Het blijkt nog best lastig om natuurbeschrijvingen te vinden in de literatuur. Iedereen heeft wel een bepaald beeld voor ogen van het landschap waar een boek zich in afspeelt, de weersomstandigheden of de beschrijving van een dier, maar probeer die passages maar eens te vinden! Vaak zijn het niet meer dan enkele zinnen waarmee een schrijver een beeld weet op te roepen. De rest laat hij over aan de verbeelding van de lezer.
Een korte zoektocht in de boekenkast leverde een aantal passages op die net iets meer vertellen over de omgeving, het weer of de in een boek voorkomende dieren.
Het is geen uitputtende bloemlezing: ik ben zeker niet alle boeken in de kast(en) afgegaan, maar koos boeken waarvan ik dacht toch zeker te weten dat daarin expliciete beschrijvingen van een landschap of dier stond.
Ik kan de exercitie aan iedereen aanbevelen: het leverde in een aantal gevallen een hernieuwde kennismaking op met auteurs, die ik lange tijd niet gelezen had.
“Overal stonden de zwaarbebladerde hoge bomen tot vlak aan de rand van de buitenbaai; in de greppels en op de bermen opzij van het laantje, op de wallen van het fort ook, groeiden gras en onkruid in laag struikgewas – zodat de hele wereld erg groen was die morgen; en tussen de strakheid van de boomstammen telkens het bewogen water van de buitenbaai met zilveren zonreflexen, witte golfkoppen, schuine lichte strepen van de branding komende uit zee op het blauw; daarboven – bewegingloos de donkere golvende kustlijn van de overwal, en daarboven een nog wazige hemel.”
Uit “De tienduizend dingen” van Maria Dermout (Querido, 1955)
Jan Wolkers is het meest bekend van zijn romans en novellen, maar hij kon ook prachtige gedichten over de natuur schrijven. De bundel “Jaargetijden” is daar een mooi voorbeeld van. Het volgende gedicht schreef hij over het schilderij ‘De Geboorte van Venus’ van Botticelli:
“De zee schuimt
Als een dekmantel
Van blinkend haar.
Een lieflijke gestalte
Die niet is te omarmen,
Een parel die zijn schulp verlaat.
Een hersenschim,
Op blote voeten
Uit de geëmailleerde zee
Als kabbelende sneeuw.
We kauwen het zonlicht
Met huid en haar
Tot de westenwind
Het droombeeld wegvaagt
In een vloed van bleke rozen.”
Gedicht “De geboorte van Venus” van Jan Wolkers (2007).
Maarten ’t Hart is niet alleen schrijver, maar ook bioloog. Van hem kan je verwachten dat hij niet alleen over ‘een vogel’ schrijft, maar ook de naam van de vogel weet:
“Bij de beek snorde de volgende morgen in alle vroegte niet alleen de waterspreeuw boven het haastige schuim, maar liep ook een schuchtere groenpoortruiter tussen het al geel geworden riet op de oever. Hij zag me en snelde op zijn lange, bleekgroene poten naar de rietzoom. Toen ik onbeweeglijk wachtte, keerde hij al spoedig terug en stapte hij voorzichtig door de kleine, stilstaande plasjes die vroeger door een hogere stand van de beek moesten zijn achtergelaten.”
Uit “Een vlucht regenwulpen” van Maarten ’t Hart (1978, De Arbeiderspers).
Er zijn mensen die zeggen zich heel goed het landschap te herinneren dat W. F. Hermans beschrijft in zijn roman “Nooit meer slapen”. Dat is opmerkelijk, omdat er vrijwel nauwelijks een uitgebreide beschrijving van het landschap in staat. Dit is een van de weinige passages waarin dat wel het geval is. Je maakt als het ware een foto:
“Het forse blauwe water van het fjord en het timide blauw van een hemel die er, zover naar het Noorden, bijna geen aanspraak meer op schijnt te durven maken blauw te zijn. De bonkige bergen, de speelgoedhuizen van de stad. Wereldberoemd panorama.”
Uit “Nooit meer slapen” van W. F. Hermans (1974, De Bezige Bij)
Van de ‘oude klassiekers’ moeten we toch Tolstoj noemen. Toepasselijk voor deze tijd van het jaar deze passage uit “Anna Karenina”:
“Het voorjaar is de tijd van plannen en ondernemingen. En zoals een boom in het voorjaar nog niet weet, hoe en in welke richting zijn jonge takken en twijgen, die nu nog in de tot barstens toe dikke knoppen verborgen zijn, zullen uitgroeien, zo wist Lewin nog niet precies, terwijl hij naar buiten liep, waarmee hij nu eens in zijn geliefd bedrijf zou beginnen, maar hij voelde zich vol plannen en van de beste voornemens bezield. Het eerste wat hij deed, was naar de stal gaan. De koeien waren al in het omheinde stuk er naast gelaten, stonden zich met hun glanzende huid in de zon te warmen en loeiden van verlangen naar de wei. Lewin genoot er van de koeien te zien, die hij stuk voor stuk tot in de kleinste bijzonderheden kende, en gaf de opdracht ze naar de wei te brengen en de klaveren binnen de omheining te laten. De herder kwam vrolijk aandraven, klaar voor een tocht naar de weide. De koeienhoedsters trokken hun rokken omhoog, plasten met hun blanke, blote voeten, die nog niet door de zon waren gebruind, door de modder, joegen de loeiende, door het voorjaar wild geworden kalveren naar buiten en holden er met hun stokken achteraan.”
Uit “Anna Karenina” van Leo Tolstoj (1877, Atlas Contact)
Misschien wel het mooiste boek over een dier, is het in de vergetelheid geraakte “The Call of the Wild” van Jack London (1876 – 1916). London was een avonturier, een echte Jack of all trades, die begin 20e eeuw zijn geluk beproefde als goudzoeker, als verslaggever de Russisch-Japanse oorlog meemaakte, daar gevangen werd genomen door de Japanners en dankzij de persoonlijke bemiddeling van toenmalig president Roosevelt werd vrijgelaten. Terug in de VS kocht hij in 1905 een flink stuk grond in Sonoma County, waar hij een boerderij op ecologische basis wilde beginnen. Door een gebrek aan zakelijk inzicht werd de boerderij een mislukking, maar zijn (tweede) vrouw liet er een huis bouwen (The House of Happy Walls), dat nu deel uitmaakt van Jack London State Historic Park. Het park is een bezoek waard, kan ik uit eigen ervaring vertellen.
London’s boek speelt zich af in de tijd van de goudkoorts. Het boek is geheel geschreven vanuit het perspectief van een hond met de naam Buck. Buck wordt gestolen, verhandelt en belandt in Canada waar hij wordt ingezet als sledehond. Het boek begint als volgt:
“Buck did not read the newspapers, or he would have known trouble was brewing, not alone for himself, but for every tide-water dog, strong of muscle and with warm, long hair, from Puget Sound to San Diego. Because men, groping in the Arctic darkness, had found a yellow metal, and because steamship and transportation companies were booming the find, thousands of men were rushing into the Northland. These men wanted dogs, and the dogs they wanted were heavy dogs, with strong muscles by which to toil, and furry coats to protect them from the frost.”
Uit “The Call of the Wild” van Jack London (1903, MacMillan).
Tot slot een passage uit een minder bekend boek van David Mitchell. Vooral bekend door boeken als “Cloud Atlas” en “The Bone Clocks”. Minder bekend is “Black Swan Green”, een coming-of-age verhaal, waarin een 13-jarige jongen begin jaren tachtig geleidelijk ‘de grote, boze wereld’ om hem heen leert kennen. Het boek speelt zich af in het graafschap Worcestershire, de geboortegrond van Mitchell.
Tussen de opeenvolging van gebeurtenissen weeft Mitchell vernuftig observaties over het leven en de mensen. Zoals aan het slot van deze passage:
“The big field was full of wary ewes and spanking-new lambs. The lambs triggered up close, bleeping like those crap Fiat Noddy cars, idiotically pleased to see me. The poison of of the Dobermans andtheir master began to thin, a little. A couple of the mother sheep edged closer. They didn’t quite trust me. Just as well for sheep they can’t work out why the farmer’s being so nice tot hem. (Human beings need to watch out for reasonless niceness too. It’s never reasonless and its reason’s not usually nice.)”
Uit “Black Swan Green” van David Mitchell (2006, Hodder & Stoughton).
Nogmaals, dit is geen uitputtende lijst, maar het resultaat van een paar uur zoeken in mijn eigen boekenkast. Mocht je zelf nog voorbeelden weten van natuurbeschrijvingen, dan zie ik die graag tegemoet.