De bushsoldaat is het verhaal over de Nederlander Thomas en de Oegandees Mozes. Ze zijn gezworen vrienden en staan in Oeganda bekend als de ‘projectpolitie’. Ze controleren door Nederland gesubsidieerde ontwikkelingsprojecten in het Afrikaanse land en registreren elke onregelmatigheid. De vriendschap komt echter onder druk te staan als Amerikaanse evangelisten Mozes, een voormalig kindsoldaat, ervan overtuigen de ‘zieke ideologie’ van de homoseksualiteit te bestrijden. Behalve dat hij daarmee Thomas als vriend dreigt te verliezen, neemt hij een ander, enorm risico. Deel 2
Uit hoofdstuk 5
Waarin Mozes voor het eerst wordt geconfronteerd met wazungu, blanken, die goede werken komen doen
Het waren twee mannen die tegenover hem stonden. De een was helemaal kaal en de ander had stroachtig geel haar. Hun huid was niet echt wit, eerder van een vlekkerig rood. Rond hun kin zag je de blauwachtige stoppels van een baard. Hun armen waren bedekt met lange zwarte haren. Nadat de schooldirecteur had gezegd dat hij uit de bush kwam, draaiden ze zich vol belangstelling naar hem toe. Ze wilden met hem praten en alles weten over zijn ontvoering. Dat wilde Mozes niet. Wat moesten ze met die informatie? Hoe gingen ze die gebruiken? Ze stelden hun vragen en hij probeerde ze te laten ophouden door alleen ja of nee te antwoorden.
Praten
‘Heb je ooit wel eens met computers gewerkt?’ vroeg de kale, die Leo heette. Hij was gekleed in een glad roze overhemd van een zachte dure stof. Alles was schoon aan hem. Hij rook zelfs schoon. Natuurlijk zei Mozes ja en met dat antwoord leek hij tevreden. Ze namen hem mee naar hun kantoor, een oud woonhuis in Gulu dat fris in de verf was gezet en opviel tussen de vervallen afgebladderde huizen die aan de weg stonden. Het was duidelijk dat ze geld hadden. Dat zag iedereen. Sommigen zeiden dat de blanken zoveel geld hadden dat het te veel was. Ze wilden er van af. Dat was de reden dat ze hiernaartoe waren gekomen. Om hun te laten delen in de rijkdom. In het kantoor maakte hij voor het eerst kennis met een computer. Het ding zag eruit als een televisie en hij had geen idee wat hij ermee moest. Leo vroeg hem er zijn gegevens op in te tikken. Verontschuldigend haalde Mozes zijn schouders op. Even was hij bang dat Leo kwaad werd en ging slaan. In plaats daarvan klopte de man hem vriendelijk op zijn rug. Ook zijn vriend Henk leek er merkwaardig genoeg blij van te worden dat hij niets van een computer wist. Hij hoefde zich nergens zorgen over te maken, zei Leo. Hij zou hem leren hoe hij met de computer kon praten. Praten! Dat woord nam de televisiepresentator echt in de mond.
Omslachtig
Mozes leerde inderdaad en deed dat snel. Binnen een week kon hij googelen. En had hij naast zijn school een baan! Hij moest jongeren uit de hele wereld via het internet met elkaar in contact brengen en vertellen wat zij in noordelijk Oeganda nodig hadden. Zij konden helpen met goede ideeën, waarvoor ze dan geld gingen inzamelen. Het leek Mozes een wat omslachtige manier om de rijkdom met hen te delen, want als ze werkelijk te veel geld hadden, konden ze dat toch ook meteen overmaken naar de bank in Gulu. Veel erbij stilstaan deed hij niet. Zijn werk was fantastisch. Hij kwam in contact met de wereld en hij kreeg er nog geld voor ook. Ondertussen leerde hij veel meer wazungu kennen.
Zwak
Het waren goede mensen, die blanken. Je kon ze vertrouwen. Je wist wat je aan ze had. Hoewel hij niet begreep wat hun motieven waren, wist hij meteen wat er in hen omging. Wanneer er iets misging, werden wazungu kwaad en rood. Waren ze blij, dan wilden ze met je dansen en voor het hele spectrum dat daartussen zat hadden ze wel een emotie paraat die ze wilden uiten. Het verbaasde hem. Mensen maakten misbruik van je wanneer je je zo blootgaf. Hij vond het zwak ook, het betekende dat je jezelf geen discipline kon opleggen en dat je geen zelfbeheersing had. Daarbij bleken ze ontzettend gehecht aan de waarheid. Ook als die niet gelegen kwam, zelfs gevaarlijk was, en je dus een andere waarheid nodig had. Het was alsof ze geen gevaar kenden. Wanneer ze hem betrapten op wat ze een leugen vonden, wonden ze zich daar erg over op.
Engelen
Desondanks bewonderde hij ze – iedereen bewonderde wazungu. Zijn moeder zei dat ze door God gezonden waren. Sommigen dachten dat ze engelen waren en dat waar ze vandaan kwamen, uit Europa en Amerika, het geld aan de bomen groeide. Daarom konden ze het ook zo makkelijk weggeven. In Nederland zag hij niets aan de bomen hangen, nog geen blaadje.
(Uit ‘De bushsoldaat’ Uitgeverij In de Knipscheer)