Gevangen in het land van de Panama Papers

Op 3 mei is het Dag van de Persvrijheid: Okke Ornstein werd bij aankomst in Panama nummer 257 van de 259 journalisten in de wereld die vanwege hun werk gevangen zaten.

We zijn al een half uur onderweg en bij iedere hobbel gaat Ricardo opnieuw over zijn nek. Hij kotst over zijn schoenen, over zijn geboeide handen, en over het reservewiel dat op de grond tussen de twee bankjes in ligt achterin de pick-up truck van de politie. Hij is hartpatiënt, voor controle in het ziekenhuis geweest, en doodziek. De auto is oud, de stalen huif over de laadruimte waarin we zitten zit los en maakt een enorm lawaai, de vering doet het niet en er waaien voortdurend dieselwalmen naar binnen.

“Waarom laten jullie hem niet voorin zitten?” vraag ik de twee agenten die ons bewaken.

“Dat mag niet,” antwoordt een van hen.

Ik rol mijn ogen. “Geef hem dan op zijn minst wat water,” zeg ik. Ik tik op het ruitje van de cabine met mijn handboeien. De auto stopt, een vrouwelijke agente stapt uit en geeft Ricardo wat water. Hij krijgt het nauwelijks naar binnen. We rijden weer verder. Ricardo kokhalst onophoudelijk maar zijn maag is al leeg. De twee agenten lachen hem uit.

“Je voelt je niet zo lekker hè, vriend?” zegt de een lachend. De klootzak. Welke sadist vervoert er nou een hartpatiënt in een pick-up truck? Ik fantaseer dat ik hem de laadbak uittrap, de snelweg op, waar hij dan nog even doorrolt voordat een vrachtauto over hem heenrijdt. Nee. Hij heeft te veel collega’s bij zich. Hij heeft het er nu over dat de gevangenen eigenlijk ‘te veel mensenrechten’ hebben en dat hij er wel raad mee zouden weten als hij het voor het zeggen had en — zijn collega maant hem tot stilte. “Alles wordt geregistreerd,” zegt hij, terwijl hij een hoofdbeweging in mijn richting maakt. Hij heeft gelijk, ik doe mijn uiterste best om alles in mijn geheugen op te slaan.

AANGEKLAAGD DOOR EEN DODE MAN

Ikzelf ben bij de rechtbank geweest om te worden gedagvaard in één van de vele zaken die de Panamese autoriteiten in stelling hebben gebracht om deze journalist nou eindelijk eens te laten ophouden met het publiceren over fraude en corruptie in het Centraal-Amerikaanse land.

De dagvaarding van vandaag ging over de zaak Clyde Jenkins. Jenkins was een gepensioneerde Amerikaanse expat en goed bevriend met zo ongeveer elke zwendelaar die in Panama nieuwe kansen zocht. Hij beleed op internet forums ook zijn voorliefde voor sex met wel erg jonge señoritas, die, zo zei hij, immers toch al op zestien- of zeventienjarige leeftijd zwanger raakten in dit paradijselijke land. Toen hij op een gegeven moment met carnaval letterlijk een stadje werd uitgejaagd door de bewoners die aanstoot namen aan zijn omgang met hun dochters blogde ik daar wat over en diende hij vervolgens een aanklacht in waarin ik ervan beschuldigd werd misdrijven tegen zijn eer te hebben gepleegd.

In Panama kan iedereen die zich ook maar enigszins beledigd voelt een aanklacht indienen wegens smaad en laster, en in 99% van de gevallen leidt dit dan ook tot vervolging omdat er in het hele traject niemand is die kijkt of zo’n aanklacht ook ergens op slaat. Internationale organisaties dringen er al jaren op aan dat Panama de wetten die dit mogelijk maken verandert, maar ondanks veel beloftes gebeurt er helemaal niks en blijven schurken en politici die wetten misbruiken om journalisten en activisten monddood te maken – op kosten van de Panamese belastingbetaler.

De aangifte van Jenkins was al tien jaar oud, er was behalve wat formeel geschuif met de papieren nooit iets mee gedaan, en volgens mijn advocaat was de zaak allang verjaard. Niemand begreep waarom het beschimmelde dossier ineens weer uit het archief was gevist en de zaak alsnog voor de gemeenterechter moest komen. Maar dat moest en dat zou, zelfs al was Jenkins al jaren geleden naar Colombia vertrokken en daar inmiddels overleden, God hebbe zijn ziel. Het laatste jaar was hij door problemen met zijn uitkering aan de bedelstaf geraakt en een online collecte voor zijn begrafenis leverde niks op, zodat hij uiteindelijk maar van de armen gecremeerd werd in het door oorlog geplaagde land.

We komen aan bij de gevangenis die door een zieke geest ooit el Renacer, ‘de Wedergeboorte’, was gedoopt. Ik help Ricardo uit de auto en naar zijn bed. We zitten allebei in het gedeelte dat de ‘enfermeria’ heet, de verpleging. Verpleegd wordt er niet, maar de ruimtes zijn er groter en de gevangenen hebben er meer vrijheid. De Wedergeboorte was ooit gebouwd door de Amerikanen toen die het Panama Kanaal en de zone eromheen nog in handen hadden, en sinds de Panamezen in 2000 de boel overnamen is het voornamelijk afgestorven in plaats van wedergeboren. Het ligt aan het Kanaal, dus je ziet er de hele dag de schepen voorbij varen; reusachtige drijvende schoenendozen met auto’s erin en boten met stapels containers erop. Er rijdt een trein langs, en de machinist toetert altijd naar de gevangenen als die buiten rondhangen of op de verroeste fitnessapparaten aan het oefenen zijn.

EEN SPEELGOEDLAND

In de jaren dat ik er woonde en werkte, leerde ik Panama kennen als een soort speelgoedland, een themapark, een Efteling aan het Kanaal. Niets is er echt. Ze hebben er geen rechters; ze hebben er mensen die spélen dat ze rechter zijn. Anderen spelen aanklagertje, of politietje, of advocaatje, in een soort reality-versie van diefje-met-verlos. “En toen was jij nu de president en ik de first lady, en wanneer gaan we dan op reis?”

Echt gebeurd: De vrouw van de president die op kosten van de staat naar Cuba reist om selfies te maken met de Paus, die daar ook op bezoek was. Echt gebeurd: Een presidentiële helicopter die tot zinken wordt gebracht door de kustwacht om zo verzekeringsgeld te kunnen innen. Echt gebeurd: In het Gamboa Rainforest Resort, om de hoek van de gevangenis, zijn verkoopbijeenkomsten van een pyramidespel waarvan de aanstaande minister van toerisme de president is. De bijeenkomsten worden geleid door een voormalige Grandmaster van de Canadeese afdeling van de Ku Klux Klan, ooit veroordeeld omdat hij had geprobeerd middels een putsch van het Caribische eiland Dominica een raszuivere witte staat te maken. Dat had ik dan weer uitgezocht en gepubliceerd. Een speelgoedland.

Wat er wél echt is is het geld dat er achterover gedrukt wordt in een niet aflatende reeks corruptieschandalen. Voor zo’n klein landje is Panama nog vrij vaak in het nieuws, en vrijwel nooit in gunstige zin. Noem een internationaal schandaal en de kans is groot dat Panama er de een of andere rol in speelt, meestal als de plek waar de buit veilig kan worden opgeborgen. Oil for food. Iran-Contra. Kris en Lisanne. Noriega. Panama Papers, en de schandalen rondom het witwassen en verstoppen van de miljoenen van Syrische en Libische oorlogsmisdadigers. In Panama zelf houdt de reeks corruptieschandalen helemáál nooit op: Perikelen rondom de zakenfamilie Waked (tax-free winkels, een shopping mall en verschillende dagbladen gebruikt om drugsgeld wit te wassen) en het Braziliaanse Odebrecht (bouwbedrijf spendeerde tientallen miljoenen aan smeergeld in Panama om opdrachten te verkrijgen en financierde de campagne van de huidige president Varela). De toenmalige burgermeester van Panama City, Juan Carlos Navarro, zei ooit in een interview met ‘the New Yorker’ dat wat hem betrof zelfs een Dr. Mengele welkom zou zijn als die in Panama een veilig heenkomen zou zoeken. Hij zag het huisvesten van oorlogsmisdadigers als het verlenen van een dienst aan de internationale gemeenschap.

JOURNALIST 257

Daarbij vergeleken waren mijn eigen onthullingen, over de Canadese witteboordencrimineel Monte Friesner, vrij bescheiden. Duizenden emails had ik in handen gekregen van Friesner’s kantoor in Panama, met daarin bewijs voor oplichting, het organiseren van vrouwenhandel en omkoperij: de man had parlementariërs in het geheim betaald om een wet te regelen die zijn duistere handel in prepaid credit cards mogelijk moest maken. Die nering werd uiteindelijk door Mastercard, door de autoriteiten op de Kaaiman Eilanden en tenslotte door de Panamezen zelf stopgezet wegens “onregelmatigheden” (lees: witwasserij). Nadat zijn pogingen om een appartement van zijn huisbaas over te nemen zonder ervoor te betalen ook op een mislukking waren uitgedraaid, koos Friesner het hazepad terug naar Canada om de zoveelste strafvervolging voor fraude en vervalsing te ontlopen. Een Amerikaanse rechter had hem jaren eerder immers al een “onverbeterlijke fraudeur” genoemd en hem naar de gevangenis gestuurd.

“Panama is vast blij dat ze van hem af zijn”, dacht ik, toch wel trots op mezelf.

Ik verwachtte dus al met al niet dat ik nummer 257 van de 259 journalisten in de wereld zou worden die eind 2016 vanwege hun werk gevangen zaten toen ik op 15 November aankwam op Panama’s Tocumen International Airport. Natuurlijk, Friesner had meerdere aanklachten tegen mij ingediend voor ‘delitos contra el honor’, misdrijven tegen de eer, die ik tegen hem begaan zou hebben. En inderdaad, in één van die zaken had hij bij de rechtbank gezegevierd. Maar ik had een advocaat de boel laten uitzoeken, anderhalf jaar geleden alweer, en die had gezegd dat er juridisch gesproken niets meer aan te doen viel maar dat de Panamezen verder niks met de veroordeling zouden doen, “no van a aplicar la sentencia, dejalo así,” ze gaan de straf niet uitvoeren, laat het maar zo. Leek ook te kloppen, want ik reisde af en aan zonder enig probleem. Pas veel later, toen ik al in de gevangenis zat, zou ik erachter komen dat ik juridisch gesproken nog van alles had kunnen doen, maar dat wist ik nog niet toen ik op Tocumen landde en erachter kwam dat de Panamezen helemaal niet van zins waren om het maar zo te laten.

Mee moest ik, naar een klein kantoortje achteraf op het vliegveld. Telefoon en laptop inleveren. Met de spreekwoordelijke Panamese onbeleefdheid werd me verteld dat ik “geverifieerd” zou worden en verdere vragen van mijn kant werden botweg genegeerd – iedere latino kan je vertellen dat ‘los Panameños son groseros’, dat de Panamezen lomperikken zijn. Pas de volgende dag werd ik na een lange tocht langs verschillende rechtbanken op het politiebureau afgeleverd, waar ik een week in een cel zat. Er waren geen ramen en je mocht er niet naar buiten. Na die week werd ik overgeplaatst naar de Wedergeboorte.

PANAMA PAPERS, BRUG VAN DE WERELD

“You can’t lose your cool”, zei Kim, mijn vriendin. “Je moet proberen kalm te blijven, niet boos te worden, geen scenes te trappen”. Ze had natuurlijk gelijk. Herrie schoppen kon altijd nog. Vanaf mijn arrestatie was ze, als professioneel campaigner, ongeveer vierentwintig uur per dag bezig geweest om mijn vrijlating te bewerkstelligen. Een website werd gelanceerd, er werd geld ingezameld, en ze stond in voortdurend contact met de ambassade, de NVJ, en met haar partner in crime, mijn oudste dochter Esther, in Amsterdam. Er werd een hoop gedaan zonder dat ik daar precies weet van had, en dat moest ik nou niet in de war schoppen door op wat voor manier dan ook eens flink tekeer te gaan – hoe verleidelijk dat vaak ook was. “We need you suave”, herhaalde Kim nog maar eens.

Kim was die dag meegekomen met de ambassadeur. Dat was in el Renacer altijd een evenement van jewelste. De hekken gingen open en de BMW met diplomatieke nummerplaten zoefde naar binnen – geen enkele andere auto mocht dat. De gevangenen die buiten waren begonnen dan meteen te roepen: “Waarschuw de Hollander! Zijn ambassadeur is er!” Een klein committee haastte zich dan naar de vleugel waar ik verbleef, of naar de bibliotheek waar ik vaak zat te schrijven, en als een trofee werd ik dan meegevoerd naar het hek. Achter dat hek was een houten gebouw dat alleen nog overeind stond omdat de termieten elkaar heel stevig vasthielden, en op de eerste verdieping was een soort zitkamer ingericht, open, met uitzicht over het gevangenisterrein en het Panama Kanaal. Er stond een sleetse kerstboom met een spandoek ernaast dat de Wedergeboorte aanprees. Hier mocht je heen als je advocaat op bezoek kwam. Of de ambassadeur.

“Er komt een conferentie”, zei Kim. “En die gaan we gebruiken”.

Panama had gehoopt de besmeurde reputatie sinds de Panama Papers wat op te poetsen door als gastland op te treden voor een Internationale Anti-Corruptie Conferentie, georganiseerd door Transparency International, een grote en invloedrijke NGO. De fine fleur van de internationale corruptiebestrijding zou zijn opwachting maken, samen met een paar honderd journalisten uit de hele wereld. Panama’s president Juan Carlos Varela zou spreken bij de opening en zodoende die hele vervelende geschiedenis met zijn goede vriend Ramon Fonseca doen vergeten. Dat was althans het idee. Voor de zekerheid had Varela een PR bureau ingehuurd om voor vijftigduizend dollar per maand Panama’s imago op te vijzelen met termen als ‘brug van de wereld’, en ‘hart van het universum’.

Maar dan hadden ze toch buiten Kim gerekend, en Esther, en een groepje vrienden, kennissen en getrouwen in Panama.

De openingsceremonie liep namelijk iets anders dan gepland. Jose Ugaz, de voorzitter van Transparency International, riep in zijn toespraak geheel buiten het script om de Panamezen op om mij onmiddellijk vrij te laten en de wetten in het land zo te veranderen dat het opsluiten van journalisten om hun werk niet meer mogelijk zou zijn. Applaus van het journaille. Lichte paniek op de voorste rijen in de zaal, waar de voltallige Panamese regering acuut de smartphones tevoorschijn haalde en druk begon te chatten. Toen was President Varela aan de beurt. Achterin de zaal ontvouwden demonstranten een meegesmokkeld spandoek met ‘Free Okke Ornstein’ en ‘Journalism is not a crime’. President Varela bezwoer de aanwezigen dat hij niemand minder dan de president van het Hooggerechtshof had gevraagd om de zaak te onderzoeken, en beloofde verder eeuwige trouw aan transparantie en persvrijheid en natuurlijk aan Panama – hart van het universum, immers.

“It worked perfectly,” zei Kim. De demonstranten waren later buiten nog een tijdje doorgegaan, de foto’s verspreidden zich in de media, en de ambassadeur vertelde me glimlachend dat de Panamezen nu wel doorhadden dat dit een zaak was waar ze snel een oplossing voor moesten vinden.

BEZOEK EN GRATIE

Die zondag zou mijn jongste — Panamese — dochter Aiysha op bezoek komen, met haar moeder. Ongeduldig wachtte ik tot ik door de bewakers geroepen zou worden om naar het gedeelte te gaan waar we bezoek mochten ontvangen, een terrein met afdaken en tuinstoelen die door ondernemende gevangenen aan elkaar verhuurd werden.

“Holandés!”

Ik rende naar het hek. Ik kreeg twee plastic tassen overhandigd met etenswaren. Pannekoeken van de McDonalds en fruit en koekjes.

“Waar is mijn dochter?”

“Die mag niet naar binnen. Je hebt gisteren al bezoek gehad.”

“Maar ik mag zaterdag én zondag bezoek! Dat is mij verteld, dat is de ambassadeur verteld, dat is mijn advocaat verteld! Ga naar de ingang en laat ze naar binnen!” Ik bleef aandringen, dreigen, roepen, en uiteindelijk belde de chef van de bewakers met de directeur van de gevangenis, die thuis zat. Een uur later kwam er eindelijk antwoord: Aiysha mocht toch naar binnen. Maar ze was alweer weggegaan met haar moeder.

“Ik moet haar bellen,” drong ik aan. Ik werd het kantoor binnengelaten en mocht bellen. Kreeg een snikkende Aiysha aan de telefoon. Ze was overstuur geraakt toen ze niet naar binnen mocht om haar vader te zien, in huilen uitgebarsten, en toen hadden de politiemannen haar uitgelachen en de draak met haar gestoken: “Je vader had zijn liefje op bezoek gisteren, Kiiiiim, I love you so much, en nou mag jij niet vandaag!” Met handgebaren hadden ze beschreven hoe Kim eruit zag.

“Aiysha, kom terug, ik heb geregeld dat je nu wel naar binnen mag.”

“Ik durf niet meer. Ze lachten me gewoon uit.” Ontroostbaar was ze.

Ik vertelde de bewakers, woedend, dat ik de verantwoordelijke politieman wilde spreken. Die kwam een kwartier later aanlopen.

“Waarom hebben jullie mijn dochter tegengehouden en waarom lachen jullie haar uit en maken sexistische opmerkingen over mijn vriendin?”

“Dat hebben we niet gedaan. En u bent hier niet thuis, dit is Panama, en hier doen we de dingen op onze manier.” Ik kondigde aan dat ik een aanklacht zou indienen. Die had ik diezelfde avond nog op papier, gaf hem aan mijn advocaat, die hem vervolgens vergat in te dienen. Een speelgoedland.

“Het is triest,” vertelde ik een paar dagen later aan een journalist van De Volkskrant die me belde. “Mijn jongste dochter is Nederlandse, maar ze was ook altijd een trotse Panamese. Nog maar een paar maanden geleden moest en zou ze bij de dansmariekes zodat ze in de optochten mee kon lopen bij de onafhankelijkheidsfeesten. Uniformen gekocht, laarzen, zo’n stok. Zo trots als een pauw was ze. En nu zie je dat helemaal omdraaien, het land waar ze zo van hield is nu de plek waar haar vader zomaar in de gevangenis wordt gegooid, waar de politie zich misdraagt en haar uitlacht als ze huilt, waar een president zegt dat hij iets zal doen en het dan niet doet. Heel naar om te zien hoe ze het vertrouwen compleet heeft verloren in een natie waar ze eerst trots deel van uitmaakte. Dat heeft de corruptie hier dan toch maar bereikt.”

Weken later, en twee dagen voor Kerst, kreeg ik gratie van de president en werd ik samen met nog een paar honderd anderen vrijgelaten.

In het presidentiële decreet stond nadrukkelijk dat het mij ook was toegestaan om in Panama opnieuw mijn beroep van journalist uit te oefenen. Dat leek me geen goed idee, en ik ben naar Nederland vertrokken, voorgoed dit keer.

=========

Later deze maand verschijnt er bij Querido Fosfor een e-book over Okke Ornstein’s tijd in Panama. Op de website Free Okke Ornstein staat meer informatie over zijn gevangenschap. Foto credit: Gilles Frenken.

Mijn gekozen waardering € -

Tropical Journalist. Covered conflict and corruption in Syria, Afghanistan, Panama, Latin America, the Balkans.