Het was slechts de vijftiende ruzie van de dag en er knapte iets bij mij. Gefrustreerd smeet ik mijn vork over de tafel, riep ‘ga maar op mijn stoel zitten’ en bracht de rest van de maaltijd alleen door op de Spaanse camping wc, mezelf afvragend waar ik aan was begonnen. Waarom vond ik het een goed idee om met twee nogal gepassioneerde kinderen drie weken te gaan leven op tien vierkante meter?
Zoals elke vakantie knal ik de weken ervoor bijna uit elkaar, zoveel zin heb ik om te gaan. Eenmaal daar slaat de zin snel om in frustratie. Ik worstel met het gebrek aan vrijheid, met de behoefte aan tijd voor mezelf, met irritatie over ruziënde, om ijsjes zeurende kinderen en dan is daar dat knagende gevoel. Dat gevoel van heimwee, nostalgie en verlangen naar de vakanties uit mijn ex-leven. Vakanties waarin ik de Maccu Picchu beklom in Peru, bij de indianen in Ecuador sliep, walvissen ontmoette in Mexico, gorilla’s (en mijn man) in Oeganda, neushoorns in Nepal, tot diep in de nacht caipirinha’s dronk op het strand van Rio en bij zonsopgang de Taj Mahal bewonderde in India. Vakanties vol grootse en meeslepende avonturen.
Sponzige supermarktcakejes
‘Die reisbehoefte verdwijnt wel als je kinderen hebt,’ zeiden mensen toen ik zwanger was van de eerste. Niks was minder waar. In de koude wintermaanden van 2008 zat ik met een huilbaby op achthoog in Amsterdam en verlangde zo intens naar mijn oude leven dat ik met hem mee huilde. Maar de baby paste niet in een backpack. En al paste hij wel, deze baby plooide zich niet naar de omstandigheden. Toen hij tien maanden was, moest ik echt weg, op avontuur. We huurden een Volkswagencampertje, stopten ‘m vol met luiers, flessen, spenen en een rugdrager en reden de vrijheid tegemoet. Het werd een fiasco. Gebroken nachten, regen, dichte campings en een camper die ermee ophield in een Frans dorp met de Lidl als grootste attractie. De volgende vakanties skipten we het avontuur en bezochten kindvriendelijke campings. Daar las ik alle tien de boeken die ik bij me had, maar verveelde me verder te pletter omdat de kinderen weigerden uit het campingzwembad te komen.
Acht jaar later gaven we de camper nog een kans, want met tapas en vino zou alles goedkomen, dacht ik. Dat was ook zo, na het vorkincident. ‘Het hoeft niet allemaal perfect,’ zei mijn man toen ik eindelijk van de wc af was gekomen. ‘Laat het los.’ Ik zuchtte. Besloot dat hij gelijk had. En gaf me over. En dus bestond de avondmaaltijd soms uit couscous met worstjes en soms uit Pringles met sponzige supermarktcakejes toe. Accepteerde ik dat we soms drie dagen geen groente aten, maar wel elke dag een ijsje. Mopperde ik nog maar een heel klein beetje als de kinderen weer om elf uur in bed lagen (ze sliepen uit! Tot tien uur!) en zuchtte ik niet als na drie potjes Uno ‘nog een keer!’ riepen, maar schudde de kaarten en at ondertussen rustig drie heerlijke gangen. Ik realiseerde me dat ik me na acht jaar moederschap nog steeds vaak verzette tegen het bijbehorende leven. En dus zei ik ook niet meer ‘dat kan je zelf’ maar ‘ja hoor’ als mijn vijfjarige dochter weer met mij naar de wc wilde waar we een half uur doorbrachten omdat ze de wc-rol houder, de doortrekker, de prullenbak, de zeepdispenser, de kraan, de handdoekjes, de wasbak, het slot op de deur en het patroon van de vloertegels aan een uitgebreid onderzoek moest onderwerpen. En als ik daarna met haar over de camping liep en voelde hoe haar kleuterhand de mijne zocht, hoe perfect die paste in de mijne, haar hoorde vertellen waarom deze camping zo leuk was (‘deze doortrekker heeft een draadje en dat is echt veel fijner dan zo’n andere met dat knopje want die maakt veel meer herrie’) dan kon ik me ineens weinig meeslependers bedenken.