Langs de slagvelden van de Groote Oorlog

Op 28 juli 1914 begon de Groote Oorlog, zoals de Eerste Wereldoorlog in de ons omringende landen wordt genoemd. In modderige loopgraven vochten tieners en jonge mannen tegen de regen, de kou, de ratten en het gekrijs van de gewonden. En natuurlijk tegen elkaar. Zijn er honderd jaar na het begin van die gruwelijke slachtpartij nog sporen van de Groote Oorlog terug te vinden in het Vlaamse en Franse land?

Ieper is niks. Ieper is alleen maar een middeleeuws stadje dat in de Groote Oorlog vrijwel volledig met de grond werd gelijk gemaakt. Vier jaar lang strooiden de Duitse kanonnen granaten uit over Ieper, net zo lang tot er geen steen meer op de andere stond. Maar de oorlog is hier nooit gekomen. De èchte oorlog. De Groote. Die speelde zich af in Ploegsteert. In Broodseinde. En in Zonnebeke. In de blubber van de heuvels rond Ieper.

Nou ja, heuvels. Hill 62 is precies twee en zestig meter hoog, maar het uitzicht vanaf de top is loepzuiver. De kerktoren van Ieper ligt recht in het schootsveld, een slordige vijf kilometer verderop. Elke generaal zou er zijn vingers bij aflikken.

Nu schijnt er een zacht zonnetje en dartelen er kalveren tussen Hill 62 en de kerk. De heuveltop is een gladgeschoren grasveld. Het laatste stukje loopt via kraakheldere brede trappen omhoog naar een monument. In een koperen kastje zit het Visitors Book waarin staat geschreven: “Nare momenten toch mooi weergegeven.’ En W. en M. Tilleman uit Middelburg merken op: “Indrukwekkend’. Wat is er precies zo indrukwekkend vraag ik me af. Misschien het feit dat alles wat zichtbaar is tussen de heuveltop en de kerktoren jonger is dan zo’n 95 jaar. Toen was tussen top en kerk alleen een kale kapotgeschoten moddervlakte te zien. Als het flink regende – en dat deed het in die vier jaar vaak – liepen de loopgraven vol slijmerige modder uit de granaattrechters waarin de doden lagen te rotten. Gewonden kermden en smeekten om doodgeschoten te worden. In de operatiekamer stond de chirurg in slagersjas in plassen bloed en stapelden de geamputeerde benen zich op in de hoek van het vertrek.

De bomen ruisen in de wind op Hill 62. Een eindje verderop ligt een man in het gras die geniet van de laatste zonnestralen van de dag. Een busje van Flanders Battlefield Tour draait het parkeerterrein op. Twee Canadezen vragen zich hardop af of er wel een supermarkt is in Ieper.

Ik leef als de officieren achter het front met wijn, koffie en een zacht bed. In Ieper, een stadje vol modieuze boetieks, aangename eet- en drinkgelegenheden en een fraaie Lakenhal met een onvriendelijke mevrouw achter de balie bij de toeristeninformatie. Na de Groote Oorlog is Ieper aan de hand van tekeningen en foto’s steen voor steen opgebouwd in de oorspronkelijke staat. Nu zwermen er ’s avonds opnieuw Britten rond op de Grote Markt. Dit keer zijn het geen soldaten maar toeristen.

Elke avond stipt om acht uur wordt hier bij de Menenpoort, de Gateway to Hell, de Last Post geblazen. Sinds 1929. Elke dag dodenherdenking. Een politieauto komt aangestoven en zet de weg af. Drie mannen blazen op hun trompet. “We will remember them’, klinkt het uit de kelen van honderden toeschouwers. Dan wordt het stil. Minuten-lang-is-het-stil. Langzaam licht de poort op die eerst in het duister was gehuld. Een groepje Nederlandse militairen die toevallig in de buurt op excursie is, vormt een erewacht.

Het is kitsch maar of ik het nu wil of niet ik ben ontroerd. Tussen tienduizenden andere namen die hier op de muur zijn gegraveerd zie ik hem opeens. Hope, T. Hope. Ik probeer een foto te maken die mislukt. Twee minuten later kan ik de T. Hope niet meer terugvinden.

Vette klodders regen vallen de volgende dag uit de lucht. In vlagen spatten de natte slierten op de grond. Van einder tot einder is de lucht grijs en vaal. De kou kruipt langzaam op langs m’n broekspijpen.

Op de Menenstraat heeft de oorlog plaatsgemaakt voor attractiepark Bellewaerde met piratenboten en leeuwen voor het hele gezin. Ik neem de afslag naar het Polygonebos. Hier geen Amerikanen meer die zeggen: “We did four days on World War I. And now we are gonna have a couple of days World War II’. Alleen krassende kraaien en stilte.

In 1914 werden hier man-tegen-man gevechten gevoerd. De Britten hielden stand in het bos. Een jaar later waren de Duitsers sterker. Ze veroverden Polygonebos. In september 1917 kregen de Australiërs, want die vochten hier aan geallieerde kant, het weer in handen maar niet voor lang. Een half jaar later golfden de Duitsers weer over het land en bezetten het bos. Maar niet voor lang. Een half jaar later namen de Geallieerden bezit van het bos.

Het bos is dan al lang geen bos meer, maar een moddervlakte met afgeknapte resten van zwartgeblakerde boomstronken en diepe poelen waar soldaten in verdrinken. Alleen de ratten weten er te overleven. Lijken genoeg. De ratten waren overal en werden alsmaar vetter. Ze stopten zich zo vol met soldatenvlees en soldatenbloed dat ze amper meer konden bewegen. Ze waren groot als katers en namen amper de moeite uit de weg te gaan als de soldaten voorbij marcheerden.

Nu is het weer bos. Een heel normaal bos. Alleen een brok gewapend beton en verderop een kreupele bunker getuigen nog van het verleden.

En natuurlijk het kerkhof. Eén van de tientallen kerkhoven in het glooiende landschap rond Ieper. Hoeveel het er zijn? En dan nog. ‘A soldier of the Great War. Known unto God’. Van duizenden soldaten is zelfs geen flintertje teruggevonden. Ten zuiden van Broodseinde stormden op 4 oktober 1917 om precies 5.20 uur, 58 soldaten op het bos af. Vol enthousiasme stortten ze zich in de strijd. Ze kwamen direct onder Duits vuur te liggen. Veertien soldaten keerden terug. Van de andere 44 is nooit meer iets vernomen. Ze zijn nooit gevangen genomen door de Duitsers. Na de oorlog heeft de Commonwealth War Graves Commission onderzoek gedaan. Ze hebben nimmer iets gevonden.

In Zonnebeke, dat na de oorlog niet meer bestond, wordt de bronzen soldaat omhelsd door een engel. ‘Hier liggen hun lijken als zaden in het zand. Hoop op den oogst O Vlaanderland.’ Het is één van de talloze monumenten in het glooiende landschap rond Ieper. Hoeveel het er zijn?

Op het Duitse kerkhof – want waarachtig, ook zij sneuvelden geregeld – liggen de grafstenen plat in het gras. Ze zijn immers de verliezende partij. Meer dan 44 duizend jongens en mannen liggen er op begraafplaats Langemark. De folder bij de ingang is schuldbewust en heeft niets van het triomfalistische van de geallieerde begraafplaatsen. ‘Verzoening via de graven. Werk voor de vrede.’

Somme

Lichtfeld Crater ligt een paar meter van de Autoroute du Nord. In een nabijgelegen stukje bos waarschuwen borden in felle rode kleuren voor niet-ontplofte explosieven. Bij Lichtfeld Crater staan niet van dergelijke borden. Een loper van golfbaangras voert naar een monument en een ondiepe kuil. Private A. Stabbs, 25 jaar, is hier op 30 april 1916 om het leven gekomen.

Nee, dit is nog niet het echte slagveld, dat is een stukje verderop bij de tegenwoordig anonieme Franse stadjes als Bapaume, Peronne en Albert. In Mailly-Maillet zijn de kogelgaten nog zichtbaar in de kerkmuur die er zwart en versleten uitziet op deze koude mistige morgen. Maar bij Hawthorn Ridge krijg ik het slachtveld voor het eerst echt in het vizier. Midden in de akkers liggen de kruisen in een rechte rij achter elkaar. Het landschap golft in grote slagen op en neer. Her en der staan nog bieten op het land. Verder is het kaal, zwart en nat.

Ik ploeg door de akker en zware kluiten kleven aan m’n zolen. Als ik na vijf minuten achterom kijk is er van Hawthorn Ridge niks meer te zien: verdwenen achter de helling. Ik daal af het dal in richting Beamont-Hamel. Er ligt een klein grafveld van het Middelsex Regiment. ‘F.A.W. Tagg. 1st of July 1916. Age 19. His memory is as dear to-day/ as in the hour he passed away’. De auto’s rijden voorbij; bussen komen hier niet. Het Visitors Book is meer dan een week geleden voor het laatst getekend.

Hier moet ook private Harold Peachy liggen. Hij werd geboren in Bristol en was de zoon van Frederick en Annie Peachy, 18 Moss Colliery Road, Clifton, Manchester. Hij sloot zich aan bij de Lancashire Fusiliers en vocht in 1915 in het verre Gallipoli. In deze zompige heuvels raakte de hemel hem aan toen hij onder Duits vuur kwam te liggen op de eerste dag van de Slag om de Somme. Op de foto leunt hij met zijn linkerhand op het muurtje waar ook zijn pet op ligt. Hij ziet er uit als een jongen die geen vlieg kwaad zal doen. Ik kijk alle stenen na, maar kan Harold Peachy niet vinden.

Nu is het gladgestreken akkerland met soms een plukje bos. Alleen aan de kruisen in het veld waar de graven omheen zijn gegroepeerd, kun je zien hoe het geallieerde leger steeds een paar honderd meter verder oprukte in de aanval die 25 juni begon met een heftig bombardement van de Britse en Franse artillerie op de Duitse stellingen.

Tot voor kort sleepten de boeren hun ploegen voort aan een ketting op ruime afstand van de tractor. Regelmatig kwam er nog munitie naar boven en soms explodeerde er een granaat die er op één van die eerst zonovergoten, later natte en weer later ijskoude, dagen in 1916 was neergeploft zonder te exploderen. Nog elk jaar wordt er munitie opgedolven, maar omdat er niet zo diep wordt geploegd en de meeste rotzooi in de bovenlaag er nu wel uit is, gebruiken de boeren geen ketting meer.

Op 1 juli 1916, 7.30 uur was het hier Uur Nul. De leeuweriken zongen hun hoogste lied, werd er later in de dagboeken van de overlevenden genoteerd. Massaal grepen de soldaten naar de ladders, klommen de loopgraven uit en stormden op de Duitse stellingen af, vaak niet meer dan zo’n driehonderd meter verderop. Althans, wat vroeger de Duitse stellingen waren dacht iedereen, soldaat en generaal, want door het dagenlange onafgebroken bombardement kon daar weinig meer van over zijn.

Meer dan twintigduizend soldaten waren al in het eerste uur van de aanval dood, mogelijk zelfs in de eerste minuut, schrijft de Britse historicus John Keegan in The Face of the Battle. Als konijnen werden ze neergemaaid door de Duitse mitrailleurs die helemaal niet waren vernietigd door het dagenlange bombardement. Duizenden crepeerden in de modder van het niemandsland terwijl ze soms de hele nacht vergeefs om hulp gilden. Anderen hadden meer geluk en werden naar een medische hulppost gesleept waar ze vanwege hun onbehandelbare verwondingen in de ‘dodentent’ belandden en ze tenminste in het glimlachende gezicht van een verpleegster konden kijken als ze de andere wereld ingleden.

Op 18 november bloedde de aanval dood. Letterlijk. Van de drie miljoen Fransen, Duitsers en Britten die deelnamen aan de Slag bij de Somme waren er in elk geval één miljoen dood.

De winter van 1916/1917 die volgde op de kletsnatte herfst zou later tot één van de strengste worden gerekend.

Au revoir Llew. LL. Brick, age 23. Oh for the touch of a vanished hand/ Oh for the sound of a voice that’s still.’ In Delville Wood dansen de muggen in de zon. Op de door braamstruiken overwoekerde bodem valt hier en daar een gat en zijn de sporen van de granaatinslagen en loopgraven nog te zien. Weg van de bussen met toeristen, de kerkhoven en de protserige kitsch van het Thiepval-monument.

In Delville Wood liggen diepe trechters tussen de loopgraven die door de Britse soldaten waren voorzien van namen die hen aan home, sweet home herinnerden: Princesstreet; Buchanenstreet; Bondstreet. Verscholen onder de bladeren, niet ver van de stam van een beukenboom, ligt nog een granaat. Ik durf er alleen naar te kijken.

Voor de achthonderd mannen uit New Foundland, Canada, die niet ver van hier op 1 juli aan de aanval deelnamen haalden zo’n vijftig de Duitse loopgraven. Ze moesten al een kilometer voor de frontlijn naar boven klauteren omdat de verbindingsloopgraven onbegaanbaar waren geworden door de stapels lijken. Vol optimisme marcheerden ze hun dood tegemoet.

Queens Cemetery, weer een klein stukje verder, ligt midden in het maïsveld tussen Railway Hollow Cemetery, Luke Copse British Cemetery en Serre Road Cemetery no. 3.

‘Dit is een speciale plek voor mij’ zegt de luitenant uit het Lancaster Regiment, die in Bosnië en Irak heeft gevochten. “Hier zijn veel soldaten uit het Lancaster Regiment gesneuveld. Ze kwamen vaak uit hetzelfde dorp. Soms waren ze er met drie, vier broers. De avond voor de aanval had het geregend en hun wollen kleren hadden zich volgezogen met water. Ze sleepten met rollen prikkeldraad van zo’n dertig kilo. De Duitsers lagen hier tweehonderd meter vandaan. Ze hadden geen schijn van kans. Gezinnen werden in één dag gehalveerd. Hele dorpen werden in één klap beroofd van al hun jonge mannen.’ In één van de graven ligt W. Stokes. ‘Age 21. Also in memory of his brother Jack, age 23. Killed in action same day. Thy will be done’.

Verdun

‘De Eerste Wereldoorlog was een onnodig en tragisch conflict.’ Zo luidt ijskoud de eerste zin van het eerste hoofdstuk van het boek The First World War van John Keegan. Het is zo’n zin waardoor je direct bij je kladden wordt gegrepen. Want hoe weinig je ook weet van die Groote Oorlog die immers in militair opzicht aan Nederland voorbij is gegaan, het kan je toch nauwelijks zijn ontgaan dat het een afgrijselijke slachtpartij was.

Net als de hele oorlog was ook de slag bij Verdun onnodig en tragisch. Het was een tien maanden durende martelgang in modder, regen, kou en hitte onder een voortdurend bombardement van granaten, die hier ten noorden van Verdun tussen februari en december 1917 werd uitgevochten. Het eind van het liedje was dat na tien maanden iedereen weer terug was op het uitgangspunt. Een half miljoen doden later, dat dan weer wel.

Het gevecht speelde zich af in de lieflijke heuvels ten noorden van Verdun die zo’n honderd meter hoger als een halve ring om de stad liggen. De Duitsers rukten aanvankelijk wat op en veroverden zelfs twee forten. Na een paar maanden vechten waren ze zo’n drie kilometer opgeschoven richting stad. Daarna ging het weer achterwaarts. Van de lieflijke heuvels was toen al lang niets meer over.

De slag bij Verdun, dat zijn de verhalen geworden over moed, wanhoop en vernietiging vooral. Het is het verhaal van het dorpje Vaux dat in die tien maanden twaalf keer in andere handen overging. Al bij de eerste beschieting werd het volkomen met de grond gelijk gemaakt. Wat nu rest is een kapel die er later is neergezet -ter herdenking. Het is het verhaal van de twintig miljoen granaten die alleen al de eerste vier maanden over het slagveld vlogen.

De wind waait vandaag door de nog kale bomen. Het zijn lange dunne sprieten en één boom piept met het geluid van een dier in doodsnood. Het pad is modderig en in de bossen zijn de kuilen gevuld met water waarop een vliesdun laagje ijs ligt. Het ruikt naar nat hout en schimmel. Ik glij het pad af, een klein dal in. ‘ Henri Waechter, 23 jaar oud, mitrailleur’, lees ik op een eenzaam graf. Aan de overkant wijst een pijl naar een ‘schuilplaats voor de infanterie’. Via een kronkelig paadje dwars door het bos kom ik na enig zoeken bij een half onder de aarde verscholen en gedeeltelijk ingestorte bunker uit. Er is een modern bordje opgeplakt waarop te lezen is dat je de bunker beter niet van binnen kunt gaan bekijken vanwege instortingsgevaar. Een paar stappen verder staat een klein ijzeren kruis. ‘A notre ami, Coppin Pierre Marie, 6 juni 1916’ staat er ingekrast. Wie heeft hem hier begraven? Of staat hier alleen maar een kruis voor hem en is zijn graf elders? En waarom is er alleen een graf voor hem terwijl de grond hier bezaaid is met lijken? Ik vang een glimp op van de zinloze vernietiging die hier heeft plaatsgevonden.

In het najaar is het doodstil. Er groeien weer bomen op de aarde die er kilometer na kilometer uitziet als een golvende zee die in luttele seconden is dichtgevroren. In de forten, waarvan die van Douaumont en Vaux het belangrijkst zijn en die nog altijd overeind staan, is een bloeiende toeristische oorlogsindustrie gegroeid vol herdenkingspenningen en Duitse en Franse vaantjes. Het fort van Douaumont is zelfs gerestaureerd en begint meer op een serie uit de rots gehakte Griekse vakantiehuisjes te lijken dan op een vesting. De grote asfaltvlaktes voor de toegang doen vermoeden dat het hier in de zomer een drukte van belang is.

Knekelhuis

De forten zijn in ieder geval nog echt en dat kan niet gezegd worden van het Ossuaire, het knekelhuis, dat na de oorlog midden op het slachtveld is opgericht. Het is een bombastisch en lelijk gebouw. Het kost moeite om te ontdekken waarom het een knekelhuis wordt genoemd. De kleine raampjes op kniehoogte aan de achterkant die uitzicht geven op vrachtwagens vol botten en schedels zijn niet eenvoudig te vinden.

In het Museum de Verdun wordt een film vertoond die ook in – komisch – Nederlands is ondertiteld. Het is vooral veel opspattende aarde, vurende kanonnen en rennende soldaten. De wandelstok van generaal De Castelnau is er ook te zien, jawel. Het enige dat indruk maakt is de reconstructie van een piepklein stukje slagveld.

Als ik het Foret du Mort-Homme in wandel sneeuwt het en waait er een gure wind. Op dit deel van het slagveld zijn geen bunkers en forten, geen souvenirwinkels en musea, maar is alleen bos met sporen van loopgraven en voor eeuwig omgewoelde aarde. Onderweg vind ik stukken ijzer, een granaat en een paar botten. Het ligt allemaal vlakbij het pad dat ik amper durf te verlaten.

Bijna honderd jaar na het begin van de Groote Oorlog is alles bedekt met een dikke laag mos. Jaar in jaar uit zijn er bladeren en takken op gevallen van bomen die hier weer zijn gaan groeien. De aarde is door de regen weggespoeld en heeft van de loopgraven ondiepe voren gemaakt zonder scherpe contouren. Maar als je lang genoeg rondloopt in de bossen van Mort-Homme wordt de gladde boomstam diep in donkere bos vanzelf de loop van een kanon. Dan brengen de kou, sneeuw en eenzaamheid de Groote Oorlog erg dichtbij. Zelfs na honderd jaar.

Image by Eveline de Bruin from Pixabay

Mijn gekozen waardering € -

Ik schrijf over alles wat mijn nieuwsgierigheid wekt. Dat is veel. Vaak kom ik uit bij verborgen hoeken van de geschiedenis, maar soms ook bij het persoonlijke verhaal. Het alledaagse leven èn het drama. Actueel, maar soms ook wat minder. Wel altijd goed geschreven en een plezier om te lezen.