Over open access wordt te eenvoudig gedacht, schreef de Adviesraad voor Wetenschap, Techniek en Innovatie (AWTI), verwoord door Valerie Frissen in de Volkskrant. Een veel te behoudend en op sommige punten gewoonweg onjuist onderzoek, vindt Jos Baeten, directeur van het Centrum Wiskunde & informatica. Wie heeft er gelijk?
De AWTI noemt het rapport over open access Durven delen. Het bijna 150 pagina’s tellende stuk kwam tot stand onder leiding van Uri Rosenthal, AWTI-voorzitter en beter bekend als VVD-minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet Rutte I.
Het advies maakt onderscheid tussen:
open science , openheid van de wetenschap;
open access: vrije toegang tot wetenschappelijke artikelen
open research data: vrij beschikbare en controleerbare onderzoeksgegevens.
Goud en groen
Dit artikel gaat over open access, in het Nederlands open toegang of gratis toegang tot wetenschappelijke resultaten. In open toegang bestaan verschillende varianten:
Gold Open Access:
Wanneer wetenschappers hun werk aanbieden in voor iedereen gratis online toegankelijke (boeken en) tijdschriften, bij voorkeur geregistreerd in de Directory of Open Access Journals.
Hybride Open Access:
Betaalde tijdschriften die individuele artikelen gratis toegankelijk maken tegen extra betaling door de auteurs of via een overeenkomst van de Nederlandse universiteiten met een uitgever.
Green Open Acces:
Naast publicatie in een traditioneel betaald tijdschrift een versie van het artikel publiceren in een ‘trusted repository’ (in de Directory of Open Access Repositories) openbaar toegankelijk maken. Hierbij kunnen uitgevers embargo’s op de uitgeversversie eisen, maar staan directe deponering van de post-review versie in een open website (‘repository’) meestal wel toe. Er ontstaan dan veelal iets verschillende versies.
Principieel of praktisch?
Wetenschap wordt door de gemeenschap betaald en met de publicaties maken commerciële bedrijven miljarden winst. De jaaromzet uit wetenschappelijk publiceren beloopt bij elkaar grofweg 10 miljard dollar. Bron: Nature, in een kritisch en lezenswaardig artikel over open toegang.
Elsevier, Springer en Wiley bezitten volgens de AWTI samen 47 procent van de totale markt en vormen een oligopolie op een aantal terreinen. Ze zijn daardoor in staat om hoge winstmarges te behalen en kunnen abonnees dwingen om ‘totaalpakketten’ af te nemen, de zogenoemde ‘big deals’.
Er wordt verwezen naar het STM-rapport van Ware & Mabe, uitgebracht door de uitgevers zelf via hun International Association of Scientific, Technical and Medical Publishers (in Den Haag). Die schat de omzet aan Engelstalige wetenschappelijke tijdschriften op 10 miljard. De helft komt uit de VS, 30 procent uit Europa. Van de 110.000 banen neemt Europa er echter 40 procent voor zijn rekening. Het rapport schat dat er nu 10.000 Open Acces journals zijn en neemt het ‘gouden methode en de groene methode beide al 12 procent van het totaal aantal gepubliceerde artikelen voor hun rekening.
De AWTI noemt zich in het advies ‘een groot voorstander’ van het principe van open toegang. Dat is een politieke opmerking die echter niet wordt gestaafd door de gehele inhoud van het rapport. Dit wikt de voors en tegens van overgang naar gratis toegankelijke publicaties, met meer aandacht voor de drempels tot open toegang dan mogelijke betere oplossingen.
Ook de conclusie van de AWTI deelt die opvatting niet: “Op basis van onze analyse schatten we in dat het effect van (enkel) vrijere toegang tot wetenschappelijke publicaties op het functioneren van de wetenschap onduidelijk is en, in ieder geval binnen disciplines, vermoedelijk beperkt.”
En nog harder: “Hoewel grotere openheid door velen als belangrijke en noodzakelijke ontwikkeling wordt gezien, zijn voor het functioneren van de wetenschap toch vooral een goede kwaliteitscontrole van publicaties, de snelheid van kennisverspreiding en een goede vindbaarheid van publicaties van groot belang. Alleen als een stelsel van open access hieraan bijdraagt, zal het effect op de wetenschap positief zijn. Dat is niet evident.”
Nauwelijks goedkoper
Een van de opvallendste conclusies van de AWTI luidt: “Overigens is vrije toegang tot wetenschappelijke publicaties op zichzelf geen manier om de als hoog ervaren kosten van wetenschappelijk publiceren te verlagen.”
De onderbouwing begint op pagina 70: daar worden de kosten van abonnementen voor bibliotheken als uitgangspunt genomen en niet de miljarden die de uitgevers in de loop der jaren uit de markt weten te trekken.
De totale kosten gemoeid met de ‘productie’ van een wetenschappelijk artikel:
‘schrijfuren’ van de onderzoeker: ‘ruim meer dan 50 procent’
uren reviewers: 16 procent
kosten van de uitgever: 20 procent
bibliotheekkosten: 1 procent
“Dit zet de kostendiscussie over open access misschien in een ander
perspectief”, aldus de AWTI die meent dat je de distributiekosten nauwelijks omlaag brengt met open toegang. De Adviesraad ziet wat betreft financiële verschuivingen grofweg twee scenario’s:
1. Ten eerste een scenario waarbij de betaling verschuift van de lezer (nu gangbaar) naar de auteur. Immers, de AWTI gaat uit van de huidige situatie waarbij er Author Processing Charges (zogenoemde APC’s) worden geheven voor open toegang. De wetenschapper betaalt om openbaar te mogen publiceren.
Voor Nederland als geheel levert dat weinig op volgens de Adviesraad: “Omdat Nederland relatief veel publicaties produceert, zal Nederland volgens de AWTI per saldo meer kwijt zijn. Daar wordt als voetnoot een grove berekening bijgeleverd: met 24 000 artikelen per jaar met een Nederlandse corresponding author is ons land dan met een gemiddelde auteursbijdrage van 2 000 euro jaarlijks € 48 miljoen kwijt. Dat is ruim meer dan het huidige bedrag dat jaarlijks aan abonnementen wordt besteed door bibliotheken, te weten € 40 miljoen.
2. In een scenario met (groene) open access zegt AWTI, ontstaan dubbele kosten: enerzijds van de tijdschriften, die op een of andere manier gedragen moeten worden door lezers en/of auteurs, terwijl er anderzijds geld nodig is voor het onderhouden en toegankelijk maken van de websites waar de studies gratis beschikbaar zijn.
Dus heeft de AWTI er weinig fiducie in dat het geheel goedkoper wordt met deze scenario’s. Erger nog: “de onderhandelingspositie van individuele onderzoekers is heel slecht, dus dat zou nog wel eens de mogelijkheden van uitgevers kunnen versterken om hun (machts)positie maximaal te gelde te maken.”
Ook kwaliteit op de tocht
Ook hanteert de AWTI een aantal kwalitatieve argumenten die de sceptische dan wel realistische conclusie ondersteunen, buiten de kosten. Ten eerste hebben onderzoekers in de praktijk vaak al een ‘redelijk goede toegang tot de literatuur in hun vakgebied, dus met openheid is weinig gewonnen voor de voortgang van de wetenschap.
Waarachter de AWTI dan tussen haakjes zegt: zolang hun instellingen de abonnementen waarborgen. Wel treden er problemen van toegang op, aldus de AWTI, voor werk uit andere disciplines dan die van de onderzoekers zelf en als onderzoekers niet verbonden zijn aan een (grote) instelling. Hier zal het effect van open access naar verwachting groter zijn.
Nog een tegenargument: in een model waarin auteurs betalen voor de publicatie van hun artikel, worden publicaties waarschijnlijk minder streng op kwaliteit geselecteerd. Betalen om te kunnen publiceren zou volgens de AWTI zelfs een perverse prikkel kunnen worden. Terwijl er juist scherpere selectie op kwaliteit nodig is bij een toename van het volume aan publicaties.
Grote publiek
Bovendien is open toegang niet genoeg voor brede toegankelijkheid tot wetenschappelijke resultaten voor velen. Om die te bereiken moeten volgens de AWTI de meeste publicaties ook nader worden uitgelegd voor kringen buiten het vakgebied, zoals de geïnteresseerde leek en het bedrijfsleven.
Dat zou wellicht de conclusie kunnen opleveren dat overheden moeten investeren in wetenschapsjournalistiek. (Wat in Nederland voor een – nu nog heel klein – deel geschiedt via de publieke omroep.) Dat concludeert de AWTI niet.
Overigens zou open toegang tot wetenschappelijk onderzoek wel een stap in de goede richting voor de vertaling naar een groter publiek. Nu moeten journalisten – zoals ondergetekende – betalen voor wetenschappelijke publicaties en zien er dan vaak maar vanaf.
Hoe breed is de belangstelling? De AWTI neemt cijfers over uit een enquête van Nipo en de Koninklijke Bibliotheek: uit hun onderzoek ‘blijkt’ dat 13 procent van de Nederlandse bevolking daadwerkelijk geïnteresseerd is om zelf kennis te nemen van wetenschappelijke artikelen. Dat zijn in totaal 1,5 miljoen mensen. Is dat hard te maken, of een typische uitkomst van een enquête, die niet hard te maken is?
EU en VS
Regeringen kunnen op twee manieren open toegang forceren: met eisen bij de financiering en met regels, soms een combinatie. Binnen de EU heeft een deel van de lidstaten een expliciet open access beleid, tenminste een ‘groene’ route, daar een enkel land geen systeemverandering richting ‘gouden model’ kan afdwingen.
Zo doen bijvoorbeeld Finland, Denemarken en Spanje vermetele pogingen om open toegang af te dwingen, zo blijkt uit de AWTI-inventarisatie, maar de regeringen hebben beperkte macht.
Engeland dwingt, door financiering, open toegang af met zowel een ‘gouden model’ als ‘groen model, Amerika kiest voor de ‘groene route’. In de VS moet al het onderzoek betaald met federale fondsen van meer dan 100 miljoen mede open toegankelijk worden (‘groen’). Dus is al het onderzoek betaald uit het machtige National Institute of Health (NIH) – goed voor 30 miljard dollar per jaar – open toegankelijk via vooral PubMed.
Ook NWO in Nederland begint voorzichtig open toegang af te dwingen, en stimuleert dit met een maximaal 6.000 euro toelage voor auteurs. Nederlandse Universiteiten doen ook iets: ze steunen open taalpublicaties via LingOA en sloten overeenkomst met Springer en met Elsevier voor open access publiceren in een aantal geselecteerde tijdschriften.
In het persbericht over de Springerdeal staat de zin: ‘Beide partijen zijn het eens: open access publiceren is de weg naar de toekomst.’ Wat zou daarover in de bestuurskamer van Springer worden besproken? Over de strijd met Elsevier traden realistischer berichten naar buiten, ondermeer over een oproep tot een boycot van Elsevier gedurende de onderhandelingen.
Rebellerende wetenschappers
Net als bij zoveel economische anomalieën in de samenleving speelt ook hier de combinatie van ondeugden: hebzucht van de uitgevers en ijdelheid van de wetenschappers. De laatsten hechten belang aan reputatie, omdat ze daarop worden beoordeeld. Het huidige publicatiesysteem speelt daarop in en is internationaal opgezet zodat nationale regeringen daar niet zo veel tegen kunnen ondernemen.
De AWTI suggereert dat internationale groepen topwetenschappers samen grote stappen kunnen zetten richting open toegang. Zij hechten evenwel in veel gebieden aan hun naam in Nature en al die andere toptitels.
“Als dit belang van reputatie verdwijnt of er goedkopere alternatieven mét reputatie komen, kunnen de huidige hoge marges van enkele grote wetenschappelijke uitgevers beperkt worden (ofwel door de ‘druk’ van nieuwkomers ofwel doordat nieuwe partijen of verdienmodellen de huidige vervangen).”
Ook noemt de Adviesraad de mogelijkheid voor een gezamenlijk inkoopmacht van afnemers, maar gaat niet diep in op alternatieven. Maar verandering ‘van onderaf’ is wel mogelijk. Zo werd in november 2015 bekend dat een groep taalwetenschappers verbonden aan de titel Lingua van Elsevier begint met een open tijdschrift onder de titel Glossa
De Leidse taalwetenschapper Johan Rooryck leidde de revolte, en zei over de uitgevers: “„De frustratie zit hoog. Ze zijn steeds meer macht naar zich toe gaan trekken. Ze maken enorme winsten, terwijl wij het meeste werk doen. Ik krijg 5.000 euro netto per jaar, terwijl ik al gauw twee dagen per week besteed aan Lingua. De verloning van andere redacteuren is de afgelopen jaren systematisch omlaag gegaan.”
Jammer dat dit soort geluiden in het advies van de AWTI geen ruimte krijgt, terwijl het zo essentieel is. Ook treedt in het advies niet prominent naar voren dat veel wetenschappers extra revenuen beuren uit hun werk voor tijdschriften van uitgevers. De infrastructuur van beoordelen en publiceren is vanuit de uitgevers adequaat opgezet.
Amsterdams verzet
De AWTI vindt dat het afdwingen van open toegang de methode van de ‘stok’ is, en vraagt zich af: wat zijn de ‘wortels’? Oftewel: is open publiceren aantrekkelijk voor wetenschappers? Nauwelijks, luidt de teneur van het AWTI-stuk. Samenleving en bedrijfsleven zijn er wellicht wel bij gebaat, maar niet zonder vertaalslagen.
Valerie Frissen, lid van de AWTI, gaf een interview aan de Volkskrant over het advies. Dat verscheen onder de kop: Vrije toegang tot kennis vergt meer. Ze benadrukt de voetangels en klemmen op weg naar open toegang, met een kritische conclusie en toonzetting aangaande open toegang.
Jos Baeten, algemeen directeur van het Centrum Wiskunde & Informatica (CWI) in Amsterdam, – niet toevallig ? – de bakermat van het internet in Europa, kwam daartegen in het geweer. We spraken hem.
Baeten meent dat Frissen ten onrechte vooral de voordelen benadrukt van het commerciële model. “Voortschrijdende digitalisering maakt dat kosten voor wetenschappelijke publicaties wel degelijk omlaag kunnen als onderzoeksinstellingen buiten de uitgeverijen om hun eigen werk gaan publiceren.”
Mevrouw Frissen zegt dat het financieel niet uitmaakt zolang de commerciële uitgevers hun spilpositie zouden houden bij open access. Baeten: “Dat is juist. Je moet open access niet via de uitgevers spelen en ik ben tegen de big deals met Elsevier en Springer en andere betaalde open access via commerciële uitgevers. Daarmee houd je het systeem en de commerciële winsten in stand. Je moet zelf als instellingen, universiteiten of vakverenigingen gaan uitgeven en dat is echt veel goedkoper.”
Baeten erkent dat het kwaliteitsstempel van eminent belang is voor de wetenschap en dat uitgevers daarin voorzien met hun strenge selecties van artikelen voor de toptitels. Maar volgens hem is die positie aan te tasten. “We beginnen steeds vaker zelf tijdschriften of publiceren via vakverenigingen. Omdat het hele beoordelings- en publicatieproces digitaal verloopt blijven de kosten laag.”
Echter, dat argument gaat over kosten, niet over kwaliteit. Kosten kunnen dalen, maar ten koste van de kwaliteit? Commerciële bladen selecteren strenger, waardoor het wetenschappelijk niveau hoger is.
Volgens Baeten is dat niet per definitie zo: “Beoordelen doen wetenschappers zelf, zowel bij commerciële uitgevers als bij eigen tijdschriften. Een goede editorial board garandeert kwaliteit. Een goed digitaal platform, als episciences.org helpt daarbij. Reputatie opbouwen kost tijd, maar is een kwestie van volhouden.”
Krachtig voorbeeld
Hamilcar Knops, senior adviseur van de AWTI en opsteller van het advies, vindt de praktijk zoals geschetst door Baeten iets te florissant : “Betaling door auteurs is de praktijk in het merendeel van het huidige open access publiceren. Daarnaast: het runnen van een tijdschrift is niet gratis. Iemand moet het betalen. In het geval van Baetens tijdschrift stoppen CWI en NWO er extra geld in. Een andere ‘gratis’ nieuwkomer als eLife wordt betaald door drie grote onderzoeksfinanciers, die op termijn ook een APC (betaling door auteurs) zullen invoeren. Kortom, there is no such thing as a free lunch.”
In het CWI-vakgebied geldt het open access-vaktijdschrift Logical Methods in Computer Science nu al als één van de toptijdschriften. Is dit tijdschrift goedkoper voor de maatschappij dan het commerciële equivalent? “Zeker, want auteurs betalen geen Author Processing Charges. Dat is juist het zwakke punt van het AWTI-advies, want dat gaat ervan uit dat de wetenschappers betalen om het verlies aan abonnementen voor uitgevers te compenseren.
Wij maken geen winst en het is echt veel goedkoper omdat alles nu digitaal kan gaan. Je betaalt wel wat redactiekosten, maar je hebt geen overhead- en marketingkosten.”
Het opbouwen van een reputatie voor zo’n nieuw tijdschrift kan sneller verlopen, omdat alle publicaties meteen optimaal toegankelijk zijn via zoekmachines, vindt Baeten.
Zoekmachines sleutel tot reputatie? “Door zoekmachines worden artikelen sneller gevonden en kun je citaties sneller opbouwen. Reputaties zijn gebouwd op goede citaties. De basis wordt breder.”
Hele bouwwerk discutabel
Baeten laakt de manier waarop een conglomeraat van uitgevers gericht is op het in stand houden van hun gezamenlijke markt, via indexering zoals van Web of Science van Thomson. “Heel veel outputmetingen beperken zich alleen tot tijdschriften die in Web of Science staan. Daar ben ik het helemaal niet mee eens, maar het is een vereiste daarin terecht te komen om mee te tellen.”
Dat moet de wetenschap zelf openbreken. Bijvoorbeeld door met vakgenoten tijdschriften te beginnen om een reputatie op te bouwen. Ga je dan terug naar als van industriële landbouw naar zelfvoorziening. Je moet dan schaal hebben voor een majeure shift? “Stapje voor stapje moet je dat doen.”
Is dat zo, met stapje voor stapje snijden degenen die Elsevier en Springer links laten liggen in hun eigen vlees. Vereist het niet juist grote stappen? Baeten: “Wetenschappers zijn zelf in controle en moeten daarnaar handelen. Als voorzitter van het Steering Committee van de Concur conferenties zijn we twee jaar geleden begonnen om de proceedings van Springer over te brengen naar open access. Met special issues (speciale tijdschriftnummers n.a.v. een conferentie) gaan we nu ook over. Dat is stapje voor stapje.”
De redacties van tijdschriften kunnen ook ineens overstappen, dat zijn majeure stappen volgens Baeten. Hij noemt als voorbeeld het Journal of Logic Programming. In 2000 stapte de volledige editorial board – editor-in-chief Krzysztof Apt is van het CWI op bij Elsevier. Elsevier hield het recht op de titel, maar er is na 2000 geen nummer meer verschenen. Die editorial board is toen het nieuwe tijdschrift Theory and Practice of Logic Programming begonnen (bij Cambridge University Press. “Wel met een abonnement maar geen woekerwinsten”, aldus Baeten.
Zelf eerste stap zetten
Je telt niet meteen mee met een nieuw open access tijdschrift als je dat vergelijkt met de reputatie van een gevestigd, al dan niet commercieel tijdschrift, zegt Valerie Frissen. Baeten: “Ze heeft daar een punt. We moeten nadenken hoe we met beoordeling van wetenschappers omgaan ten opzichte van commerciële tijdschriften. Met de onderzoeksbeoordelingen via het Standard Evaluation Protocol gaan we aandacht vragen voor open access.
Als het gaat om beoordelingen en bevorderingen kun je als baas het accent leggen op open access en de invloed van die toptijdschriften terugdringen.”
Handelt u als baas van het CWI al zo?
“Ja, ik wil dat hier doorvoeren.”
U wilt het, maar doet het niet, ondanks dat u de baas bent van het CWI…
“Mensen die bouwen aan een carrière willen niet noodzakelijk aan het CWI blijven, en worden dan elders beoordeeld. Ik kan wel het goede voorbeeld geven. Tsja, nu u mij daar zo mee confronteert, dan moet ik zeggen: morgen begin ik.”
U gaat het doen, wat betekent dit in de praktijk?
“Het heeft tijd nodig, want de meeste wetenschappers werken nog op de oude manier van reputatie ontleend aan publicatie in de toptitels. Ze willen ook elders een baan vinden en zitten wel gevangen in het huidige systeem. Ze geven niet gemakkelijk op om in Nature te willen komen.”
Dus al u een andere beoordeling introduceert, kunt u hen internationaal schenden en daarmee het CWI? “Ja, ik heb te maken met de internationale wereld met reputaties en beoordelingen.. Wij kunnen zeggen dat we open access hetzelfde beoordelen als Nature en andere commerciële tijdschriften. Dan moeten andere instellingen dat ook als principe gaan nemen.”
Uitbreken uit de gevangenis is moeilijk? “Ik kan een voorbeeld geven aan m’n collega’s nu u me daartoe aanzet. Dan moet ik die stap ook zetten.”
Hebben de financiers de sleutel in handen?
“NWO vereist bij nieuwe subsidies vanaf 1 december open access, maar dwingt niet af dat het niet commercieel wordt gepubliceerd.”
De AWTI zegt dat het ook toegankelijker moet worden. Uitgevers doen dat op beperkte schaal, zoals bijvoorbeeld Elsevier met STM Digest. Baeten:
“Mevrouw Frissen zegt dat wetenschappelijke artikelen voor publiek en maatschappelijke organisaties al snel te ingewikkeld zijn, dat is een belediging voor het algemeen publiek. Men kan zelf wel bepalen wat ingewikkeld is.”
Dat is onjuist, wetenschappelijke publicaties zijn voor degenen buiten het vakgebied veelal veel te gecompliceerd. Er moeten vertaalslagen plaatsvinden door niet-vakidioten.
Baeten: “Dat moeten wetenschappers zelf doen en daar is veel meer aandacht voor gekomen. We doen ons best via de wetenschappelijke pers en we moeten het nog beter gaan uitleggen. Maar het is natuurlijk een non-argument om wetenschappelijk publiceren maar commercieel te houden omdat er geen vertaalslag is voor het grote publiek. Dat zou je zelfs als overheid of vakgroep of universiteit kunnen organiseren…”