Als we tegen zonsondergang in startpunt Soajo arriveren hangt er een lome rust rond het dorpsplein. De oude galg tekent zich donker tegen de hemel af, om ons fijnzinnig te herinneren aan de tijd dat de Soajo’ers een autonoom volkje waren.
Onze herberg ligt pal naast een luidruchtige bakkerij. De verse broodjes laten we ons ’s ochtends toch maar goed smaken. Dan slingeren we ons een weg bergop, onder breed met tafeldruiven gepergolade paadjes. Langs uitgehakte rotsen en waterkanaaltjes, veldjes vol piepers, uien en enorme boerenkolen, basis van het Portugese menu: Caldo Verde, de groenekoolsoep. Later kopen we een pakje zaad voor teelt in Nederland, met vermelding: fedder for the animals.
Het pad kruipt verder over de rotsen en zoniet, dan is het omzoomd door vakkundig gestapelde stenen muurtjes. Een in het zwart gehuld vrouwtje houdt ons staande en vraagt met Amerikaans accent of we soms uit Pennsylvania komen.
Ze heeft er dertig jaar aan de lopende band gewerkt en toont ons daarvan het bewijs; een slap handje waarvan de duim er mistroostig bij hangt. Haar kinderen zijn Amerikanen geworden, zelf is ze teruggekeerd naar Soajo, waar schone rust heerst. Vanuit een poeltje naast het pad kwaakt een kikker, in de verte horen we een koekoek.
We stijgen boven het dorp uit, onder ons roepen de dorpelingen elkaar galmende dingen toe over de kloof van de rivier. We passeren een espigadeiro, een robuuste graansilo op granieten poten. Alles is hier graniet, het pad, de huizen, zelfs de hekken zijn van graniet.
Wij hijsen ons verder omhoog, op zoek naar gele bordjes. Geel is de kleur van de Trilho do Longo Curso, het lange-afstandwandelpad van Peneda Geres, dat zich eerst van oost naar west en vervolgens noordwaarts een pad door het park baant.
Hulp hebben we van een ANWB-wandelboekje, dat de eerste kilometers met het trilho meeloopt. ‘Esqierda‘, voortdurend links, zegt een volgend zwart vrouwtje. Als je voortdurend links gaat, loop je dan niet het gevaar in cirkels te lopen, bedenken we ons nog. Kort daarop treffen we juichend ons eerste gele plaatje aan.
Na een uur klimmen bereiken we de schaduw van een eikenbosje hogerop. Nog een klein stukje en plots ligt daar Branda de Bordenca, een oud winterdorp, geheel verlaten, op een koe en een wiedend vrouwtje met hond na.
Eeuwenlang diende men voor de kerst in de branda te zijn, om daar de barre winter uit te zitten. In april klom het hele dorp met de zon mee terug naar de zomerdorpen –de inverneiras– bergop. Die transhumance, zoals de jaarlijkse migratie wetenschappelijk heet- is met de komst van kachels en auto’s in onbruik geraakt.
Het wachten is op het moment dat ze al die brandas gaan verbouwen tot tweede huisjes voor stedelingen of buitenlanders, want ze liggen mooi beschut en lekker op het zuiden. Tot het zover is wonen locals gewoon nog in gewone huizen in gewone dorpen langs de weg.
De jongeren hebben een baan beneden, in Porto of Braga, en komen alleen het weekend of pas de zomervakantie terug. Vandaar dat je hier vooral oude mensen ziet. De paden, nog door de Romeinen bestraat en uitgesleten door het eeuwige heen en weer, raken overwoekert en vervolgens zoek. Maar dat is ons probleem, niet het hunne.
In de schaduw van een dennenbosje sluipen we voorzichtig langs een troep halfwilde penedapaarden, die ons vol onbegrip de volle middagzon weer zien instappen. Maar we moeten verder, met de prachtigste vergezichten en een koel briesje als beloning.
In een volgend laag bosje schrikken we van een schonkig rund dat met veel misbaar voor ons wegstuift. Behoedzaam vervolgen wij het smalle pad, haar horens waren lang en puntig. We raken het pad kwijt en struikelen steil en glibberig naar beneden, in de armen van een geel plaatje.
We slenteren door Tibo, een stoffig dorpje met smalle schaduwrijke steegjes. We plakken even tegen de muur en vullen onze flessen, want er is water, overal water in Peneda.
Voorbij het dorp zelfs zoveel dat we de kleren afstropen en het koele rivierwater induiken, dat zich tussen de rotsen verzamelt in een natuurlijk zwembadje. Een waterslang steekt zijn kop op. Er tippelt zelfs een zwart otterje –una lontra– langs.
Uit de achterbak van een versleten peugeot hijst een ouder echtpaar twee enorme mandflessen vinho verde en een grote zak verse sardinhas omhoog naar een huisje aan gene zijde van een even oud als klein bruggetje. Antonio houdt ons staande, heeft jaren gewerkt in Montpellier, is nu terug in zijn geboortedorp.
We knikken braaf, slaan de wijn beleefd af en vervolgen onze weg, overal bebloemde mariabeelden. In en volgend dorp -Baleiral- met prachtige pergolas drinken we wat bij cafe Transmontana.
De cafebaas blijkt jaren gewerkt te hebben in de noordelijke landen, en blij dat hij terug is. We vragen hem of we verderop het pad kunnen verlaten om de bergen op een alternatieve manier te doorsteken, want zo hadden we dat bedacht voor de dag van morgen. Nee, zegt hij. Ja vroeger kon het wel, was er een pad. Maar tegenwoordig, muito difficil.
In pleisterplaats Peneda beklimmen we de honderden treden van de pelgrimstrap naar Notra Senhora de Peneda, bedevaartsoord voor vrome katholieken. Achter ons beklimt een oud vrouwtje dezelfde trap op haar knieën.
Voldaan zakken we met een flinke fles bier neer onder de grote eik van het dorpscafeetje. Schommelend checken we in het vernieuwbouwde pelgrimshotel de Peneda, waar een klaterend beekje dwars doorheen loopt.
Na een greentea herbal bath schuiven we aan de dis bij het personeel, want het restaurant is nog in proeffase, zegt receptionist Bernardo, maar eten is er genoeg. Bernardo vertelt ons onder het eten over het grote festa do São João, dat over vier dagen losbarst in zijn geliefde Porto, en waar iedereen elkaar blijmoedig met een plastic hamertje op het hoofd slaat. Betalen hoeven we alleen voor de wijn.
De ochtend daarop lopen we ons een weg te banen over een overwoekerd pad, terwijl een boer vlak naast ons fluitend over het paralelle asfalt loopt. Dan buigt het pad gelukkig af en de rest van de heerlijke ochtend kwinkeleert het Noordportugese vogeldom ons paradijselijk toe.
Op het parque de campismo Lamas de Mouro treffen we campingbaas Jose Balthazar, gewezen militair ingenieur. Jose kent de Peneda als zijn broekzak, dus ook de weg dwars over de berg.
‘Is easy’, zegt ie, draait wat fullcolor-kaarten uit zijn printer en na een kort college over het omrekenen van coordinaten naar de gps duwt hij ons naar buiten, want het is tijd voor zijn siesta.
Jose wijst nog op de stapeltjes stenen in de verte, de ‘mannetjes’ die ons de weg wel zullen wijze en grapt ter afscheid dat de wolvenfamilie daarboven echt geen Olandos lust.
We zigzaggen traag omhoog, de mannetjes zijn talrijk en verwarrend wijd verspreid. Achter de kam ligt ineens een paradijselijk dal, met lieflijke stroompjes. Eigenlijk is het geen wonder dat de wolvenfamilie hier domicilie gekozen heeft.
We hervinden het pad, dalen af in een volgend dal en strijken neer in Bar Lobo. Onder een gigantische wolvenfoto drinken we onze dorst weg. Misschien zien we ze morgen, als we de hoogvlakte opgaan.
We zakken verder de bergen af, over zompige paden, langs akkers, weides, hoeves, kapelletjes en bereiken Castro de Laboreiro. We eten dikke lamskarbonades, drinken vinho verde en dwingen onze stramme benen een laatste maal omhoog, naar een oud Romeins Castello.
De helft van de burcht is al van de bergtop gevallen. Gezeten op de oude kasteelmuur zien we de zon achter de bergen in de Atlantische oceaan zakken.
Aan de ontbijttafel zien we de volgende ochtend een norse kastelein de flessen van gisteravond verzamelen, etiketten monsteren en de restjes bij elkaar gieten. Aan de bar drinken stevige bouwjongens miniscule kopjes koffie, met sigaretten, moppen en sterke verhalen.
We bezoeken het kleine museum van Castro, gewijd aan de tijden van weleer en gedreven door een uit Australië geremigreerde jongeman, want iedereen keert immers terug naar Peneda. Bij de kruidenier slaan we brood, kaas en worst in voor een laatste dagmars.
Waarheen leidt de weg, vraagt kruidenier Lionel, die veertig jaar in Lyon werkte, voordat hij terugkeerde naar Peneda. Naar de plano, de hoogvlakte. Oeh, zucht de oude man, met een mengeling van bewondering en bezorgdheid. Hij geeft ons een robuuste wandelstok mee, die moet wel vanavond terug. Zet daar maar tegen de muur.
We klimmen Castro uit, genieten van ruime vergezichten in de koele ochtend. We passeren dorpjes met oude igreja’s, van romeinse, zelfs van keltische bruggetjes over de talloze beekjes. We laten het laatste dorp achter ons en stappen vijf uur lang horizontaal over de verlaten hoogvlakte.
Verlaten door mensen, niet door leeuweriken. We vleien ons achterover in gras dat doet denken aan een alpenweide. De wereld is geel, iets minder paars en plukjes roze, hier en daar zelfs zwartgeblakerd. Kennelijk brandt het hier regelmatig. Maar hoe gaat dat vuur dan aan en weer uit.
De zon staat stijf boven ons en dat is afzien, bomen zijn er niet. We eten onze lunch in de relatieve beschutting van een struikje brem. Een steenworp verder vliegt een grauwe kiekendief, in zijn schaduw schiet een konijn weg.
Naast het pad zien we iets dat op wolvenval lijkt, op het pad iets dat op een wolvendrol lijkt. We zetten een voet in Spanje en keren terug naar Portugal, dwars door dieppaarse dopheide, begeleid door wilde paarden, nagestaard door koeien, gevolgd door een buizerd.
Net als de hoogvlakte ons teveel van hetzelfde dreigt te worden, doemt beschaving op in de vorm van luidruchtig hooiende Portugezen. Via klaterende beekjes dalen we af naar de bewoonde wereld en verkoelende dranken.
De benen doen pijn bij elke stap, en moeten we hier nu rechts of links. Oi, horen we ineens en er verschijnt een hand uit een raam achter ons, linkafwijzend, alweer esquierda, als om het af te maken. Kom op, we gaan naar Porto, naar São João.
Praktische info: Het Parque Peneda Geres heeft de vorm van een gespiegelde maansikkel en meet ongeveer zestig bij twintig kilometer. Over 114 dorpen verspreid wonen ongeveer 10.000 mensen. Het oostelijk deel (Geres) is wat leger, ruiger en onherbergzamer dan het noordwestelijke deel (Peneda).
Het park heeft een hoge status bij natuurbeschermers, vanwege het grote aantal oorspronkelijke planten en dieren die er te vinden zijn. Het land is van graniet en erg oud, maar is ook al duizenden jaren bewoond. Verspreid over het park zie je nog veel overblijfselen uit Romeinse en zelfs uit Keltische tijden.
Er zijn meerdere organisaties (PNPG, Adere) die zich om het park bekommeren, veel coordinatie tussen deze organisaties is er helaas niet. Dit maakt het vergaren van –engelstalige- informatie niet eenvoudig. Het centrum van het park is Campo de Geres, daar zijn twee campings (www.parquecerdeira.com).
Camping Lamas de Mouro nabij Castro Laboreiro –de noordelijke toegangspoort van Pedena Geres- heeft veel nuttige informatie en kennis over het park. Je kunt daar een een gids, een kano, een paard of een ATB huren. De Nederlander Han Sibon organiseert groepsreizen langs de mooiste plekjes van het park. In Cabril, Mezio en Lamas de Mouro zijn vestigingen van de officiele parkorganisatie PNPG. Die zijn niet altijd open en soms nog niet eens af.
De trilhos de longo curso –het langsafstandwandelpad- loopt van Montalegro in het oosten naar Castro Laboreiro in het noorden en is ongeveer zeven dagwandelingen van gemiddeld 15 kilometer lang. Niet overal is het pad even goed gemarkeerd en sommige delen zijn overwoekerd en daardoor moeilijk te vinden.
Via adere-pg.pt zijn ook zes kortere wandelingen te downloaden. Verder is er de gids ’17 wandelingen door Noord-Portugal’ (Roel Klein en Bert Stok) waarvan een aantal door Peneda Geres voert en die in mei 2006 een herziene, geactualiseerde uitgave zal krijgen.
In de ANWB dagwandelgids Portugal staan ook nog een aantal kortere wandelingen beschreven. Via igeoe.shopping.sapo.pt zijn goede stafkaarten (carta militar, serie M888) eenvoudig vanuit Nederland te bestellen.
Overnachtingsmogelijkheden zijn er in de grotere dorpen (hotels) en in abrigos (pensions) verspreid over het park, alsmede in een viertal campings. Zie de lijst op www.geira.pt/pnpg/botao_4.html
Om er te komen is niet eenvoudig. Er gaan bussen naar de verschillende dorpen, maar wanneer en waar die precies vertrekken is moeilijk te doorgronden. Eenvoudiger is per openbaar vervoer te reizen naar Braga (vanuit Porto een uurtje) of verder naar Arcos de Valdevez, Terras de Bouro of Ponte de Barca (anderhalfuur) en van daaruit een taxi te nemen.
Terug is vaak makkelijker, er rijden overal schoolbussen in alle vroegte naar de grotere plaatsen. Een auto huren kan natuurlijk ook, bijvoorbeeld op het vliegveld van Porto. Mei en juni zijn mooie wandelmaanden in het park, dat dan geel ziet van de brem. Zomers is het niet altijd heet en regen valt er geregeld. De winters zijn er nat en koud.