Hippies. Wat is er vijftig jaar later nog over van het ooit roemruchte hippieparadijs?
Op de Dam in Amsterdam kon je opstappen op de Magic Bus die je rechtstreeks naar India bracht. Rory McLean zat achter het stuur van de in bonte kleuren opgeschilderde bus. Hij stapte uit voor het monument en riep luidkeels: “Anyone for India?” Voor een paar tientjes, guldens toen nog, kon je instappen en vervoerde hij je rechtstreeks richting Goa.
Want het was vooral Goa dat trok en dat door menigeen werd beschouwd als the place to be aan het eind van wat ooit de hippetrail werd genoemd, de route over land van Amsterdam naar India. Daar in Goa waren de party’s, daar sliep je op het warme strand, daar werd gedanst bij het licht van de volle maan, daar werd de liefde bedreven als nooit tevoren en daar kon je vrijelijk aan een chillumpijpje lurken. Zou er anno 2023 nog wat van zijn terug te vinden? Is er nog altijd een overvloed aan drugs of is het zoals zo vaak verworden tot een doorsnee toeristenoord?
Ik zwerf over het net en langs diverse databases op zoek naar informatie over Goa en sla er de backpackersbijbel, de Lonely Planet nog maar eens op na. En ik leer een hoop. Dat Goa de kleinste staat van India is met zo’n anderhalf miljoen inwoners bijvoorbeeld. Dat de Portugezen er meer dan 450 jaar hebben gezeten, net als de Nederlanders met de VOC, op zoek naar specerijen. Dat de moesson van juni tot september is en de periode daartussen praktisch droog en dat het klimaat dan aangenaam is.
Wat ik ook begrijp is dat de Indiase overheid vanaf de jaren tachtig Goa vooral heeft proberen te verkopen als een aangename vakantiebestemming voor wat kapitaalkrachtiger toeristen. Een van de maatregelen die ze daartoe nam was het verbod op luide muziek in de nabijheid van, of op het strand tussen tien uur ‘s avonds en zes uur ‘s morgens. Maar, zo vermeldt de Lonely Planet dan weer dat daar ook regelmatig de hand mee wordt gelicht. Geregeld lees ik dat er nog het een en ander te vinden is van de oude hippiesfeer. Bijvoorbeeld de Anjuna Fleamarket, waar de hippies die er nog altijd zijn, hun waar te koop aanbieden. Dat er nog tal van zaken zijn die worden gefrequenteerd door jeugdig volk en waar nog altijd de sfeer hangt van de jaren zestig. Dat hasj en andere geestverruimende middelen nog altijd overal en in ruime mate voorhanden is.
Hasjpijpje
Andere bronnen melden dan weer dat het echt allemaal voorbij is en dat er grote hotels zijn verrezen op de plek waar de hippies ooit hun hutjes bouwden. Dat er nu vooral brullende Russen komen en Indiërs met schreeuwende kinderen. Dat dat hele Goa in verregaande mate is vercommercialiseerd en nu meer een toevluchtsoord is geworden voor de doorsnee toerist.
Van de hippies die er soms langer, soms korter, zijn blijven hangen, zoals Norwegian Monica, Eight Fingered Eddy, Vidal Angel en Goa Gil die ik op het net vind, word ik ook al niet veel wijzer. Het is vooral ‘art is the state of freedom’ en ‘we were one big family’. Bovendien zijn de meesten allang overleden. En de film is al zo’n tien jaar oud.
“Last hippie Standing: Goa is not a place, Goa is a state of mind”, is een nog oudere film en dateert uit 1999. Met de filmmaker kom ik Cleo Odzer tegen, een rijke New Yorkse dame die een boek schreef over Goa en die het leven in New York maar niks vindt. En jawel opnieuw Goa Gil die er dan al dertig jaar woont en die zegt: ‘Without cosmic ego, there would be no creation at all.’
Juist.
De laatste film schetst vooral een beeld van wat de hippies er deden: niks, helemaal niks. Of zoals een van de geïnterviewden het formuleert: ‘We were sleeping, loving, cooking and playing flute under the tree.’ Er werd veel geluierd, gefeest en aan hasjpijpjes gezogen, zoveel is duidelijk. Maar de verstandigste woorden in die film komen nog wel uit de mond van de toenmalige minister-president van Goa, Francisco C. Sardinha die zegt: ‘We want rich people to come. We do not want poor people.’ Lachend voegt hij er aan toe: ‘We have got enough of them here.’
Maar veel inzicht in hoe het er nu is, krijg ik ondanks alle beschikbare informatie niet. Bronnen spreken elkaar tegen. En dus zit er maar een ding op: ik moet naar Goa en met eigen ogen aanschouwen hoe de zaken er nu voorstaan.
Bier
In het vliegtuig van Mumbai naar Goa kom ik de eerste Goa-gangers tegen die er, sinds hun tocht naar het Indiase paradijs in de jaren zeventig van de vorige eeuw, regelmatig naar terugkeren. Het oudere echtpaar uit Cambridge, Barry en Lena gaat zelfs elk jaar. Barry met buikje en slonzig T-shirt onder een afgepeigerd gezicht; Lena, spijkerbroek, roodgeverfde lippen, witgeverfd haar. Barry en Lena zijn vroeger naar Goa gelift. Ze zijn echt want ze hebben het niet over hippies, maar over freaks. Barry: “Er zijn er veel die hier permanent zijn gebleven, maar ik niet. Het was niet bevorderlijk voor je gezondheid, dat kan ik je verzekeren. Je kon hier elke drug krijgen die je hebben wilde. Het werd uitgestald op een tafel en was gewoon te koop langs het strand. Daar zijn heel wat mensen aan ten onder gegaan.” Ze ervaren de sfeer van vroeger nog altijd vertellen ze, ondanks het feit dat er natuurlijk ook veel is veranderd. Ze adviseren me vooral naar Anjuna te gaan, waar nog altijd een hippiemarkt wordt gehouden.
Dan dwalen hun gedachten af naar vroeger en gaat het over de lange wachttijden op het postkantoor als je een telefoongesprek aanvroeg en andere geneugtes van het oude hippieleven. “Nee de jeugd van tegenwoordig heeft geen idee meer”, aldus Barry. “Die hebben allemaal een mobieltje bij zich. Weten zij veel.” En later in het gesprek als we al bijna zijn geland voegt Lena er als een soort slotakkoord aan toe: “Het is eigenlijk helemaal niks dat vliegen. Over land is toch veel leuker. Maar ja, we zijn daar nu een beetje te oud voor geworden.”
Bij aankomst vestig ik me ondanks het advies van Barry en Lena eerst in Old Goa, maar ik ben er al snel achter dat ik helemaal fout zit. Het is eigenlijk een gewone doorsnee Indiase stad, zij het dat er wel erg veel kerken te vinden zijn en maar weinig hindoetempels, overblijfsel van de Portugese overheersing.
In de verste verte is hier geen strand te bekennen en de eetgelegenheden zijn vooral gericht op een Indiaas publiek. Dat betekent donkere holen met TL-verlichting waar een snelle hap kan worden genuttigd, meestal een bordje rijst met wat groente. Over het algemeen wordt er een glas water of cola bij gedronken. Alcoholica is er uit ten boze.
Er is zegge en schrijven één café annex restaurant Riverfront & Down the Road genaamd dat meer is ingericht in overeenstemming met de Westerse smaak. Het ziet er uit als een donkere Britse pub. Achter in het bedrijf is een tv-scherm te vinden waarop oude hits te zien en te horen zijn en waar zitjes zijn ontworpen in de vorm van oude biervaten. Het is dé tent hier waar je een redelijke maaltijd kunt krijgen en waar ze zowaar bier verkopen.
Palmbladeren
Nee, hier moet ik niet zijn en dus verkas ik al snel naar Anjuna Beach. Ik vestig me er in Anjuna Villa, een vrij simpel hotel met een niet al te fris zwembad, niet ver van het strand. De weg naar het strand zit vol kuilen en loopt uit op een soort parkeerplaats, maar dan op z’n Indiaas, dat wil zeggen, een tamelijk chaotische kale vlakte met overal auto’s, brommers, tuktuks en stalletjes.
Uit een grote tent rechts van de weg komt keiharde boemboem-muziek. Het is een soort disco, maar wel één die niks meer met hippies te maken heeft.
Aan de Anjuna Beach Road zelf – een smalle rafelige strook asfalt – zitten allemaal kleine zaakjes. Cafés, tattooshops, brommerverhuurbedrijven, T-shirtwinkels, souvenirshops, guesthouses, etc. rijgen zich aaneen van begin tot eind. Het is de gebruikelijke nering die je tegenwoordig in kleine variaties ook aantreft in Thailand op Bali of in Maleisië alleen lijkt het hier een tikkeltje rommeliger allemaal.
Als ik via allerlei paadjes afzak naar het strand kom ik opnieuw stalletje na stalletje tegen met allemaal dezelfde koopwaar en voordat ik beneden ben wordt me tien keer hasj aangeboden, dat is kennelijk niet veranderd. Maar ik ga er niet op in. Ik ben gewaarschuwd door Rheinhardt een aardige Duitse man van een jaar of vijftig. Hij vertelt me dat de verkopers samenwerken met de politie waar ze een bepaald bedrag aan afstaan van hun verdiensten. Of, als ze dat niet doen, zullen ze me chanteren als ik het eenmaal heb gekocht met de dreiging naar de politie te lopen om me aan te geven. Ik geloof hem. Reinhardt spreekt een paar woorden Hindi en is hier al voor de twintigste keer. Bovendien wil ik helemaal geen hasj en als ik een paar keer heb geroepen dat ik uit Amsterdam kom, is het ook direct afgelopen. Maar kennelijk is het net als in de jaren zestig nog wel te koop. Zij het met de nodige risico’s.
De strandtenten die ik aantref langs de kustlijn doen me ook al denken aan andere oorden in Azië. Houten vloer, dak van palmbladeren en hangbanken, het lijkt aangepast aan de smaak van de hedendaagse backpackers. Het is nog wel voorstelbaar dat het ooit zo is begonnen, vijftig jaar geleden. En ook nu valt niet te ontkennen dat het een soort hippieachtige sfeer oproept, maar komt dat niet vooral omdat hier veel grijze koppen ronddwalen tussen de jongeren van een jaar of twintig, dertig?
Verder lijkt Anjuna Beach nu toch vooral bevolkt door doorsnee toeristen die op zoek zijn naar de oude hippiesfeer. Ook het aantal Russen die dit hele fenomeen natuurlijk totaal heeft gemist, is de laatste jaren nogal gegroeid. Ze kijken verveeld voor zich uit met een fles bier voor hun neus. Niet iedereen is enthousiast over de vrienden uit het land van Poetin die zich tamelijk neerbuigend gedragen tegenover de autochtone bevolking. Dan toch maar liever de hippies van vroeger vertrouwt menigeen me toe.
Gebrabbel
De volgende morgen spoed ik me naar de Anjuna Fleamarket. En ja, inderdaad dat ziet er zo op het eerste oog nogal hippieachtig uit. Het is een losse verzameling stalletjes en uitgespreide kleedjes tussen de palmbomen met hier en daar een stenen gebouwtje. Maar als ik dichterbij kom is de teleurstelling groot. Ook hier verkopen ze praktisch dezelfde rotzooi als die ik al langs Anjuna Road had gezien. Enkelbandjes van schelpen, T-shirts, gedecoreerde sandalen, houten olifanten.
En het zijn, op een enkele uitzondering na, autochtonen die op de markt hun handel aanprijzen. De hippies zijn al lang geleden verdwenen.
‘s Avonds bezoek ik kroegen en restaurants. Sommigen flirten nog wat met de oude tijden. Op de muur van een restaurant staat geschilderd: ‘Days of food. Music. Love & Peace.’ Het eten is er prima en de muziek is jazzy, maar verder is het een gewoon restaurant.
Ik ga naar Arambol, Palolem en Chapora, drie andere voormalige hippie-oorden. De stranden lijken hier nog ietsje mooier dan bij Anjuna, maar verder ziet het er hetzelfde uit. Ook hier zijn af en toe nog vage reminiscenties te vinden uit vervlogen tijden. Zoals Double Dutch waar naast steaks ook Indonesisch eten wordt geserveerd. Maar verder is het beeld gelijk aan dat van Anjuna Beach: veel Russen en Indiërs, wat backpackers en een enkele verdwaalde vijftiger uit de VS of Europa.
Oudere hippies, echte, zijn er ook al lang niet meer. Benny, een Zwitser die hier woont en die al een aantal jaren is getrouwd met een Indiase vrouw, kent ze alleen uit de verhalen. Maar zegt hij, “Als je er al een zou ontmoeten, maak je dan maar geen illusies. De meesten zitten aan een chillumpijpje te lurken en wat voor zich uit te staren. De tijd dat je een normale conversatie met ze kon voeren, is allang verleden tijd. Er komt niet veel meer uit dan wat onsamenhangend gebrabbel, ben ik bang.”
Zeker, er is nog wel wat terug te vinden van de sfeer van het oude hippiedom in Goa, maar veel is het niet. De vraag is wat Goa vandaag de dag nog onderscheidt van pakweg Ko Samui in Thailand of Lankawi in Maleisië, waar de stranden even wit zijn en de strandtentjes even hippie-achtig en de sfeer niet minder relaxed. Het achterland is wat anders, net als de cultuur en nog zo wat dingen. Misschien is hier wat makkelijker aan hasj te komen, maar zelfs dat betwijfel ik. En verder? Nee, verder is er eigenlijk geen verschil meer met veel andere tropische paradijzen.