1. Italiaanse evenwichtskunstenaars in actie
Als eerste Nederlander beklom Ronald Naar (1955-2011) met succes de vrijwel onneembare noordwand van de Eiger. Maar daar had hij wel touwen, stijgijzers, ijsbijl en ankers bij nodig. Hij is nu eenmaal niet gezegend met de diep gespleten, zachte hoeven van de Alpensteenbok (Capra ibex), die zich als een pincet om priegelricheltjes van anderhalve centimeter breed kunnen klemmen.
Steenbokhoeven vinden zelfs houvast op de verticale, 49 meter hoge wand van de Italiaanse Cinginodam. De damwand is hun zoutlikblok, waar de wilde geiten graag een levensbedreigende klimpartij voor over hebben.
Vooral van bovenaf gezien is haast niet te begrijpen hoe de steenbokken hun gewicht uit het lood in balans kunnen houden op de vrijwel onzichtbare richels. Dat is ook goed te zien op diverse Youtube-filmpjes (zoekterm: Cingino dam). Gelukkig valt er niet één naar beneden. Want dat gebeurt heus wel eens, zelfs voor steenbokken zit een ongeluk in een klein hoekje. Ook worden ze soms het slachtoffer van lawines.
2. Mieren hebben hun eigen drugsproblematiek
Niets menselijks is de dieren vreemd, zelfs als het gaat om hardnekkige drugsverslaving. Mieren worstelen hier bijvoorbeeld mee. Een kwestie van foute vrienden? Inderdaad. Zo produceert de grote haarboskever (Lomechusa strumosa) uit speciale harige ‘oksels’ een zoet sapje dat veel wegheeft van LSD. Bloedrode roofmieren (Raptiformica sanguinea) zijn er dol op en bieden de drugsdealer zonder enig protest onderdak in hun strak georganiseerde ondergrondse rijk, waar het veel veiliger toeven is dan in de boze buitenwereld.
Het passeren van de schildwachten is natuurlijk het moeilijkst. Alle ingangen van een mierenhoop worden steevast bewaakt door soldaten met flinke nijptangkaken, die indringers geen enkele kans geven om de kolonie binnen te glippen. Maar zodra de haarboskever gedienstig zijn geestverruimende waar aanbiedt, gaan de bewakers meteen overstag. Hij mag gewoon doorlopen en zet meestal meteen koers naar de kinderkamers, waar hij met smaak de miereneitjes en –larven opeet.
Alle verbaasde mieren die de kever onderweg tegenkomt, krijgen –net als de schildwachten- een geestverruimend drupje aangeboden. Dat verspreiden ze onderling weer onder hun soortgenoten, want mieren hebben een sociale maag. Trommelend met haar antennes kan een hongerige mier altijd aan anderen vragen om even wat eten over te geven, een alleszins normaal mierenverzoek dat zelden wordt geweigerd.
Zo verspreidt de keverdrugs zich al snel door de hele kolonie. En net als in onze mensenmaatschappij, heeft dat ook in een mierennest akelige gevolgen. De haarboskever legt zelf ook eitjes in de kraamkamers van de mieren. Eenmaal uitgekomen, imiteren de keverlarven niet alleen de nestgeur van de mierenbaby’s, maar ook hun gebedel om voedsel. Omdat ze dat veel indringender doen dan de mierenlarven, krijgen zij van de kraamverzorgsters de meeste en lekkerste hapjes. De mierenjongen groeien door voedselgebrek op tot mismaakte volwassenen met bochels en allerlei andere gebreken, terwijl de haarboskevertjes blaken van gezondheid.
Een andere geduchte drugsdealer is het knotskevertje (Claviger testaceus), dat vooral de kolonies van gele weidemieren (Lasius flavus) en bruine wegmieren (Lasius niger) bewoont. Deze tor is een eersteklas minkukel: traag, stekeblind en amper in staat om in de vrije natuur voor zichzelf te zorgen. Ook hij trakteert de mieren op verslavende geestverruimende sappen, waardoor de mieren hem op dezelfde wijze vertroetelen als de grote haarboskever.
Doordat verslaafde mieren hun werk en hun nageslacht verwaarlozen, gaan junkiekolonies op den duur natuurlijk jammerlijk ten onder. Gelukkig verlaten gevleugelde jonge koninginnen tijdig het zinkende schip, om op een andere plek een nieuwe kolonie te stichten. Maar wetenschappers hebben ontdekt dat sommige van deze prinsessen voor alle zekerheid een blind knotskevertje met zich meedragen tijdens de verhuizing. Want ze willen an wel met een schone lei beginnen, maar niet zonder hun dagelijkse portie torrendrugs!
Hoezo pushing the limits?
3. Koning der dieren èn sekskampioen?
Ondanks zijn respectabele leeftijd scoort Hugh Hefner nog altijd hoog in de toptien van hedendaagse Casanova’s. Dat hij altijd in een zijden badjas rondloopt, komt natuurlijk omdat het voor hem gewoon geen zin heeft om kleren aan te trekken, wegens doorlopende erotische bezigheden van dringende aard in zijn Playboy mansion. Indrukwekkend.
Toch zinken de prestaties van zelfs de meest potente man in het niet bij het seksuele uithoudingsvermogen van leeuwen. Toegegeven, een al te uitgebreid of fijnzinnig scenario komt er niet aan te pas; leeuwenparingen duren hooguit enkele seconden. Maar… mannetjesleeuwen kunnen het wèl elke 15 tot 20 minuten, 24 uur per etmaal en zeven dagen en nachten achter elkaar. Dat is bij elkaar opgeteld dus 672 keer!
De weerhaakjes aan de penis van hun nieuwe echtgenoot maken het eind van iedere paarsessie overigens niet geheel pijnloos voor de leeuwinnen, maar dat schijnt nodig te zijn om hun eisprong te stimuleren. Wetenschappers hebben uitgerekend dat voor elke leeuwenwelp die de leeftijd van één jaar haalt, gemiddeld 3000 keer is gecopuleerd. Ook in gevangenschap plant Leo panthera zich ijverig voort. Dierentuinen voorzien hun leeuwen dan ook standaard van anticonceptie.
4. De ongelooflijke reis van de wereldzwerver
In 1927 vloog Charles Lindbergh als eerste van New York naar Parijs. Helemaal in zijn eentje de oceaan over in zo’n griezelig eenpersoons vliegtuigje, 5800 kilometer in 33,5 uur: een hele prestatie. Maar dat neemt niet weg dat we de zaken toch altijd in perspectief moeten blijven zien…
Neem bijvoorbeeld de wereldzwerver (Pantala flavescens). Deze tamelijk kleurloze libel volgt de moessonregens op 2000 meter hoogte over de Arabische Zee, van India naar Oost-Afrika en weer terug. Dat is 16.000 kilometer over de Arabische Zee in vier verschillende generaties! Tot voor kort gold de monarchvlinder als het verst migrerende insect, maar die legt nog niet eens de helft van deze afstand af.
De zwerm trekkende wereldzwervers wordt duizenden kilometers lang gretig gevolgd door een select gezelschap van vogels dat graag grote insecten -zoals libellen- eet: amoerroodpootvalken, jacobijnkoekoeken, bijeneters en scharrelaars. Die maken daarbij gebruik van dezelfde vochtige luchtstromingen als de libellen.
De migratie van Pantala flavescens kan massale vormen aannemen, er is eens een ‘wolk’ vliegende wereldzwervers waargenomen van 34 vierkante kilometer groot! Ook is deze libel aangetroffen op 6200 meter hoogte in het Himalayagebergte. Sommige wetenschappers weten nog steeds niet wat ze hiervan moeten denken. De meeste libellensoorten blijven meestal zeer dicht bij huis.
5. Kakkerlak leeft verder zonder hoofd
Op 13 juli 1793 vermoordde Charlotte Corday d’ Armont revolutionair politicus en journalist Jean-Paul Marat in zijn bad, omdat ze zijn aanpak in de Franse Revolutie te bloederig vond. ‘Ik heb één man omgebracht om er 100.000 te redden’, verklaarde de daadkrachtige française nog voor de rechtbank. Maar helaas, het mocht niet baten: ze werd veroordeeld tot de guillotine. Het gerucht gaat dat de beul haar afgehakte hoofd toonde aan het uitzinnige publiek. En dat ze toen nog even haar ogen heeft geopend en de man een uiterst verontwaardigde blik heeft toegeworpen. Dat was ongetwijfeld een reflexbeweging.
Nee, dan de alom verguisde kakkerlak! Die leeft wèl gewoon nog een paar weken door zonder hoofd. Zo stapt hij zelfs onbekommerd en zonder de minste gêne op een andere kakkerlak af voor een vrijpartij. Dat kan natuurlijk alleen omdat de hersens van een kakkerlak zich slechts gedeeltelijk in zijn hoofd bevinden, en voor de rest diep in zijn lichaam. Wat hem uiteindelijk toch de das omdoet, is het gemis aan een mond. Zonder mond is het lastig eten. En zonder eten is het lastig doorleven. Aan deze logica kan zelfs een razendsnelle kakkerlak niet ontsnappen.
Kakkerlakhersenen worden momenteel overigens intensief onderzocht omdat ze een krachtig natuurlijk antibioticum produceren, dat zeer nuttig kan zijn bij de bestrijding van resistente ziekenhuisbacteriën.
6. Huisgeiten klimmen in arganboom
In de dertiende eeuw beschreef Ibn Al-Baitar als eerste wetenschapper uitvoerig het nut van de arganboom (Argania spinosa). De olie die uit de argannoten wordt gewonnen, is inderdaad zeer waardevol voor zowel culinaire, cosmetische als medische doeleinden. Arganolie is momenteel zelfs een ware hype.
In de tijd van Al-Baitar kwam de eerbiedwaardige, 20 miljoen jaar oude arganboom nog rijkelijk voor in heel Noord-Afrika, maar inmiddels groeit hij helaas alleen nog in het zuidwesten van Marokko en een deel van Algerije. Ontzettend jammer natuurlijk dat er –vooral in de afgelopen eeuw- zo veel arganbomen zijn gekapt voor brandhout, want met hun 30 meter diep reikende wortels hielden ze toch maar mooi de oprukkende verwoestijning en erosie tegen. In Marokko staan tegenwoordig dan ook strenge straffen op het kappen van arganbomen.
Dankzij de vele antioxidanten en een opvallend hoog gehalte vitamine E is het zeldzame goedje bijzonder heilzaam voor huid, haar en nagels. De plaatselijke berbervrouwen weten dat allang en doen tegenwoordig goede zaken met hun olie, die al gauw zo’n € 50 per liter kost. Inmiddels hebben ruim 1000 berbervrouwen zich verenigd in speciale fair trade coöperaties, waar ze halve dagen werken voor een goed fulltime loon, want het kraken van de keiharde noten is zwaar werk. Plukken is al helemaal een crime, vanwege de vele scherpe stekels op de takken.
Ondoenlijk voor mensen dus, maar Marokkaanse huisgeiten hebben er niet de minste moeite mee en hoppen als eekhoorns van tak tot tak tot in de kruinen van de arganbomen, alsof hun hoefjes ervoor gemaakt zijn. Heel wat toeristen hebben dit verbazingwekkende fenomeen al gefotografeerd en gefilmd en onder de noemer ‘tree climbing goats’ op Flickr en YouTube geplaatst. De geiten eten het vruchtvlees waarin de argannoot zit verpakt, en en de onverteerbare noten gewoon uit. Berbervrouwen verzamelen dan ook zorgvuldig alle geitenkeutels die ze kunnen vinden. Met hun winst investeren ze in regionale herbebossingsprojecten met arganbomen.
7. Het mirakel van de Jezus Christus hagedis
De basilisken van Midden- en Zuid-Amerika staan niet voor niks bekend als Jezus Christus hagedissen: ze kunnen namelijk over water lopen. Natuurlijk kunnen schaatsenrijders en schrijvertjes dit nog veel beter, maar zij zijn minder zwaar dan Basiliscus, die beslist een onsje meer weegt dan de nietige waterinsectjes.
Basilisken houden zich vaak op in de buurt van rivieren en stroompjes en maken daar gebruik van zodra ze achterna worden gezeten door een hongerig roofdier. Ze sprinten dan op hun achterpoten geschrokken weg over het wateroppervlak, hun aanvaller in grote verwarring achterlatend op het droge.
Basilicus kan dit dankzij zijn grote voeten en krachtige achterpoten, die als een soort springveer werken. Langs zijn lange tenen zitten huidflapjes die zich openen vlak voordat zijn poot op het water slaat. Hiermee creeërt hij een met lucht gevulde holte onder zijn voeten, waardoor het lopen over water makkelijker wordt. In combinatie met de complexe manier waarop de hagedis zijn poten neerzet, haalt hij zo een snelheid van 8 tot 10 kilometer per uur.
Jonge basiliskjes zijn er nog beter in dan hun ouders. Zij kunnen zelfs tijdens het zwemmen omhoog komen om enige tientallen meters over het wateroppervlak verder te rennen. De oudere en zwaardere basilisken zinken meestal na een korte sprint en vluchten vervolgens in borstcrawl verder. Ook geen probleem, want basilisken zijn uitstekende zwemmers en kunnen zelfs een half uur onder water blijven. Alleen komen ze daar uiteraard óók de nodige hongerige belagers tegen…
8. Het kwalletje dat eeuwig kan leven
Connie B. en Patricia P. mogen nog zo hun stinkende best doen om er jong uit te blijven zien, maar alle botox, fruitzuurinjecties en straktrekkerij van de wereld zijn uiteindelijk toch niet opgewassen tegen de afbraak van hun telomeren. Bij elke celvernieuwing gaat steeds een stukje DNA verloren aan het uiteinde van de chromosomen: een telomeer, oftewel eindstuk. Als menselijke cellen zich zo’n vijftig tot zestig keer hebben gedeeld, zijn de telomeren op en sterft de cel. Dan kun je snijden en spuiten wat je wilt, maar op is op.
Behalve bij Turritopsis nutricula, een klein kwalletje uit de Caraïben, dat op celniveau wel degelijk het eeuwige leven heeft. Na het bereiken van de geslachtsrijpe leeftijd kan Turritopsis weer terugkeren naar zijn kindertijd, de poliepfase. Het kwalletje draait zich dan binnenstebuiten, zoals een paraplu tijdens een storm kan terugklappen, en zijn tentakels lossen zich weer op. Een kwal die zichzelf weer kan terugveranderen in een poliep is te vergelijken met een vlinder die zich weer verpopt tot rups. Ondenkbaar! Turritopsis kan het echter meerdere keren, zo vaak als hij wil.
Maar ook al gaan de onsterfelijke Turritopsis-kwalletjes niet dood van ouderdom, ze kunnen natuurlijk wel door een vis worden opgegeten of aan een ziekte overlijden. En dat van die vis, daar hoeven Connie en Patries zich weer minder zorgen om te maken…