Met een zware kater van al het bier en de tequila bij Angus vertrok ik laat in de ochtend van het vliegveld. Op de automatische piloot kuierde ik langs de hangars en opslagplaatsen van de vrachtbedrijven en douane-expediteurs naast de terminals. Toen ik die achter me had gelaten liep ik verder langs een hoge muur met naast mij een relatief oude en verlaten buurt, die de poëtische naam Cuchilla del Tesoro, het ‘Mes van de Schat’, droeg. De huizen waren allemaal afgebouwd en drie verdiepingen hoog of nog hoger. De buurt zag er degelijk uit. Maar er waren bijna geen winkels en er stond maar weinig graffiti op de muur die de woonwijk van het vliegveld scheidde. Het zag er allemaal op de een of andere manier wat stoffig uit, terwijl het wel weer meeviel met de rommel die ik gewend was aan te treffen bij bouwplaatsen.
Ik was inmiddels in Iztapalapa en Ciudad Nezahualcóyotl geweest, en ook in Valle de Chalco en Chimalhuacán, allemaal plekken met een erg slechte reputatie. Niets was mij overkomen.
De zon scheen op het stoffige asfalt naast een verlaten basketbalveld en ik kreeg het idee dat het aan de rand van de stad helemaal niet zo slecht toeven was als men wel beweerde.
Mijn telefoon ging. Ik haalde hem uit mijn broekzak en liep door naar het basketbalveld, terwijl ik aan mijn gesprekspartner dan ook vertelde dat ik mijn tocht minder gevaarlijk vond dan ik had verwacht. Ik liep wat rond over het basketbalveld die aan de verlaten straat lag, met de uitgestrekte witte muur van het vliegveld achter me.
Plotseling stopte er een politieauto pal voor mij op de straat. Ik stak de telefoon in mijn broekzak. Een agent stapte uit de auto, hij was alleen. Hij was in de dertig, zag er fit uit, droeg een pilotenbril en was volledig in uniform. Het was een agent van Mexico-Stad. Hij zei dat ik naar hem toe moest komen.
Hij vroeg me wat ik daar deed. Wazig van de kater begon ik te vertellen over mijn wandeling langs de rand van de stad. Hij onderbrak me en vroeg me om mijn zakken leeg te halen. Als journalist word je in Mexico-Stad vaak aangehouden door de politie, maar ik ben nog nooit zo grondig gefouilleerd. Ik moest mijn tas helemaal leeghalen, tot het laatste stukje papier.
Kordaat, beleefd maar zonder glimlach vroeg hij me of ik de zakjes van mijn rugtas wilde leeghalen. Hij raakte niets aan. Op een straatmarkt had ik een kleine, militair ogende telescoop gekocht omdat ik dacht dat ik die wel kon gebruiken. Van Chinese makelij, met een zwarte rubber coating. Hij pakte hem op, keek er verwonderd naar, lachte en gaf hem hoofdschuddend weer terug.
Hij gaf door dat de tweede unit waar hij om had gevraagd niet hoefde te komen. Hij vroeg me om mijn tas binnenstebuiten te keren. Op de stoep naast mij kwamen een kleine laptop, een camera, mijn portemonnee, een set kleren en twee boeken te liggen. De straat was verlaten en er was geen verkeer. Daar stonden we met ons tweeën terwijl achter de muur vliegtuigen ronkend opstegen.
Vervolgens vroeg hij me om mijn identiteitsbewijs. Ik had het kleine groene boekje van mijn FM3-visum bij me, ik overhandigde het hem. Angst begon mijn hoofd leeg te maken. Hij opende het boekje. Hij zag onmiddellijk dat het document verlopen was. Ik verbleef illegaal in het land.
Hij zei dat hij me mee moest nemen naar het politiebureau. Ik vertelde hem dat ik net dertien dagen had gelopen om te komen waar ik was, helemaal te voet. Dit hele project draaide erom dat ik alles te voet zou doen. Als ik in zijn auto zou stappen zou het hele idee om zeep geholpen zijn. Ik kon echt niet instappen.
Ik zei dat het klopte dat mijn FM3 verlopen was, en dat het me speet, maar dat ik mijn best zou doen om dat recht te zetten.
Hij vroeg waarom ik het niet eerder geregeld had.
Ik keek naar boven, naar de lucht. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Na een tijdje zuchtte ik. “Het is een hele rompslomp met documenten, ik ben er gewoon niet aan toegekomen”, gaf ik toe. “Ik ben heel slecht in dat soort zaken.” Ik beloofde de agent dat ik het zou regelen zodra ik terugkwam.
Hij bleef erbij dat hij me mee moest nemen naar de immigratiedienst. Ik legde hem nog een keer uit waarom ik niet in kon stappen. Zelfs de geringste suggestie van steekpenningen wimpelde hij af. Ik vertelde hem over de verschillende plekken waar ik gewandeld had en dat ik net een nacht op het vliegveld had doorgebracht. In geen geval kon ik in de auto stappen. Uiteindelijk gaf hij toe. Hij liet me gaan met een waarschuwing.
Hij zei dat ik de stad in moest lopen, naar de dichtstbijzijnde grote weg en verder moest lopen over die weg tot ik Cuchilla del Tesoro had verlaten.
Dit is een erg gevaarlijke buurt, zei hij. En in deze buurt was het verlaten basketbalveld waar ik zo nonchalant had staan bellen nog wel de gevaarlijkste plek. Stel je voor dat iemand op me af zou komen terwijl ik al pratend naar de lucht stond te turen zonder op mijn omgeving te letten, en dat hij me zou neersteken om mijn telefoon af te pakken. Wie zou dan de schuld krijgen als ze mijn lichaam vonden? Hij.
Hij drong erop aan dat ik richting het centrum naar de grote weg zou lopen. Ontnuchterd liep ik drie blokken richting het centrum, door lege straten en langs vervallen huizen. Ik vroeg me af wie de politie had gebeld.