Het politieke debat van de afgelopen jaren draaide voor een aanzienlijk deel om het begrip ‘identiteit’. Na een zoektocht van zeven jaar sprak prinses Máxima precies tien jaar geleden de inmiddels beruchte woorden uit dat dé Nederlandse identiteit niet bestaat. Gelukkig maar, was de subtekst. Tien jaar later moeten we vaststellen dat haar conclusie te optimistisch was: een groeiende groep Nederlanders legt zich niet neer bij een samenleving zonder nationale eigenheid.
De boze burgers hebben heimwee
Ook al is de door Geert Wilders voorspelde patriottische lente van 2017 er niet gekomen, de nationalistische roep klinkt nog steeds hard door in alle facetten van de maatschappij. Demografisch: grenzen dicht! Bestuurskundig: Nexit! Cultureel: red Zwarte Piet! De bezorgde burger is een over-geanalyseerd internationaal fenomeen dat zich uitstrekt van Brexit tot Donald Trump, van GeenPeil tot Alternative für Deutschland.
Allemaal vallen ze onder de overkoepelende noemer van een volksdeel dat even ‘voor zichzelf kiest’ uit een mix van nostalgie en xenofobie, verlangen naar een hernieuwd ‘wij’ en een culturele en politieke schaalverkleining.
Als theoloog heb ik te maken met een onderbelicht aspect van deze storm in de tijdgeest: de religieuze heimwee. Zij die zich bedreigd voelen in hun nationale identiteit, lijden vaak ook aan een ontworteld gevoel op het gebied van godsdienst. Om voorbeelden te zoeken hoeven we niet te kijken naar het succes van Poetins toenaderingen tot de Russische kerk, Trumps affiliaties met conservatieve christenen of hindoe-nationalisme in India.
Terug naar de christelijke cultuur
Hier in Nederland waren het tijdens de afgelopen verkiezingen bij uitstek Baudet en Wilders, de helden op populistisch rechts, die zich enthousiast opwierpen als verdedigers van de christelijke cultuur van Nederland. Zelfs de liberale VVD neemt het spraakgebruik over onze christelijke wortels steeds vaker over, met een glansrol voor Halbe Zijlstra die zich in 2016 druk maakte om het verdwijnen van paaseieren bij de HEMA.
Daar kunnen we om lachen, zoals we ook kunnen lachen om Sybrand Buma die het volkslied weer verplicht wil stellen voor schoolkinderen en om de Facebookgroepen waar gefantaseerd wordt om het traditionele Sinterklaasfeest desnoods met geweld te beschermen. Beter dan lachen kunnen we echter zoeken naar de serieuze grond (of juist: het gebrek aan grond) onder de onvrede – en constructieve manieren om hiermee om te gaan.
De secularisering is te snel gegaan
In de maand van Máxima’s toespraak over de Nederlandse identiteit verruilde ik mijn geschiedenisstudie voor een predikantsopleiding. Via Marktplaats verkocht ik het overbodig geworden boekenpakket aan een toekomstige historica. Toen zij van mijn nieuwe carrièrestap hoorde, zei ze: ‘Ik hoop dat het je lukt om de jongeren weer naar de kerk te krijgen’. Zelf was de vrouw een jaar of veertig en ontkerkelijkt, maar haar wens klonk oprecht.
In de jaren die volgden, heb ik veel soortgelijke gesprekken gevoerd. De tijd dat er overwegend schamper over de kerk werd gesproken, is aan het verdwijnen. Als ik met generatiegenoten over mijn vakgebied spreek, zie ik sporen van verstrooide heimwee in hun ogen, soms gemengd met frisse nieuwsgierigheid. Niet zelden volgt er een warm verhaal over een oudtante of een grootmoeder.
Je hoeft tegenwoordig geen kerkse reactionair meer te zijn om te vinden dat de secularisering zich in Nederland overhaast heeft voltrokken. Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw hebben enkele generaties zich in rap tempo losgemaakt van hun religieuze roots. Vaak om heel begrijpelijke redenen. Helaas werd de vraag naar het kind en het badwater daarbij te laat en te weinig gesteld. De erfenis waarmee zij ons opzadelden, zal nog lang voelbaar blijven.
Spiritueel stuurloos
Onder ouderen en in de slinkende traditionalistische bolwerken wordt met toenemende vervreemding gekeken naar een maatschappij waar een deel van het hart uit lijkt te zijn geslagen. Van de twintigers, dertigers en veertigers die als religieuze analfabeten uit hun opvoeding kwamen, valt een enkele kwetsbare voor een sektarische vorm van geloven en shopt een enkele creatieve een eigen religie bij elkaar uit uiteenlopende bronnen.
Het grootste deel, in de statistische onderzoeken gecategoriseerd als ietsist of agnost, blijft simpelweg spiritueel stuurloos achter. De generaties van de secularisering beroofden ons van de plaats waar we ons geestelijk konden ontplooien, zonder dat ze ons een eenduidig alternatief boden. Het resultaat zien we bij de vrouw aan wie ik mijn geschiedenisboeken verkocht: zij hoopte dat ik de kerk zou redden, maar gelijktijdig zag ze in die kerk geen plaats voor zichzelf. Soms denk ik dat de enige Nederlanders die dit religieuze klimaat leefbaar vinden, in de grachtengordel wonen.
We hebben geen ‘belonging’ meer
We hebben religie onderschat. Ten eerste door te denken dat alle vormen van geloof vanzelf uit de wereld zouden verdwijnen volgens een onvermijdelijk en lineair proces: de onzalig naïeve secularisatiethese. Ten tweede door te vergeten dat religie meer is dan een set theoretische denkbeelden over het ontstaan, de aard en de toekomst van het universum.
Wie religie uit de maatschappij verwijdert, kan niet volstaan met Darwin en Dawkins als substituut – dan bedek je alleen de krater van de dogma’s. Terwijl religie behalve uit believing ook uit behaving en belonging bestaat. Met onze ontkerstening verloren wij ook onze gedeelde morele denkkaders én onze vastomlijnde groepsidentiteit: wij, christelijke Nederlanders.
Juist dat laatste, het belonging, is een cruciale probleemstelling onder de internationale opmars van de ‘bezorgde burger’. Als het verlangen naar gesloten grenzen, nationale trots en een heldere culturele identiteit een ding betekent, is het wel het gemis van een verondersteld verloren groepsgevoel: weten waar en bij wie je hoort. Religie had hier een heilzaam verzachtende rol kunnen spelen, als de secularisering niet decennialang de poten onder haar stoel had weggezaagd.
Het contrast tussen de ‘somewhere’ en de ‘anywhere’
De Britse publicist David Goodhart heeft het probleem van de weggevallen groepsidentiteit scherp geaccentueerd in zijn boek ‘The road to somewhere’. In een populair filmpje voor BBC Newsnight duidt hij de Brexit door Groot-Brittanië op te delen in twee soorten mensen: ‘somewheres’ en ‘anywheres’.
Zelf schaart Goodhart zich onder de anywheres. Die groep maakt minder dan een kwart van de bevolking uit, maar domineert wel de media, cultuur en politiek – welke partij er ook in de regering zit. Anywheres zijn hoogopgeleid, autonoom en flexibel. Zij kunnen de wereld vanuit alle perspectieven beschouwen. De somewheres, aan de andere kant, beschouwen de wereld het liefst vanaf één specifieke plaats, een somewhere. Zij voelen zich graag sterk geworteld en zijn gehecht aan groepsidentiteit, zekerheid en vastigheid.
Groepsidentiteit is belangrijk
Ook al vormen somewheres de meerderheid, ze moeten leven in de wereld die anywheres voor zichzelf hebben geoptimaliseerd. Als voorbeelden noemt Goodhart de eenzijdigheid van onze kenniseconomie en de achteloosheid waarmee anywheres omgaan met massa-immigratie en traditionele gezinsstructuren.
De kern van David Goodharts boodschap is: de onlusten die tot Brexit leidden komen ten diepste doordat een uiterst flexibele minderheid de wereld onleefbaar heeft gemaakt voor de meerderheid. Daardoor voelt die meerderheid zich bestolen, ontworteld en tweederangs.
Goodhart geeft als belangrijkste les aan zijn mede-anywheres mee, dat het onverstandig is om allergisch te zijn voor groepsidentiteiten. Ook al voelen de meeste anywheres zelf niet zo mee met dergelijke sentimenten, ze moete ermee rekenen en er respectvol mee omgaan: “Het is niet chauvinistisch om waarde te hechten aan je nationale identiteit. Het is niet racistisch om je comfortabeler te voelen bij mensen die op jou lijken”.
Máxima is een echte anywhere
Om erachter te komen of Britain’s hidden divide van David Goodhart ook op Nederland van toepassing is, hoeven we alleen nog even naar de toespraak van onze koningin uit 2007 te kijken. “Buenos Aires. New York. Brussel. Den Haag. Wassenaar. (…) Al die plaatsen en de mensen die erbij horen, maken deel uit van mijn leven. Ze horen bij mijn identiteit als Nederlandse. Ze zijn me dierbaar. (…) Mensen hebben altijd méér dimensies. Mensen veranderen ook. Dat is wat mensen zo bijzonder maakt: het vermogen zich te ontwikkelen. Het is niet ‘of, of’. Maar ‘en, en’. Dat maakt de discussie over identiteit niet gemakkelijker. Maar wel veel interessanter.”
Voor Máxima, een hoogopgeleide wereldburger met een flexibele persoonlijkheid, zijn woonplaats, nationaliteit en identiteit fluïde begrippen. Ze vormt het schoolvoorbeeld van een anywhere waar David Goodhart alleen maar van kan dromen. Intussen is het dan geen slecht idee om diens waarschuwing te volgen en ons af te vragen bij wie de meerderheid van Nederland zich meer thuis voelt: bij de metropolitische woorden van de koningin of bij de rechtse partijen die een stuk stelliger spreken over de Nederlandse identiteit.
De ontkerkelijking raakte ons groepsgevoel
Op het gebied van geloofsontwikkelingen werkt het schema van somewheres en anywheres ook verrassend goed. De secularisering werd in gang gezet door klassieke anywheres. Zij waren intelligent, creatief en onverschrokken genoeg om buiten de gevestigde kaders van kerk en dominee, Bijbel en christelijke ethiek te denken. Voor een anywhere is het prima mogelijk om religieus nergens bij te horen als tevreden atheïst of juist als zwevend gelovige een persoonlijk spiritueel pakket samen te stellen uit inspiratiebronnen in alle continenten.
Deze anywheres hebben sinds de jaren zestig echter, zoals de anywheres dat op alle levensgebieden plegen te doen, het religieuze speelveld ingrijpend veranderd voor alle medemensen. Het verdwijnen van de kerk als vanzelfsprekende plaats van nationale zingeving raakte ook de somewheres, die met het jaar meer opschoven in de richting van ietsist en op den duur niet eens meer konden articuleren wat zij dan precies misten.
Dat we anno 2017 de ‘christelijke wortels van onze Nederlandse cultuur’ als een politieke boemerang in ons gezicht terugkregen, kon geen van de ontkerkelijkte anywheres voorzien. Ononderbouwd groepssentiment is hen vreemd, zeker als het ook nog metafysisch is, maar het kan de helft van Nederland nog steeds moeiteloos aanspreken.
Je ziet het al in de Bijbel
Volgens historicus Kai Michel en biologisch antropoloog Carel van Schaik moeten we heel ver terug in de tijd om de eerste clash tussen anywheres en somewheres te traceren. Deze agnostische wetenschappers bestudeerden vijf jaar lang samen de Bijbel vanuit het oogpunt van hun vakgebied en publiceerden hun bevindingen vorig jaar in Het oerboek van de mens. Conclusie? Het eerste Bijbelboek Genesis lijkt wel een groot verslag van een van de grootste trauma’s én vondsten in de geschiedenis van de mensheid: de landbouwrevolutie.
Vóór de landbouwrevolutie, die heel grof geschat 10.000 jaar geleden echt doorbrak, leefden mensen als rondtrekkende jagers en verzamelaars. Dat deden ze in kleine groepen van enkele tientallen mensen zonder al te veel bezittingen of hiërarchische verhoudingen. Binnen de groep was het noodzakelijk dat de leden elkaar goed kenden en aanvoelden en in onderlinge harmonie samenwerkten. Naar buiten toe had je juist weer een scherpe radar nodig voor gevaar in de vorm van andere mensengroepen of wilde dieren.
We leefden vroeger in kleine groepen
Tijdens de landbouwrevolutie werd alles anders: mensen gingen de akker bewerken, dieren bij zich houden en in veel grotere groepen bij elkaar in steden wonen. In Het oerboek van de mens laten Van Schaik en Michel zien wat dat voor gevolgen had. Alle sociale verhoudingen kwamen overhoop te liggen en de mens kwam voor talloze nieuwe uitdagingen te staan: ziekten, bezittingen, machtsverhoudingen, samenleven in een mensenmassa en oorlogen.
De landbouwrevolutie was, in de terminologie van David Goodhart, een typische anywhere-streek. Het bood oneindig veel nieuwe mogelijkheden voor vooruitgang, maar bracht tegelijkertijd ook een nieuw paradigma met zich mee dat ervoor zou zorgen dat de meerderheid van somewheres zich hopeloos ontheemd ging voelen.
Nog steeds hebben we namelijk die reflexen van de oermens: het verlangen om in een kleinschalige groep te leven, een somewhere waar we harmonieus en egalitair samenwonen. Warm naar onze eigen groep, op onze hoede voor de buitenstaander. Maar die overzichtelijke wereld is niet meer toegankelijk sinds we in steden zijn gaan wonen. De schaal is te groot en de grens tussen wij en zij loopt voortaan dwars door de eigen woonplaats heen.
Dat levert vragen op die in een prehistorische mensengroep niet hadden gespeeld, maar voortaan moest elke somewhere er zelf een antwoord op zien te formuleren. Want als ik niet meer in een groep maar in een stad leef, wie is dan nog mijn wij? Is het alleen mijn familie of hoor ik bij elke stadsgenoot? Wie is de Ander die ik moet vrezen?
Godsdienst kan ons antwoorden geven
Volgens Carel van Schaik en Kai Michel is het joodse monotheïsme een antwoord op de vragen die toen ontstonden bij de radeloze somewheres. De religie kwam met wetten die het nieuwe, stedelijke leven zouden vergemakkelijken. Met verhalen die waarschuwden voor alle dingen die er mis konden gaan in de nieuwe situatie – van erftwisten tot hygiënische doodzonden. Bovenal bood de religie de mens een nieuw somewhere. Een uitverkoren volk om bij te horen, een beloofd land om in te horen, een heilige vader om naar te horen.
Binnen de Bijbel zie je de inzet steeds hoger worden. In de wereld van de eerste steden is het voldoende om te weten dat jouw somewhere de omvang van een familie heeft: die van Noach, bijvoorbeeld, of die van Abraham. Op het moment dat de steden samensmelten in nationale identiteiten komt de Hebreeuwse Bijbel met een volk van twaalf stammen. Tot het joodse geloof in de tijd van de grote wereldrijken wordt geïnternationaliseerd door pioniers als Paulus, die zeiden: jouw somewhere, dat is Jezus Christus.
Religie is zo in essentie een handvat voor de kwetsbare mensengroep die in een globaliserende wereld verlangt naar een heldere groepsidentiteit. Een groot deel van de Hebreeuwse Bijbel is geschreven door joden in ballingschap. Een groot deel van het Nieuwe Testament door christelijke joden onder Romeinse heerschappij. Toen de wereld verder globaliseerde door de boekdrukkunst volgde de Reformatie.
Schaalvergroting brengt altijd een religieus antwoord met zich mee. De tragiek van onze tijd is dat het internet en betaalbare vliegreizen de schaal volkomen hebben gemaximaliseerd, maar dat we religie in het Westen tegelijk zodanig hebben uitgehold dat er geen spiritueel antwoord meer klaarligt voor de somewhere in distress. Wie is nog mijn wij en wie mijn zij, wat mijn identiteit en wat mijn heim als ik op elk moment van de dag virtueel en fysiek naar alle mensen en plaatsen van de wereld kan trekken?
Religieuze heimwee
Zelf ben ik een anywhere. Als christelijk theoloog kan ik me vrij flexibel staande houden in een geseculariseerde wereld. Dat lukt zonder dat ik de neiging voel om te radicaliseren in de richting van struisvogelorthodoxie of juist weg te zakken in een ‘weet het ook niet maar er zal wel wat zijn’ agnosticisme.
Intussen proef ik de heimwee van de somewheres. In gesprekken die ik voer met de 60% ‘ietsisten’ die ons land rijk is, in de neo-religieuze slogans van politieke opportunisten die tot voor kort volkomen seculier overkwamen en in het schier eindeloze aanbod van substituten voor spiritualiteit in de vorm van mindfulness, voetbal en voeding.
Ik proef de heimwee en ik zie dat die niet losstaat van de heimwee van de somewhere naar al die andere geromantiseerde aspecten van de jaren vijftig en daarvoor. Mensen als de katholieke Argentijnse immigrante Máxima halen er voldoening uit om de grenzen van religie, taal, gender, nationaliteit en identiteit over te steken. De overgrote meerderheid geeft liever de voorkeur aan een zekere vastigheid op juist die elementaire gebieden.
De maatschappij wordt er niet mooier van als de anywheres dat allemaal afpakken of weghonen. De maatschappij wordt er ook niet mooier van als we terugkeren naar een wit, christelijk patriarchaat waar we met de gulden betalen. De oplossing ligt ergens tussenin.
Een dunne dosis identiteit kan geen kwaad
Ik noemde twee aspecten van de voor-stedelijke oermens: die verlangde ten eerste naar een duidelijk afgebakende, harmonieuze en egalitaire groep en zette ten tweede de stekels op als de Ander in de buurt kwam. In plaats van beide reflexen belachelijk te noemen is het niet meer dan redelijk om de eerste te honoreren en de tweede achterwege te laten.
Als men verlangt naar een nationale trots, waarom zouden we dan niet met vlaggen en volksliederen, koningshuizen en kaasproeverijen werken? Als men verlangt naar een monogaam, traditioneel gezin, waarom zouden we die samenlevingsvorm dan niet ondersteunen en waarderen? Zo ook met religie: als de christelijke erfenis ergens nog een open zenuw is, waarom zouden we die wond dan niet verzorgen en respectvol laten helen?
Als we maar niet uitsluiten
De fout van de somewhere zit niet in het verlangen naar een nationale, religieuze en culturele identiteit. Dat zijn in wezen onschuldige verlangens die het leven draaglijker maken voor de mens die ook maar mens is. Het wordt pas naar als dat andere kenmerk van de oermens ook de kop opsteekt: de gevarenradar voor de Ander.
Nationalisme is pas eng als het uitsluit en tot racisme verwordt, traditionele gezinswaarden worden pas een bedreiging als ze overgaan in vrouwenonderdrukking en homofobie, religiositeit wordt pas schadelijk als het de eigenschappen van sektarisme aanneemt.
Juist gezonde kennis van wie je bent, waar je vandaan komt en tot welke nationale, culturele en spirituele groep je behoort is een buffer die kan beschermen tegen radicalisme dat het roer omgooit. Het medicijn tegen patriottische destructie is niet de globetrotter-arrogantie van de anywhere. Eerder is het de welwillende, gunnende, open-minded herwaardering van de oude groepsidentiteit zonder de ouderwetse uitsluiting van de Ander.
Ik geloof in een hervonden christelijk erfgoed dat kan voldoen aan het verlangen van een grote groep Nederlanders naar religieuze groepsidentiteit en grond onder de voeten. Met medeneming van alle waardevolle lessen uit de afgelopen halve eeuw. Op die manier probeer ik als theoloog een nieuwe brug zijn tussen de somewhere en de anywhere.