“Het zien van de gele auto met kist roept onmiddellijk het programma bij mij op: ‘Daar ben ik dan.’ Omdat ik zo vaak aan mijn gasten heb gevraagd wat zij op de kist zouden schrijven, heb ik dat natuurlijk ook voor mezelf bedacht. Als ik een graf zou hebben, dan zou dit daar ook op mogen: ‘Ik ben hier principieel en categorisch tegen!’ Met ‘hier’ bedoel ik de dood. Dood zijn, dood gaan, dat het stopt; daar ben ik principieel en categorisch tegen. Die dood vind ik zo stom. Er gaat zo veel energie en leven in het leven zitten: bloed, zweet, tranen, talent en lust. Dat duwen we allemaal in dat leven, dat is economisch gesproken een stevige investering. Dat wordt allemaal teniet gedaan doordat we dood gaan.”
“Ik heb mensen geïnterviewd die zeggen dat de waarde van het leven juist komt doordat het eindig is. Dat zal allemaal wel, maar ik ben tegen, ik wil niet dood. Ik vind het een onverdraaglijke gedachte dat het jaar 2163 zal passeren en dat ik daar niet bij ben. Dan is de wereld er nog, dan zijn er mensen die dingen doen of die iets bedenken en er zijn relaties. Er is kortom van alles aan de hand in dat jaar wat ik dan niet ga meemaken. En dan zeggen mensen: maar je was er in het jaar 1802 niet bij, dat is toch ook niet erg? En je was er in 324 ook niet bij en in het jaar 1421 was je er ook niet. Dat klopt, maar aan het verleden kan ik niks meer doen, terwijl vooruitkijken altijd kan. Het is overigens niet zo zwaar dat ik gebukt ga onder het feit dat we sterven, ik ben geen getormenteerde persoonlijkheid.”
“Het presenteren van De Kist heeft een bijdrage geleverd aan mijn gedachtewereld omtrent de dood. Daarvoor was ik er niet zo heel erg mee bezig, omdat ik er niet over wilde nadenken. Als je dit programma maakt dan kom je daar niet meer mee weg. Elke keer als ik bij een gast wegga dan zit zijn of haar verhaal in mijn hoofd en ben ik dat aan het verwerken. Het gevolg van het maken van het programma is dat ik praktisch een aantal dingen heb besproken met een aantal mensen uit mijn leven. Ik wil bijvoorbeeld geen dure kist waarin ik in de grond gestopt word; ik ben een krent, althans als het gaat om dingen die ik stom vind. Ik wil gecremeerd worden in plaats van begraven. Ik ben niet opgegroeid met die traditie, dus dat is voor mij al een hele stap waartoe ik gekomen ben door dit programma. Wat het meest milieuvriendelijk is en wat het minste gedoe geeft voor mijn nabestaanden, dat mag van mij allemaal; ik ben er toch niet.”
“Zo’n graf moeten mensen bijhouden en dan gaan ze zich schuldig voelen als ze er niet vaak genoeg heen kunnen. Dat wil ik mensen allemaal niet aandoen. Dus als je mij gewoon verbrandt en me verstrooit dan heb je een ritueel gehad. Ik weet dat dat belangrijk is voor nabestaanden. Ik heb ze ook geadviseerd om mij niet te laten wassen door een bedrijf, maar om dat zelf te doen en mij dan in een doek te wikkelen. Het helpt hen ongetwijfeld als ze verdrietig zijn om heel fysiek afscheid van mij te nemen. Ik ben er niet meer bij en het is voor mij niet belangrijk, maar ik denk wel dat een ritueel voor hen fijn zal zijn. Door het maken van het programma heb ik mensen in mijn gezin dat soort suggesties gedaan.”
‘De dood is een middel; je hebt het meteen over wezenlijke dingen met zo’n kist.’
“Ik kijk het programma bijna nooit terug. Wat dat betreft ben ik een hele rare televisiemaker. Ik ben een groot liefhebber van het moment. Voor mij zijn die interviews bijzonder omdat ik ze toen deed, niet om wat er uiteindelijk op televisie komt. Ik vind het bijzonder om die gesprekken te doen. Als ik hoor dat er een gast daadwerkelijk overleden is, ga ik in mijn hoofd weer terug naar het moment van dat gesprek, aan wat ik met diegene heb meegemaakt of hoe we elkaar hebben aangekeken. Ik ga dan terug in de herinnering die ik met iemand beleefd heb. Dat is zuiverder dan een aflevering terugkijken, omdat dat wat echt van belang was of dat wat echt bijzonder was, in je hoofd zit.”
“Ik doe dit programma niet omdat ik een fascinatie heb met de dood, zoals de bedenkers die hebben. Ik zeg wel heel parmantig ‘ik ben hier principieel en categorisch tegen’, maar ik vind de dood niet per se een interessant onderwerp. Voor mij is de dood een gereedschap om echte gesprekken over wezenlijke dingen met mensen te hebben. Het is een middel om dichter bij mensen te komen en ze zo te leren kennen. Als ik dat morgen kan doen terwijl we het bij wijze van spreken hebben over tafeltennis, dan kan dat voor mij ook. Daarom raak ik nooit uitgekeken op de dood als onderwerp. De dood is een middel; je hebt het meteen over wezenlijke dingen met zo’n kist. Ik zou het nog tot in de eeuwigheid willen blijven doen.”