Vooraankondigingen van Verlangen als antwoord legden de nadruk op haar lichamelijke aandoening, maar in het boek zelf speelt die een bescheiden bijrol. Bijna achteloos noteert Holkje van der Veer (Amsterdam, 1960) de wekelijkse fysiotherapie als kind. Om vervolgens uitvoerig te verhalen hoe ze, na zo’n sessie, met haar vader de nabijgelegen neogotische Obrechtkerk binnenging en diep geraakt werd door de sacrale sfeer:
‘Vol bewondering keek ik om mij heen. De ramen, de muurschilderingen, het halfduister… (…) Ik weet niet hoelang zo’n bezoekje duurde, ik weet wel dat ik gelukkig was, daar in die mooie stille kerk, naast mijn vader.’
Ook aan een zware rugoperatie en jaarlijkse echo’s of MRI-scans maakt ze weinig woorden vuil. Slechts terloops noemt ze de naam van haar ziekte: het syndroom van Marfan. Schouderophalend: “Dat kun je gewoon opgoogelen. Als ik uitgebreid mijn fysieke problemen ga beschrijven, krijg je een ander genre boek, voor patiëntenverenigingen en zo. Maar ik wilde schrijven over mijn spiritualiteit. En ja, dan ontkom je niet aan een klein inkijkje in je privéleven.’
Erfelijk
Het Marfansyndroom is een erfelijke aandoening. ‘Maar ik ben een mutant,’ constateert ze nuchter. ‘Het is gelukkig niet bij mijn broers en zussen gevonden. Mijn kinderen hebben wél vijftig procent kans om het te krijgen.’ En meteen de onuitgesproken vraag met een glimlach beantwoordend: ‘Nee, ik heb geen kinderen. Ook nooit een kinderwens gehad. Nou ja, misschien een poosje. Maar dat had vooral te maken met een bepaalde levensfase en de behoefte om bij mijn vrienden te blijven horen. Die kregen namelijk wél allemaal een gezin en stonden dagelijks bij het schoolhek te wachten.’
Over kinderen gesproken: heeft het leven met Marfan haar visie op medische ethiek beïnvloed? ‘Dat kun je wel zeggen. En inderdaad, vooral waar het om prenatale diagnostiek gaat. In Maastricht kunnen ze ongeboren baby’s ook testen op Marfan. Zo’n drie jaar geleden zat ik in de auto te luisteren naar dat radioprogramma, Stand.NL. En opeens hoor ik een vrouw zeggen: “Ik heb twee kleinkinderen met het syndroom van Marfan. Was er maar eerder zo’n prenatale test geweest, want die kinderen hadden beter niet geboren kunnen worden.” Ja, toen moest ik wel even de auto aan de kant zetten en een traantje wegpinken. Zó overrompeld was ik door dat idee: mensen als ik mogen er dus eigenlijk niet zíjn…?’
In welk toekomstland willen we leven? In een land waar mensen met perfect afgeleverd worden, of een land dat ook plaats biedt aan diversiteit? – Holkje van der Veer
Oké, ze geeft het grif toe: het syndroom van Marfan betekent ‘best veel’ in iemands leven. ‘Niet alleen door alle medische onderzoeken en soms ook zware ingrepen − ik ben een dure geweest voor de zorgverzekering! – maar ook door de onzekerheden in je maatschappelijk leven. Die hangen weer samen met medische geheimhouding. Puur praktisch: wanneer je als achtjarig kind gediagnosticeerd wordt met het syndroom van Marfan, kun je dan als volwassene ooit een huis kopen…? En tegenwoordig hoef je bij sollicitaties niet meer naar een keuringsarts, maar toch: in hoeverre zijn er gelijke kansen voor iemand met een kwetsbare gezondheid? In 2011 woonde ik een conferentie bij rondom ‘disability studies’, waar de vraag werd opgeworpen: in welk toekomstland willen we leven? In een land waar mensen met perfect afgeleverd worden, of een land dat ook plaats biedt aan diversiteit?’
Montessorischool
Nee, bitter is ze allerminst: ‘Ik heb geluk gehad dat ik in West-Europa geboren ben, dat mijn ouders toevallig vlak bij een academisch ziekenhuis woonden en dat ik zóveel medici heb getroffen die met volle inzet hebben gezocht naar oplossingen, ook gewoon voor de eer van hun vak.”
Wie haar jeugdherinneringen leest, concludeert al gauw dat ze ook wijze ouders heeft gehad. ‘Ja, dat is zeker waar. Zij redeneerden: desnoods maar een paar jaar langer naar school, maar alsjeblieft wél naar die leuke montessorischool! En ik werd thuis absoluut niet zielig gevonden, hoor.’
De vraag of ze in God gelooft, beantwoordt ze altijd positief. ‘Ik ben met een religieuze snaar geboren, het zit als het ware in mijn genen. Maar geloof in God heeft voor mij ook sterk te maken met ervaring. Mijn belangrijkste ervaring is die van het verlangen. En dan bedoel ik niet alleen naar het hiernamaals. Nee, wie ziek is verlangt naar actief meedoen: zelf eten, zelf naar de wc gaan en zo telkens een stapje verder. Inclusief het verlangen: ik wil participeren in de maatschappij, ik wil worden gezíen te midden van alle anderen! Maar ‘verlangen’ impliceert ook dat er een toekomst en een doel is. Met mijn verlangen voeg ik dus in bij die lange Bijbelse stroom van mensen. Het is verlangen dat ons gaande houdt.’
Mag je daarbij denken aan de woorden van Augustinus: ‘Onrustig is ons hart, totdat het rust in U’…?
Holkje van der Veer: ‘Precies. En het antwoord op dat verlangen is je eigen leven.’
Solidariteit en maatschappelijke betrokkenheid
In ‘Verlangen als antwoord’ blikt Holkje van der Veer dankbaar terug op haar doopsgezinde opvoeding. Het ‘Open Huis’ op vrijdagavond waar moeder koffieschonk, vader gedichten voorlas en ook zwervers graag langskwamen om mee te tafeltennissen of te volksdansen. De jeugdsoos ‘De Kelder’ aan het Amsterdamse Singel. Haar verblijf in op de ‘heilige heuvel’ in de Zwitserse Jura: internationaal studiecentrum Bienenberg, waar ze leefde en studeerde met ‘doperse’ jongeren uit Zwitserland, Frankrijk, Rusland, Duitsland, de VS, Canada en Paraguay.
Tijdens de boekpresentatie op 26 oktober 2013 vatte ze haar identiteit kernachtig samen: ‘Ik ben nu niet minder doopsgezind, maar wel meer katholiek.’ Met bewondering roemt ze de solidariteit en maatschappelijke betrokkenheid van de doopsgezinden: ‘Ze zetten zich in voor dak- en thuislozen, verzorgen opleidingen voor kansarme jongeren et cetera – allemaal zónder bekeringsdrang! Zo leerde ik van jongs af omgaan met mensen aan de onderkant van de samenleving.’
Ik ben nu niet minder doopsgezind, maar wel meer katholiek – Holkje van der Veer
De geschiedenis van de doopsgezinden noemt ze ook ‘heel bijzonder’. Rond 1625 kozen protestanten in Zwitserland, Duitsland en Nederland voor de volwassenendoop, wat hen de naam ‘Wederdopers’ of ‘Dopers’ (Duits: ‘Täufer’) bezorgde. Andere kernwaarden waren persoonlijke geloofsvrijheid (onafhankelijk van dogma’s en overheden!), geweldloosheid en de weigering om een eed te zweren.
In de Nederlanden organiseerde de Friese ex-pastoor Menno Simons (1496-1561) de Dopers tot een genootschap. Hij predikte afzondering van ‘de wereld’ en letterlijke interpretatie van de Evangeliën. In 1678 raakten de Dopers daarover verdeeld in behoudende ‘mennonieten’ versus progressieve ‘doopsgezinden’.
Na jarenlang te zijn verketterd en vervolgd, werden de Dopers tenslotte door calvinisten en katholieken ‘gedoogd’. Van der Veer: “Net als Joden mochten ze niet werken in overheidsdienst en gingen daarom vaak in de handel. Zodoende hebben ze zich wereldwijd verspreid, soms als besloten gemeenschappen. Zo hebben de Amish en mennonieten dezelfde kerkelijke wortels. Op de Bienenberg ontmoette ik jongeren van diverse vertakkingen, met heel andere normen over alcohol, tabak en seksualiteit dan ik. Maar we deelden de saamhorigheid en zelfbewustzijn: dat wij deel uitmaakten van een traditie die toch wel iets heeft betekend voor de individuele vrijheid van christenen…!”
Zoektocht naar waarheid en het goede leven
‘Mijn weg met de dominicaanse traditie’ luidt de subtitel van Verlangen als antwoord. Die weg is Holkje van der Veer nooit doelgericht ingeslagen; ze volgde een traject dat – zoals ze het zo mooi formuleert – ‘levenderwijs’ ontstond. Tijdens haar opleiding tot agogisch kerkelijk werker, aan de Sociale Academie in Kampen, ontmoette ze in de kroeg een student die een kamer bewoonde in het Dominicanenklooster in Zwolle. Via een bezoekje aan hem raakte ze aan de praat met pater Jan Groot, die een stageplaats voor haar regelde.
Haar band met deze outreaching kloostergemeenschap werd steeds hechter. In 1985 kwam ze bij de Zwolse dominicanessen logeren en trok al snel bij hen in; in 1996 trad ze definitief toe tot de orde. Niet als reactie op haar doopsgezinde achtergrond; nee, juist als voortzetting en verbreding daarvan.
In haar boek schrijft Holkje van der Veer uitvoerig over het kloosterleven van vroeger en nu, en over de Noord-Spaanse ordestichter Dominicus de Guzmán (1170-1221) aan wiens ‘negen gebedshoudingen’ ze een apart hoofdstuk wijdt.
‘Wat ik mooi vind, is Dominicus’ oprechte zoektocht naar de waarheid: wat is het goede leven, zowel voor mijzelf als voor anderen? Hij maakte zich zorgen over de katharen (een laatmiddeleeuwse religieuze groepering, MC), met wie hij discussieerde over hun afwijzing van het Oude Testament en hun dualisme van spiritualiteit versus materie. De katharen beschouwden de materie als iets slechts, dat je zo snel mogelijk moest ontstijgen. Terwijl wij christenen geloven dat God ons de schepping heeft gegéven, en dat Christus ook als mens op aarde kwam. Daarom kán de materie niet alleen maar slecht zijn.’
Ja, Holkje is zich pijnlijk bewust van de zwarte bladzijde in de geschiedenis van de orde, toen de dominicanen werden ingezet bij ‘dat vreselijke inquisitie-gedoe’ tegen de katharen. “En we weten helaas niet hoe schoon de handen van Dominicus zelf zijn… Zo zie je maar weer dat je met het begrip ‘waarheid’ ook heel erg moet uitkijken. Zodra je het kruis omgekeerd als zwaard hanteert, zit je op een heilloze weg.’