Kuifje in Saoedi

Onverwacht kreeg journalist Anthon Keuchenius toch een journalistenvisum voor Saoedi-Arabië. "Vlak voordat we het hele plan afblazen een bericht: of ik vluchtnummers wil opsturen en dat de reis beperkt mag blijven tot de eerste twee weken van februari."

‘Mr Anthon?’ Een zachte stem op de luchthaven van Djedda, behorend bij vriendelijk gezicht dat zich voorstelt als Naïf, boven een smetteloos witte thawb, Arabisch voor mannenjurk. ‘Hi, how are you. We helpen jullie door Saoedi,’ en als ik onbegrip veins: ‘Met het nemen van foto’s, stukje veiligheid, dat soort dingen.’

Een volgende dag slenteren de fotograaf en ik -lekker zonder Naif- langs de corniche, Arabisch voor boulevard: Djedda ligt pal aan de Rode Zee. Parallel aan de corniche ligt ineens vierhonderd meter meanderend fietspad, van nergens naar nergens. Hippe jonge vrouwen fietsen heen en weer op stoere MTB’s, gretig poserend voor de fotograaf.

Er zijn landen waar Naïf van pas zou komen, niet langer in Saoedi. Saoedi’s dragen gemiddeld twee enorme mobiele telefoons op zak waarmee ze zichzelf en elkaar met grote regelmaat vastleggen en op de socials slingeren. Nergens problemen met fotograferen. Integendeel. Liefst met jou erop.

Surveillance

Saoedi is in transitie, alleen kunnen niet alle Saoedi’s dat bijbenen en krijgen we Naïf opgedrongen vanuit het recent afgesloten tijdperk waarin Saoedi een gesloten samenleving was. De spaarzame buitenlandse bezoeker kreeg steevast een oppasser mee, voor diens veiligheid plus een stukje Saoedische surveillance.

Naïf sjokt ons naar chauffeur Fahd, een grijsaard die zijn enorme Crysler Tahoe bestuurt als een vrachtwagen (ik schreef eerst kameel, excuus). Na een rondje of zeven op en neer de parkeergarage van luchthaven Djedda -oplopend gekibbel voorin- vindt Fahd alsnog de uitgang. Dat belooft wat.

De reiziger schikt zich naar ‘s lands gewoonten en dat betekent Naïf en Fahd in onze nek. ‘Wat is je programma,’ vraagt Naïf, maar dat is er nauwelijks. Tijdens de voorbereiding verdampten alle veelbelovende Saoedische contacten telkens, alsof de Saoedische mukhabarat (geheime dienst) een kooi van Faraday om me heen spon waarin ik langzaam mocht gaarkoken.

Autostad

Djedda blijkt een autostad naar Amerikaans model. Massieve blokken bebouwing, verdeeld door multibaanswegen, onoverbrugbaar als wilde rivieren. De bank aan de overkant van onze straat -vijftig meter- bereik je slechts met instappen, een kilometer rijden, U-turn en langs de andere kant terugrijden.

Nul voetgangers in Jeddah, behalve Bengaalse straatvegers en ‘s avonds een sjiek geklede dame die over een middenberm ijsbeert als ware zij op zoek naar klanten. Alleen rond een oud stukje stad regeert de auto nog niet, daar verzamelt zich ‘s avonds het leger buitenlandse werknemers en voel ik nog de menselijke warmte zo kenmerkend voor Arabische landen.

Snouck Hurgronje

Dieper Al Balad in treffen we zelfs stukjes monumentaal Djedda. Overhangende houten erkertjes doen denken aan Jemen. In een koffiehuis stelt de eigenaar zich voor als Mohammed Ali Al Sharif. Dat verraadt  Hasjemitische (Banu Hashim, de stam van de profeet) voorouders.

Hasjemieten heersten een millennium over de Hejaz, het noordwesten van Arabië, kroonden zich tot hoeders van de heilige plaatsen. Totdat strijders uit de Nejd, het oosten van Arabië, hen verjoegen: de mannen van Al Saud hadden misschien een lagere status, maar waren des te krijgshaftiger.

Al Sharif laat voedsel aanrukken en schotelt ons verhalen voor. Blijkt een buitenhuis te bezitten in Gramsbergen, blijkt historicus. Toont een boek dat hij schreef over slavernij op het Arabisch schiereiland. Wijst op een enorme zwartwitfoto aan de muur: monumentaal Mekka, zoals het was voordat de nieuwe heersers alle monumenten vervingen door hoge spiegelpaleizen. ‘De eerste en oudste foto van Mekka, gefotografeerd door Christiaan Snouck Hurgronje. From your country.‘

Ontdekkingsreiziger Snouck Hurgronje logeerde tijdens zijn bezoeken aan Arabië -we schrijven 1888- steevast bij de grootouders van onze gastheer. ‘Een goede man, Snouck,’ diept Al Sharif op uit de overlevering. ‘Hij verzamelde informatie, als een spion. Dat is immers wat diplomaten doen.’ Snouck overschreed daarbij wel een grens, meent Al Sharif: ‘Dat hij zogenaamd moslim werd en naar Mekka ging. Dat is niet goed.’

We laten de overvloedige maaltijd zakken met een wandelingetje. In de oude stad spelen oude mannen shesbesh, een bocht verder werken Egyptische architecten aan de restauratie van meer oude panden. In sommige leven nog vluchtelingen. ‘Somaliërs denk ik,’ zegt Al Sharif, die ons vaarwel wuift bij Bayt Hulandi, in 1872 het allereerste westerse consulaat in Arabië, recent met Hollands geld gerestaureerd.

Sloop

’s Avonds appt een vriend uit de Jemenitische diaspora. Hij is het Arabisch schiereiland lang geleden ontvlucht, maar volgt alles nog op de voet. ‘Ze zijn oud Djedda aan het slopen’. Kan niet, antwoord ik, daar kom ik net vandaan. De volgende ochtend op weg naar de Nederlandse manager van de zuivelfabriek zie ik wat mijn vriend bedoelt: een onafzienbare puinvlakte, zowel links als rechts van de Al Falah-highway.

We vragen Naïf of Fahd ons de gesloopte wijken in kan rijden maar krijgen hoofdschuddend een oude reflex terug. ‘Dat kan niet. Mag niet. Van de politie.’ We laten het liggen, concentreren ons op reeds afgesproken verhalen: de Saoedisatie van de arbeidsmarkt, Saoedische aspiraties op toeristisch gebied en iets over koffie. Daarvoor moeten we naar het diepe zuiden, naar Asir: het Saoedi-Arabië dat een kleine eeuw geleden nog Jemen was.

Zuidwaarts

We huren een 4×4, smijten onze bagage achterop en rijden zuidwaarts. Bij Mekka slaan we rechtsaf de bypass in voor Non Muslims, richting de groene heuvels rond Taif. In Taif zocht de uit Mekka verjaagde profeet zijn eerste bekeerlingen, maar ook deze stad onthaalde hem op een regen van stenen. Opgetogen draait de fotograaf zijn bochtjes, hij had zand verwacht. ‘Het is hier meer zoals in Marokko.’

We verlaten het asfalt, tuffen een vallei in en slaan kamp op tussen vergane tentjes. Saoedi’s houden enorm van kamperen, minder van opruimen, daar hebben ze uiteindelijk de Bengalen voor gehaald.

Haha, sure. We are bedouin!’ had Naïf nog geroepen toen hij de tent tussen onze bagage ontwaarde. Zo bedoeïen is Naïf puntje bij paaltje niet meer. ‘You call me in the morning!’

‘s Ochtends treffen we Naïf in Taif. Ik vraag of hij een afspraak kan regelen met een herbebossingsproject, Naïf schudt het hoofd, hoort niet bij zijn takenpakket. Ik dring aan, het loopt hoog op en even later volgen we het dikke achterste van Fahds Chrysler hoger de koele bergen in. In het kantoor van de herbebossingsdirecteur slooft Naïf zich uit in verontschuldigingen over lastige reporters, begrijp ik met mijn beperkte kennis van het Arabisch.

Een parkwachter gaat ons desondanks voor, bergaf. De rit eindigt op een hete, droge, onafzienbare zandvlakte. ‘Drie miljoen bomen,‘ bevestigt de parkwachter.’ Die moeten hier gaan groeien. Hoe en wanneer, hij weet het niet en Naïf houdt zijn kaken stijf op elkaar. Eigenlijk wilde ik hier ook op zoek naar een campingplan maar wijselijk schuif ik camping en bos de spreekwoordelijke lade in.

Heet en onafzienbaar is ook maar perceptie natuurlijk. We schieten vier mannen aan die verderop met de rug tegen hun Toyota zitten, de arm losjes leunend op typisch Saoedische armsteunen. De vier vrienden houden hun maandelijkse kashta: populaire Saoedische picknick. We krijgen thee, dadels en een plekje op een van de kleedjes, met uitzicht op de grote zonsondergang. Als de avond valt en een koel briesje opsteekt is het eigenlijk ideaal hier. De vlam gaat in de shisha (waterpijp), een vonk in de gesprekken.

De bergen in

De volgende dag duwen de vier krachtige cilinders van onze Hilux ons al vroeg de steile Jabal Shada op, 2300 meter hoog en net iets uit het gelid van de Sarawat bergketen, die tweeduizend kilometer lang pal naast de westkust loopt, van Mokha in Zuid-Jemen tot het Jordaanse Aqaba. Hete lucht uit de warme, zoute Rode Zee slaat er als mist neer op de grijze rotsen en maakt wat ertussen groeit groen en fris.

Er kuiert vee, hanen kraaien. In dit rurale Saoedi worden we ontvangen door Mohammed al Shada, een dertiger die de verlaten koffieplantage van zijn voorvaderen met groene vingers nieuw leven inblaast. Met aanstekelijk entousiasme teelt Mohammed extra speciale specialty coffee. In dit geval via een fermentatieproces waar Mohammed liever niet te veel licht opwerpt, omwille van plagiaat en islamitische gevoeligheid rond fermentatie.

Het levert hem tot 250 euro per kg op, mede dankzij de astronomische Saoedische koopkracht. Ik schrijf er een verhaal over voor een Belgische opdrachtgever. Oppasser Naïf toont zich positief verrast over de koffieteelt. ‘I did not know this exist in Saudi.

We rijden naar Tanomah, weer wat dichterbij Jemen. ‘Uit Riyadh,’ antwoordt een jongeman die zijn tentje opzet naast zijn enorme motorfiets, op een grasveld van de camping. Verderop een toiletblok. Als je de bendes bavianen die de streek onveilig maken even wegdenkt zijn het net de Pyreneeën. ‘Wil je een kopje thee,’ zegt de jongeman, die de 900km vanuit Riyadh in vierenhalf uur heeft afgelegd. ‘Misschien vijf. Nee, geen last van politie. Ik schroef mijn nummerbord er altijd even af.’

Bavianen

In de vroege ochtend verlaten de bendes bavianen de grijze rotsen om op strooptocht te gaan en is de kust vrij voor de jonge Saoedische klimmers. Ze vergasten ons eerst op sjaksjoeka (Arabische omelet)en specialty coffee. Ze krijgen les van Britse instructeurs en we mogen vragen stellen, voor het artikel over Saoedisch toerisme, dat later zal verschijnen in de krant. Naïf en Fahd komen ons tegen lunchtijd ophalen. Oprechte verbazing weer bij Naif: ‘I did not know this exist in Saudi.’

‘s Avonds bericht ik mijn whatsappvolgers over koffie en natuurschoon. De  Jemenitische vriend bericht terug dat die heuvels misschien prachtig zijn, maar doordrenkt met bloed. ‘Drieduizend pelgrims zijn er afgeslacht, op weg naar Mekka. Vermoord door bandieten, met assistentie van het Saoedisch leger. Want dat was hun inkomstenmodel, voor ze olie vonden.’

Thuis vind ik na aanvankelijk vruchteloos bronnenonderzoek uiteindelijk Alexander Weissenburger, een Oostenrijkse Arabist die de Arabisch bronnen uitvoerig bestudeerde. Via zoom deelt hij de details. Ik schrijf een artikel over het bloedbad van Tanomah, precies een eeuw geleden.

We rijden verder zuidwaarts, bavianen nemen toe in aantal. Elke haarspeldbocht, iedere parkeerplaats een eigen bende. Vlak voor ons stuift een auto weg, in de stofwolk vechten bavianen om fastfoodverpakkingen. Saoedische porties zijn ruim en de Koran verbiedt verspilling.

Thuis bel ik met een Saoedische ecoloog, specialist in Arabische luipaarden, zwaar bejaagd. Logisch gevolg is de explosie van bavianen. ‘Waar je ook komt, zelfs in Riyadh. Ik schat het aantal op meer dan tienduizend, maar eigenlijk weten we het nog niet. We zijn net begonnen met dit project, over een jaar of twee weten we meer.’

Voorheen Jemen

In Abha -hoofdstad van Asir, voor 1923 nog Jemen- zoek ik naar het gehalte Jemen in mensen en cultuur, men houdt zich wijselijk op de vlakte. Ik spreek af met de Jemenitische neef van mijn Jemenitische vriend, hij woont en werkt hier al zijn hele leven, naar eigen zeggen tot tevredenheid. ’Jemenieten verdienen misschien minder dan Saoedi’s, maar meer dan andere buitenlanders. Mijn kinderen studeren hier gratis, die willen niet meer terug.’

‘Hij durft de waarheid niet te spreken,’ zegt mijn vriend, zelf veilig in Canada. ‘Ga praten met Jemenitische bouwvakkers, dan hoor je wel een ander verhaal.’ Op Jabal Sawdah, met zijn 3000 meter de een na hoogste top van Saoedi, spreken we Bengaalse schoonmakers, handig voor het verhaal over de saoedisatie van de arbeidsmarkt dat later in de krant verschijnt. Tussen grootse uitzichten ontwaar ik lange korstmossen in stokoude coniferen. Op een tak fluit een prachtige Tristamspreeuw, oranje hemdje onder haar pikzwarte verenkleed.

We koersen verder zuidwaarts, lunchen een onovertroffen bordje dahl bij Keralese Indiërs. Een uurtje rijden verder trekken 3oo bijenkasten opgesteld naast de weg onze aandacht. Imker Abderahman komt uit Hajjah, Jemen maar is uitgeweken naar Asir, voorheen Jemen, nu Saoedi-Arabie. Omdat de bloemen hier bloeien en het sowieso beter werken is dan in Jemen, zegt Abderahman. ‘Alles is moeilijk daar en brandstof is onbetaalbaar. Honing levert hier 200 riyal (50 euro) de kg op. Als de Sidrbomen bloeien wel 350 riyal de kg.’

Toerisme

De reportage toerisme duwt ons naar Wadi Lajab: loodrechte rotswanden, beekje, neushoornvogels, koel, groen en prettig. Ver boven me ontwaar ik het silhouet van een drakenbloedboom, een groepje jongemannen uit Abha houdt kashta bij een kampvuurtje, we krijgen thee.

Luidruchtige bendes apen slingeren door de wadi, passeren verontrustend dichtbij, om kloofopwaarts een regen van stenen los te woelen. ‘Pas op,’ zegt Naif, ‘apen kunnen heel goed mikken.’ De jongemannen die  ons thee schenken raden kamperen af ’want er zitten hier djinns.’ Bevreesder voor apen dan djinns kamperen we een halfuurtje verder, ongestoord. Kampvuurtje erbij. Wat let je, in Saoedi.

De volgende ochtend bezoeken we koffieboer Mohammed Salman. Zijn arabica’s staan op eeuwenoude terrassen die de hoogtelijnen van de bergen volgen en sterk doen denken aan Jemen. Ik noteer dat er behalve koffie net als in Jemen volop qat wordt geteeld, geplukt door Ethiopiërs. Naif en Fahd kijken hun ogen uit, zo ver zuidwaarts zijn ze nimmer geweest. De zeventigjarige Mohammed Salman ziet hen zweten, hoort hen amechtig hijgen en schampert. ‘Jullie Saoedi’s, met je auto’s.’

We zitten op nog geen vijf hemelsbrede kilometers van Suq al- Raw, een beruchte grensovergang met Jemen. Human Rights Watch schrijft er later het rapport They fired on us like rain, over het kat en muisspel der migratie, waarbij Ethiopische migranten in koelen bloede worden neergeschoten.

We brengen de nacht door in Fayfa, een stadje met een microklimaat zo paradijselijk dat het er vol tweede huizen staat. Om de apen van zijn fruitbomen weg te houden heeft onze gastheer een grote pluche tijger gedrapeerd op een grote rots midden in de tuin. ‘Ik heb al tien jaar geen aap gezien.’

‘s Ochtends whatsappt Naïf dat Fahd zijn Chrysler heeft gebotst, de auto in de garage staat en of hij met ons mag meerijden. Daar hebben we geen zin, slaan snel linksaf en rijden oostwaarts naar Najran, een eeuwenoude karavaanstad.

Langs de grens met Jemen eten we Jemenitische saltah (groentestoofpotje, met hilba, gestampte fenegriek) bij een Jemenitisch restaurant. We spreken Soedanezen die de Saoedi’s voorzien van hooi. In Dahran al Janub bezoeken we de antieke lemen stad, gerestaureerd door Pakistanen.

Van oorlog geen spoor, terwijl dit gebied toch dieprood gekleurd is. ‘In het begin van de oorlog vielen er wel bommen’, zegt Mohammed al Mustaneer, een archeoloog die ons vergast op een overvloedige maaltijd, met shisha als toetje. Hij vertelt over de Yam, die deze streek bewonen en over de Ismaili, hun geloof. Over hoe moeilijk het is een kudde kamelen te onderhouden en hoe goed de kroonprins is voor het land. ‘Khashoggi, beter kwijt dan rijk, hij leidde onze jongeren naar de afgrond.’

We rijden in twee dagen terug naar Djedda. Overnachten in een wildpark waar we over zandduinen surfen en zeldzame oryxen en zandgazelles zien. De rangers laten ons kamperen tussen de duinen, zolang we uit het zicht blijven van de prins die hier met vrachtwagens en festivaltenten is neergestreken. De volgende ochtend stuiven we langs de gigantische graancirkels die op googlemaps al onze aandacht trokken.

Sloop (2)

Terug in Djedda rijden we op onze laatste dag toch nog naar de kolonie caterpillars die hele wijken met de grond gelijk maken. Ik lees op fora van Saoedische ballingen dat de stad in drie maanden tijd drieënzestig wijken heeft gesloopt, als onderdeel van de facelift van Djedda, nog in te vullen door diverse kroonprinselijke consortia. Het naar schatting halve miljoen daklozen, merendeels migranten, zal elders een dak moeten zoeken.

’Het was een schimmig gebeuren, mensen uit Tsjaad, Nigeriaanse criminele netwerken,’ zegt M, bevriend zakenman uit Jemen. Goed dat het opgeruimd wordt, zegt de Tunesische conciërge van een hospitaal waar we even het dak op mogen om foto’s van boven te maken. ‘Nu komen er mooie gebouwen. Kantoren, malls, theaters, woningen.’ Bij de BBC hoor ik een bewoner van de wijk zelf de sloop ‘een vorm van ethnic cleansing’ noemen.

Thuisgekomen doe ik achterafresearch en schrijf ik er een stuk over in eigen beheer, want de redactie buitenland hoeft het niet. ‘We doen Saoedi liever zelf,’ zegt de chef, hetgeen ze nalaten.

Lang na terugkomst vraag ik de via-via vriendin J. -die ik tijdens de visumaanvraag telkens copie conform omdat zij olievrouwtje is- of zij misschien toch duwtjes heeft gegeven. Ze knikt, maar wel een beetje scheef, alsof je over zulke dingen beter niet te precies schrijft, anders werkt het een volgende keer niet meer.

——–

Artikel verscheen 17 februari 2024 in tijdschrift Geografie. Het rijk geillustreerde origineel vind je op abumelle.org

Mijn gekozen waardering € -

Een actualiteit staat zelden op zichzelf, die komt voort uit context. Daarom reist Anthon Keuchenius (1964) graag rond, ongeveer tussen Heuvelrug en Jemen, om die context in tekst en beeld te brengen. Liefst ruim voor- of nadat die actualiteit zich voordoet. Of waar anderen hem laten liggen.