Ik vertrok uit het hotel met de plafondspiegel en liep over de autoweg naar Texcoco, langs de garages en winkels voor auto-onderdelen die je op dat soort locaties kunt verwachten. Toen ik aankwam bij een groot grasveld dat de rand van de stad markeerde, sloeg ik linksaf, over een onverharde weg die langs velden met half afgebouwde huizen liep. Na een kilometer kwam ik bij een brede sloot met zwart water. Deze sloot vormde de grens tussen Chimalhuacán en het Texcocomeer en bepaalde hoe ik verder moest lopen. Overal langs mijn route stond graffiti op de muren, maar het waren niet de tags en tekeningen waar ik aan gewend was. De hoeken tussen de huizen werden gemarkeerd met afkortingen zoals LxFxA – wat dan La Familia Azteca betekende – en bij ieder huizenblok zag je andere afkortingen. Het was de graffiti van jeugdbendes, van kinderen en pubers, waarbij ze de ‘e’, in de cholo-gangsterstijl, min of meer als een ‘3’ schrijven.
Alles in Mexico maakt deel uit van het grondgebied van de een of de ander. Zo’n grondgebied eindigt waar een huizenblok eindigt, en dus ook daar waar de stad ophoudt. Naarmate ik verder liep werd ik steeds zenuwachtiger bij iedere hoek die ik naderde. Je kunt niet zien wat je te wachten staat wanneer je de hoek omgaat. En een hoek is de beste plek om een buurt in de gaten te houden. Dit deel van Chimalhuacán was apocalyptischer dan al het andere dat ik was tegengekomen: een stoffige stedelijke woestenij vol onafgebouwde huizen en open riolen. Ik was nog te naïef om te beseffen dat er in een omgeving die echt gevaarlijk is geen graffiti van kinderen op de muren zou staan, dus werd ik bang van de initialen en namen van bendeleden die zo pontificaal op de muren van de huizen geschreven stonden, en ik benaderde iedere straathoek vol angst over de gevaren die zich daarachter verscholen hielden.
Honden lagen languit op straat en een vrouw in een supermarkt zei dat de buurt tamelijk gevaarlijk was, maar niet meer zo gevaarlijk als voorheen. Verlaten voetbalvelden met brak zand liepen over in het verdroogde meer. Ik liep door en kwam uit bij een grote vuilnisbelt die op mijn landkaart niet was aangegeven. Met karren getrokken door ezels en muildieren werd afval de berg vuilnis op en af gereden. Het vervoeren van afval, met het telkens stoppen en weer verder rijden, past uitstekend bij deze dieren. Overal over de vuilnisbelt liepen mensen rond op zoek naar herbruikbare spullen. Rondom de belt was het uitschot van de stad te vinden, met her en der afgedankte vrachtwagenbanden en oude leidingen tussen de open riolen en de zwermen vliegen.
Ik liep verder en kwam een losjes geschilderde muurtekening tegen waarin alle symboliek van Mexico terug te vinden was: de maagd van Guadalupe, piramides, een Azteekse krijger. Met genoegen constateerde ik dat de man die in de schildering een corrupte missionaris moest voorstellen net zo’n hoed droeg als ik. Toen ik uiteindelijk de woestenij aan de rand van het Texcocomeer had doorkruist kwam ik bij een brug over het kanaal. Dit betekende dat ik was aangekomen bij Ciudad Nezahualcóyotl, waar aan de rand van de stad ook al een vuilnisbelt te vinden was.
Ik wilde de vuilnisbelt oplopen, maar ik werd tegengehouden door een groepje mannen die voor een van de hutten rondom de vuilnisbelt zaten. Een van hen zei tegen me dat ik voor het betreden van het terrein toestemming nodig had van de gemeentelijke autoriteiten. Ik ging een tijdje bij hen zitten.
Een donkere man van in de vijftig, met diepe groeven in zijn gezicht, plukken grijs in zijn haar, een versleten spijkerbroek en een baseballpet, allemaal behoorlijk vuil, vertelde me dat de mensen daar huur betaalden voor het bewonen van de krotten. Geen enkele bewoner was eigenaar van zo’n krot, dus niemand had er baat bij om het op te knappen voor langdurige bewoning. De huurders werkten op de vuilnisbelt. De man maakte zich meer zorgen over het gevaar dat andere groepen krakers het terrein zouden overnemen dan over de autoriteiten.
Ik liep verder langs de Bordo de Xochiaca-vuilnisbelt tot ik aankwam bij Ciudad Jardín, het gloednieuwe winkelcentrum dat gebouwd is door Carlos Slim. Het zag er prachtig en luxueus uit en de winkels deden zo vlak voor de kerst prima zaken. Het dure, chique winkelcentrum was een groot succes, meeliftend met het wereldje van de televisiereclames. Zo rechtstreeks uit de viezigheid van de vuilnisbelt komend leek het wel alsof ik een televisiestudio binnenliep.