Jan Siebelink is onlangs 80 jaar geworden. Van de schrijver van onder meer Knielen op een bed violen, Margje en De buurjongen verscheen onlangs De bloemen van Jan Siebelink, een fijnzinnige beschrijving van bloemen en planten met verwijzingen naar de rol die zij spelen in zijn vele romans. De uiterst productieve Siebelink die tot zijn pensioen docent Nederlands en Frans was, publiceerde vanaf 1975 bijna elk jaar een boek. Zijn doorbraak bij het grote publiek kwam op zijn 67ste toen hij met Knielen op een bed violen in 2005 de AKO Literatuurprijs won.
Toen u het manuscript van Knielen op een bed violen inleverde bij de uitgever schreef u in de begeleidende brief: ‘Dit is de eerste keer dat ik een manuscript met een kort briefje begeleid. Het bevat de roman die ik tot nu toe niet heb durven of kunnen schrijven, maar die boven alles zweefde wat ik vanaf mijn debuut Nachtschade heb gepubliceerd. Ik ben altijd bang geweest om het complete verhaal te vertellen van die zachtmoedige, in zijn jeugd verwonde man, die vlucht in een mystiek protestantisme.’
Waar was u precies bang voor?
Siebelink: ‘In de verhalen en boeken die ik daarvoor heb geschreven vanaf mijn debuut Nachtschade, kwam die vader ook al aan de orde maar dat waren allemaal incidenten. Het idee is ontstaan op de dag dat ik 65 werd. Toen bedacht ik dat mijn vader op zijn 65ste verjaardag begraven is. Hij stierf vier dagen eerder. Ik wilde voor mezelf vertellen hoe die kwekerij erbij lag, hoe het eraan toeging, wat die vader meegemaakt heeft en wat ik in het gezin gezien heb. In dat briefje sprak ik een beetje namens mijn ouders, zij zouden het misschien niet op prijs gesteld hebben dat deze roman verscheen. Mijn moeder zou gezegd hebben dat het allemaal heel anders was dan hoe ik het beschreven heb.’
Wat heeft u moeten overwinnen om deze heel intieme gebeurtenissen op te schrijven?
‘Ik ben pas gaan schrijven na de dood van mijn vader. Toen ik Knielen op een bed violen schreef waren mijn beide ouders overleden. In het gezin waaruit ik kom, was men niet gewend om feiten te onderscheiden van literatuur. Ik heb één ding uit het leven van dat gezin genomen, het religieuze element en dát heel sterk benadrukt. Ik heb vooral heel veel weggelaten zoals de vele familieleden die mijn vader had die altijd allemaal op verjaardagen kwamen. Het was een heel gezellig gezin. Maar de feiten in het boek zijn waar. Mijn vader had de kwekerij, hij had dat heel strenge calvinistische geloof dat invloed op ons gezin heeft gehad en nog steeds invloed heeft op mij.’
U schrijft in De Bloemen van Jan Siebelink: ‘In het algemeen staat mijn denken bij het schrijven van een roman op een laag pitje. Ik laat het voor een groot deel aan de roman over.’ Wat bedoelt u daarmee?
‘Je hebt het natuurlijk van te voren overdacht. Het idee is tegelijkertijd vaag en precies: je hebt een gezin en daar gebeurt iets mee, er komt een conflict, het speelt zich af in een bepaald decor. Je bent helemaal vrij als je nog niets geschreven hebt. Zodra je de eerste zin op papier zet ben je al een beetje minder vrij, want er wordt gereageerd op die zin en dan neemt de roman het over. Het rationele denken is meer iets voor een essay, in een roman gaat het over hoe mensen met elkaar omgaan en welke gevoelens ze hebben, hoe ze reageren op elkaar. De ene zin roept de andere op, het gaat vloeien. In die zin schrijft de roman zichzelf. Ik denk ondertussen heus wel mee want het moet voor de lezer acceptabel zijn wat je schrijft. Maar als ik eenmaal op gang ben, gebeuren er dingen die ik van te voren niet bedacht heb.’
Lijkt dat op het hebben van een mystieke ervaring?
‘Er waren wel momenten dat ik nadacht over de broeders die op de kwekerij kwamen – ik was toen een jaar of negen – en ik kan nooit precies geweten hebben waar zij over spraken, maar ik leef me dan zo in dat ik erbij ben. Ik hoor ze praten, zie dat ze met een bloot hoofd aan het bidden zijn, voel de zinderende warmte van de broeikassen. Dat mijn vader een mystieke ervaring met God heeft gehad, heb ik altijd heel bijzonder gevonden. Mijn vader was heel lief en aangenaam, verhief zijn stem nooit. Tot het geloof kwam, toen ging hij een andere kant op en ben ik hem een beetje kwijtgeraakt. Ik heb Knielen ook geschreven om hem terug te winnen, dichter bij hem te komen. Als kind wilde ik al weten wat er gebeurde in zijn hoofd. Op mijn vragen daarover ging hij niet in, want hij was geroepen en ik niet.’
Wilde u ook iets goedmaken met het schrijven van Knielen op een bed violen?
‘Ik wilde een wereld oproepen die totaal verloren dreigde te gaan met de secularisatie in dit land: iemand die zo gefascineerd is door een bepaalde manier van denken en geloven in zo’n strenge rigide God, die hem ziet in al zijn handelen en waaraan hij maar moet voldoen. Ik dacht dat weinig mensen interesse zouden hebben in zo’n kleine sektarische groep mensen, maar Knielen raakte een zenuw bij veel lezers die allang niet meer geloofden. De beelden bestonden nog in ieders hart. Ik heb een wereld vormgegeven waarvan mensen dachten dat die voorbij was. Daardoor werd het boek zo populair. Wat ik ook schrijf, waar ik ook kom of optreed, na vijf minuten gaat het over dit boek. Het is een sleutelroman in mijn werk. Er zijn nu nog steeds mensen die overstuur zijn van het boek. Iemand zei me onlangs dat ze dankbaar was voor Knielen, dat het haar leven richting heeft gegeven. Dat was helemaal niet mijn bedoeling, maar wel leuk om te horen. Terwijl ik juist het gevoel heb dat ik alleen maar geschrapt heb, alles heb weggelaten. Er is alleen maar dat gezinnetje, de broeders en de kwekerij. Daarom is het zo spannend geworden. En daardoor kon ik na Knielen verder met de personages en Margje over mijn moeder en De buurjongen over de buitenwereld schrijven.’
Ruben, de oudste zoon die erg op u lijkt, verlangt zeer sterk naar de liefde van zijn ouders, hij heeft de behoefte om uitverkoren te zijn. Heeft u met uw schrijverschap, met de gave des woords, dat verlangen geprobeerd te vervullen?
‘Er was in mij een dwingende behoefte om te beschrijven hoe het ging in dat gezin. Je voelt de sympathie van de auteur voor de personages. De relatie met mijn vader was heel goed tot het geloof ertussen kwam. Ik zat tussen twee vuren, want ik zag in dat hij mijn moeder verdriet deed. Ik probeerde als kleine jongen al de last op me te nemen om in de kwekerij te helpen, om mijn vader bij te staan, planten te verkopen en geestelijk op het niveau van mijn vader te komen. Dat gevoel is bij mij nog steeds zeer sterk aanwezig. Ik kan nu nog ’s nachts even wakker liggen van wat daar gebeurd is, van de angst dat de planten niet verkocht werden, dat er geen klanten kwamen, dat uitgebloeide planten naar de composthoop moesten. Ik zit er nog steeds middenin, dat is heel curieus.’
Grote armoede maakt op een kind natuurlijk een enorme indruk.
‘Ik zag het gevecht voor het dagelijkse brood, het geploeter en ontzettend hard werken voor ver onder het minimum loon met daarbij steeds oplopende schulden. De kwekerij staat voor het paradijs dat we uiteindelijk verliezen. Ik heb er heel veel gelukkige voetstappen staan, de schoonheid in die omsloten ruimte met oude muren van een landgoed en dikke hagen met grote oude bomen. Ik speelde daar met mijn vriendjes verstoppertje. We mochten van mijn vader overal komen. Ik heb zondermeer óók een gelukkige jeugd gehad. Het was een soort schuldeloos terrein tot die broeders binnenkwamen. Je zou kunnen zeggen dat daarmee Satan binnendrong in ons paradijs want zij wilden mijn vader van ons aftroggelen. Zo raakten we het paradijs kwijt. Alleen met woorden kan ik nu nog proberen iets terug te vinden van hoe mooi het daar was.’
Heeft u er een verklaring voor waarom fanatieke gelovigen vaak zo destructief zijn?
‘Mijn vader was niet bewust destructief of kwaadwillend, hij zou geen vlieg kwaad doen, maar door dat strenge geloof is hij toch per definitie wreed ten aanzien van zijn vrouw en kinderen want hij drijft zijn eigen zin door. Hij was heel egocentrisch. Als je mystieke grenzen overschrijdt, iets onzichtbaars aanbidt en daar heel gepassioneerd in meegaat, dan doe je de ander tekort. Mijn moeder was veel aardser, realistischer. Zij liep ’s nachts van de zorgen te banjeren over de overloop. Maar mijn vader ging in bed liggen en viel meteen in slaap. Strenggelovigen zijn niet geneigd tot destructie, maar het is het gevolg van de weg die ze gaan bewandelen ten koste van anderen.’
In Margje trekt de jongste zoon Thomas de jurk van zijn moeder aan. Henk, de hoofdpersoon uit De buurjongen doet dat ook en koopt zelfs twee jurken die hij op zolder aantrekt. ‘Eindelijk, het echte genot,’ zegt hij dan. Hij raakt er opgewonden van. Maarten ’t Hart heeft zich ook een periode als vrouw gekleed. Hebben travestie en het protestantse geloof iets met elkaar te maken?
‘Ik wilde als puber graag de kleren van mijn moeder aantrekken, precies zoals Henk dat doet op zolder. Het komt in mijn boeken trouwens veel vaker voor dat jongens de jurken van hun moeder dragen. Travestie fascineert mij wel, er zit iets lekkers in. Henk geniet ervan om alleen op zolder jurken aan te trekken tot hij door de vloer zakt. Ik werkelijkheid hadden wij ook zo’n zolder met balken waar dunne platen op lagen. Er was altijd de angst dat ik daar doorheen zou zakken. Ik liet mijn vriendjes buiten ook wachten, want ik was helemaal fijn alleen op zolder met de kleren van mijn moeder aan. Die fase heeft een half jaar geduurd. Henk uit De buurjongen zou graag willen voelen hoe een vrouwenlichaam voelt, het lichaam van een vrouw zijn. Maar ik weet niet of het calvinisme dat teweegbrengt bij jongens.’
In de huidige tijd wordt er veel ruimhartiger gedacht over gender. Als u nu een twintiger zou zijn, zou u dan overwegen om een poosje als vrouw door het leven te gaan?
‘Ik ben wel een echte man hoor. Marja Pruis schreef in een recensie dat ik een schrijver met een vrouwelijke stijl ben. Het gaat over sensibiliteit, het is gevoelig, mooie zinnen, maar schrijft ze: ‘ondertussen laat hij wel zijn bommen vallen’. Zij vindt dat ik een vrouwelijke schrijver ben. Dat beschouw ik als een erenaam. Ik ben ook goed in het beschrijven van vrouwen bijvoorbeeld in Vera (1997) en Margaretha (2002), de moeder uit Overkant van de rivier (1990). Ik heb heel een aantal vrouwenlevens getekend, waardoor ik heel dichtbij hen kom.’
Gerard Reve heeft ooit gezegd dat ‘een schrijver die ertoe doet, telkenmale hetzelfde boek schrijft in steeds weer een andere vermomming’.
‘Dat doe ik ook. Een echte schrijver heeft uiteindelijk maar één verhaal dat je in allerlei vormen kunt presenteren. Je moet er wel voor zorgen dat het ene verhaal steeds vanuit een heel andere optiek geschreven wordt. Het komt natuurlijk allemaal uit mezelf, ik zit in al mijn personages. Als ik een vrouw beschrijf zit in haar ook iets van mij.’
Is het belangrijk dat God een mannelijke figuur is? Raakt dat aan homo-erotische gevoelens? Bij Gerard Reve bijvoorbeeld wel. U laat Ruben en Henk bij elke begroeting elkaar op de mond zoenen in De buurjongen.
‘Iedere vriend wordt bij de begroeting door mij twee of drie keer op de wang gezoend en stevig omhelsd. Mijn vriend de kunstenaar Klaas Gubbels zoen ik altijd op de mond. Als het niet lukt omdat er mensen zijn die ons net een hand willen geven, dan zoeken we elkaar daarna nog even op om dat alsnog te doen. Dus dat zoenen van Ruben en Henk is een beschrijving van mijn vriendschap met Klaas Gubbels. Het heeft niet met echte erotiek te maken maar met totale opoffering en liefde van Ruben en Henk voor elkaar.’
U heeft uw hele leven met literatuur verweven. Bent u daar wezenlijk door veranderd?
‘Laat ik het zo zeggen: ik voel me er heel gelukkig mee. Ook omdat het me lukt om mooie verhalen te schrijven en mensen er blij en gelukkig mee maak. Het is een heel fijn gevoel dat ik daartoe in staat ben.’
Hoe is uw verhouding met God op dit moment?
‘Zou ik maar met God kunnen spreken. Dat verlangen heb ik absoluut. Ik zou een teken willen krijgen dat het goed met mij afloopt als ik er niet meer ben. Genade, of dat er hierna nog een ander leven wacht waarvan we helemaal geen beeld hebben. Ik ben niet los van God, ik ben juist nog steeds heel erg zoekend. Maar wat moet ik doen? Je kunt wel hopen dat er leven na de dood is, maar geloof is genade, het moet je gegeven worden. Ik zou wel willen dat er een verhouding zou zijn van mens tot God. Ik wil eigenlijk wat mijn vader heeft meegemaakt. Ik heb die drang naar de mystiek van hem geërfd. Ik wil zicht krijgen op het onzichtbare. Het is ondenkbaar wat er gebeurt als je sterft. In de Bijbel zegt Paulus dat het lichaam in een ondeelbaar moment veranderd zou worden in een geestelijk lichaam, maar niemand weet wat dat is. Ik ben bij het sterfbed van goede vrienden geweest, binnen een seconde was de geest eruit en lag daar het omhulsel van het lichaam. Dat is niks meer, ze zijn weg. We zijn niet alleen lichaam, er is toch meer. Ik worstel daarmee. Soms als ik moe ben en op tv naar een stomme voetbalwedstrijd kijk, denk ik: daar kan ik de eeuwigheid ook niet mee verdienen. Die worsteling is de motor om door te gaan met schrijven. Ik geloof dat ik onkwetsbaar ben als ik in een roman zit, dat ik hem mag afmaken. Maar dat is in wezen bedrieglijk. Wat mij in deze tijd dwarszit is het honend spreken over het geloof, dat zou ik nooit doen. Ik zou nooit God met een woord tarten want je weet maar nooit.’
Bent u bezig aan een volgende roman? Misschien eens over de oorlogstijd?
‘Ik probeer nu een mooie novelle te schrijven, dat heb ik in het verleden ook al gedaan zoals Oponthoud (1979) en Oscar (2012) die beide zo’n 70 bladzijden zijn. Ik heb niet veel over de oorlog geschreven omdat ik het nog niet goed in een verhaal kan krijgen. Maar ik ben helemaal niet bang dat ik niet voldoende stof heb en beleef alles ook heel intens. Ik mag nog niks over de novelle zeggen, maar binnenkort hoor je erover.’
Een paar weken na de opname van dit interview werd bekendgemaakt dat Jan Siebelink het Boekenweekgeschenk van 2019 gaat schrijven.