Jamal Ouariachi (Amsterdam, 1978) schreef de veelgeprezen romans De vernietiging van Prosper Morèl (2010), Vertedering (2013) en 25 (2013). Daarnaast publiceerde hij verhalen, artikelen en polemieken in onder meer nrc.next, HP/De Tijd, Vrij Nederland, Das Magazin en Vogue. Humo schreef onlangs over zijn werk: ‘Zijn van vakmanschap en taalplezier getuigende romans zaaien verwarring en oogsten verrassing.’
Door Roderik Six
Aan het einde van je roman Vertedering gelooft een man in de helende werking van toneelspelen. Denk je zelf dat fictie een mens, en bij uitbreiding de wereld beter maakt?
‘Een goede roman kan een mens veranderen, al is het maar in de manier waarop je de wereld waarneemt. Hoeveel herinneringen ik zelf ook heb liggen in het Vondelpark, als ik erdoorheen loop is het altijd óók het Vondelpark van Het leven is vurrukkulluk. Als de wind op straat de paraplu van een voorbijganger aan kreukels blaast, zie ik een gewonde vleermuis voorbijkomen, omdat ik ooit in Pale Fire las: ‘Along its edge walked a sick bat, like a cripple with a broken umbrella’. Mijn bewustzijn is doordrenkt van zulke beelden en formuleringen. Of dat altijd een goede zaak is, betwijfel ik. Literatuur kan een mens vermoedelijk ook ten slechte veranderen.
Fictie is een methode om met de wereld om te gaan. Het beste voorbeeld daarvan is religie. Maar als de religie wegvalt, en al wat overblijft een kortstondig leven is, dat hoogstwaarschijnlijk te vroeg en verkeerd afloopt, een leven dat van toeval, onzekerheid, mazzel en pech aan elkaar hangt – zelfs dan nog, of juist dan, moet je nieuwe verhalen verzinnen. Het universum is van zichzelf plotloos, en dat is beangstigend. Het enige wat je kunt doen om die angst te temmen, is zelf plotjes bedenken. Of vooruit, om een zwaar woord te gebruiken: je eigen vorm van zingeving bij elkaar fantaseren.
Terwijl wij heen en weer mailden over dit interview, overleed onze collega, vriend en leeftijdgenoot Thomas Blondeau. Los van het verdriet en het gemis stelt zo’n gebeurtenis je voor zo veel vragen en verwarring, dat je het verhaal van je leven moet aanpassen. De onzin uitvlakken, de belangrijke zaken aanscherpen. De dood dwingt tot fictie.’
Je hoofdpersonage raakt klem in een door vrouwenbladen opgedrongen wereldbeeld – in wezen mag je hem zelfs een moederskindje noemen. De laatste feministes zullen steigeren, maar leeft de man tegenwoordig in een vrouwenwereld?
‘Verschillende jonge, moderne feministes hebben mij laten weten van het boek te hebben genoten. Misschien wel omdat zij hetzelfde probleem zien als ik: de verschillen tussen mannen en vrouwen worden steeds kleiner, maar in vrouwenbladen ligt de klemtoon nog altijd vooral op die verschillen, en inmiddels hebben die bladen hun equivalent in mannentijdschriften, die net zo goed vol staan met enquêtes en tips voor een ideaal seksleven en adviezen over dating en hoe je je lijf moet ontharen. Ook in andere media worden dit soort onderwerpen uitentreuren behandeld onder de noemer ‘lifestyle’. Met graag een flinke portie populaire psychologie erbij, en een dikke klodder onbenullige statistiekjes.
Mannen en vrouwen krijgen zo’n schizofrene hoeveelheid informatie gepresenteerd over hoe zij hun rol moeten vervullen. Laatst schreef een of andere gek, Paulien Derwort, in een “serieuze” krant als NRC dat mannen toch vooral weer mannelijk moesten worden: “Laat de man zich weer ontpoppen als leeuw, als jager, als minnaar en als gentleman.” Dan denk ik: flikker toch op mens, met je particuliere issues. Dagelijks word je bestormd door enorme hoeveelheden van zulk geleuter, en dat kan zo erg worden dat je je afvraagt: ja, maar wat vind ik zelf eigenlijk? Heb ik hier überhaupt nog wel een mening over? Dat is zo ongeveer wat er met de hoofdpersoon van Vertedering gebeurt: die komt erachter dat vrijwel geen van zijn opvattingen van hemzelf afkomstig is.’
Een detail dat me opviel in Vertedering: je aandachtig kleurgebruik. Een vrouw heeft hyacintblauwe ogen. Ik heb moeten opzoeken hoe een hyacint eruitziet. Zelden heb ik een mannelijk auteur dergelijk kleurenpalet weten gebruiken, een bewuste keuze? Of ben ik gewoon kleurenblind?
‘Het is leuk om te horen dat zo’n detail inderdaad blijft hangen, want ik werk daar hard aan. Kleur is wat mij betreft slechts een van de vele middelen om een scherp beeld te creëren. Bij het schrijven van Vertedering heb ik veel gehad aan wat Oek de Jong ooit “stillevenkwaliteit” heeft genoemd. In zijn roman Hokwerda’s kind beschrijft hij bijvoorbeeld een keuken waarin een groot, massief hakblok staat. Daarboven wrikt een van de personages oesters open met een oestermes, en over de hand waarmee hij die oester vasthoudt, heeft hij een geblokte theedoek gedrapeerd. Die decorstukken en requisieten tezamen vormen een beeld dat sterker is dan de afzonderlijke elementen, op een manier die moeilijk onder woorden is te brengen. Het is een visueel effect, je verwerkt dat als lezer ook visueel en niet verbaal, maar het is wél opgeroepen met woorden. De Jong is daar een meester in. En als je die elementen telkens laat terugkomen – zoals in Vertedering de met zilveren gaffertape beplakte koffietafel of de Ferrarirode bank – gaat zo’n decor echt leven voor de lezer, en krijgt het telkens een andere, steeds rijkere betekenis.
Een aparte kwestie is het regenboogmotief in Vertedering. Er is de verlichting in het café dat de hoofdpersoon ooit runde, die telkens van kleur verspringt, in de volgorde van de regenboog. Dat licht keert terug in de esoterische mood lamp die hij later van zijn moeder cadeau krijgt, en die uiteindelijk nogal een onaangename rol zal spelen. Dat regenbooglicht staat wat mij betreft voor de versplinterde werkelijkheid en voor de versnipperde gedachtewereld van de hoofdpersoon. Hij zoekt naar eenheid, naar wit licht, maar vindt slechts brokstukken. Kleur is dus niet enkel illustratief gebruikt in het boek.’
Je werkte mee aan een erotische trilogie. Was dat een statement?
‘Aanvankelijk wel. Ik heb lange tijd in een boekwinkel gewerkt en zag de afgelopen twee jaar hoe de schappen overspoeld werden door erotische pulp, terwijl ondertussen veel jonge literaire schrijvers hun vingers niet durven branden aan seksscènes: uit nieuwe preutsheid, uit angst op hun bek te gaan? In ieder geval, toen David Pefko mij voor dit project vroeg, leek het me een sterke grap, een dikke fuck you naar zowel de pulp als de braverikken. Maar al vrij snel werd wat ik schreef een serieuze roman, en dat geldt ook voor de andere twee auteurs, Pefko en Daan Heerma van Voss. Ik wist ook vrij snel dat het hele label ‘erotisch’ niet meer van toepassing was, niet in de zin van lustopwekkend, althans. Als u geil wilt worden, surft u maar lekker naar YouPorn of zo, dames en heren. Mij ging het om de betekenis van seks, in allerlei verschillende contexten. Seks als vertelmechanisme, maar ook: seks als liniaal om de aard van een relatie aan af te meten.’
Nog twee andere auteurs waren daarbij betrokken. Ik heb schrijven altijd als iets heel egocentrisch bestempeld – hoe viel de samenwerking mee?
‘Zelf moet ik ook niks hebben van bijvoorbeeld duo-schrijvers als Nicci French of Elvis Peeters. Ik heb de – misschien foutieve – indruk dat de individuele stem van de auteur dan verloren gaat. De drie boeken waaruit onze trilogie bestaat, hebben we goeddeels onafhankelijk van elkaar geschreven. Uiteraard bedachten we van tevoren een plan, en spraken we enkele karaktereigenschappen van het hoofdpersonage af, maar voor de rest lieten we elkaar vrij. Het voordeel daarvan bleek toen de boeken af waren: inderdaad drie totaal verschillende, eigenzinnige verstelstemmen – terwijl de drie delen samen tóch een eenheid vormen. En een bijkomstig maar zeer groot voordeel: we doen de pr samen. Het is zoveel leuker om met z’n drieën in de trein te zitten op weg naar een interview of optreden, dan in je eentje.’
Ooit, heb ik me laten vertellen, viel je flauw bij een klasbezoek van je held A.F.Th. van der Heijden. Dergelijke jeugdige idolatrie was me niet vreemd. Doch, dat slijt me de jaren. Kan je tegenwoordig nog even beaat in bewondering staan voor een andere kunstenaar?
‘In eerlijkheid (sorry, A.F.Th.): ik viel flauw door een combinatie van veel te veel witte wijn op een vrijwel nuchtere maag, en de verstikkende hitte in de Vondelkerk, tijdens een boekpresentatie hartje zomer. Ik was een jaar of zestien. Het woord comazuipen bestond nog niet, de daad zelf wel. Maar ja, toevallig gebeurde dat flauwvallen wel toen ik juist aan Van der Heijden was voorgesteld en met hem stond te praten, en dat is natuurlijk een veel mooier verhaal.
Ik wil niet dichtslibben, niet blasé worden
De echte idolatrie speelde zich bij mij als tiener veel meer in de muziek af. Toen ik op mijn dertiende gitaar ging spelen, werd dat een Gibson Les Paul omdat Slash van Guns ‘n’ Roses daarop speelde. Als vijftienjarige heb ik een tijdlang met van dat achterlijke Cure-haar rondgelopen. Tegenwoordig luister ik nog steeds naar The Cure, maar zonder make-up en zonder dat haar. Zo is het ook met literatuur: ik kan nog steeds intens genieten en ook wel bewonderen als ik een nieuwe schrijver ‘ontdek’, maar ik ga niet kopiëren, ik behoud mijn eigen haar. Toch wil ik wel openstaan voor de invloed van andere auteurs, ik wil niet dichtslibben, niet blasé worden. De spoeling is helaas dun. Ik lees zo’n tachtig boeken per jaar, en als daar twee of drie keer iets tussen zit waar ik helemaal kapot van ben, is het veel. Aan de andere kant: twee à drie ontdekkingen per jaar, ik vind dat geen slechte score.’
Op Facebook zag ik een foto van je nieuwe roman in wording: Honger. Die heb je ooit aan de kant gelegd en nu terug opgepikt. Hoe weet je wanneer een roman (nog niet) rijp is?
‘Dat was in dit geval vrij eenvoudig. Een honger schreef ik in de eerste anderhalf jaar na verschijning van mijn debuut. Dat was op persoonlijk vlak een nogal tragische en turbulente periode (vanwege de liefde – wat anders?). Het schrijven verliep daardoor zeer chaotisch, ongeconcentreerd. De versie van Een honger die ik na die anderhalf jaar klaar had, was een rotzooitje. Ik wist dat er ergens daar in de diepte van die troebele poel een goed verhaal rondzwom, maar ik had geen idee hoe ik dat naar boven moest hengelen, dus ik besloot het manuscript een tijdje opzij te leggen en ‘eventjes’ iets anders te gaan doen. Vertedering en 25 zijn daar het ernstig uit de hand gelopen resultaat van.
Meer algemeen is het ontzettend moeilijk om vast te stellen wanneer een roman af is. Zelfs als het manuscript persklaar is gemaakt, verander ik nog behoorlijk veel. En ook in de drukproeffase wil ik nog dingen kunnen wijzigen. Maar als het boek eenmaal verschenen is, houd ik me in. Ik zou nooit zoals W.F. Hermans bij elke nieuwe druk wijzigingen aanbrengen. Een roman, ongeacht de inhoud, is ook een verslag van een bepaalde periode in je leven, hoe je toen dacht, hoe je toen formuleerde. Daar wil ik achteraf niet aan gaan rommelen. Dat zou geschiedvervalsing zijn.’
Soms ervaar ik een kloof tussen Vlaanderen en Nederland qua taalgebruik. Nederlanders schrijven droger, Vlamingen doen vaker een onderzoek naar de mogelijkheden van de taal. Jouw taal leunt meer aan bij de Vlaamse aanpak, met andere woorden: stilistisch sta je sterk. Werk je daar aan, of volg je gewoon je hand?
‘Mijn stijl is een combinatie van bewuste overwegingen en een brij aan minder bewuste voorkeuren. Die voorkeuren komen uit mijn eigen leesgeschiedenis voort, en hoewel ik ontzettend kan genieten van, pak ’m beet, de stugge kaalheid van een Hemingway, ligt mijn hart toch bij het verbale vuurwerk van Nabokov, bij de meanderende zinnen van Philip Roth, bij de overdadige observaties van David Foster Wallace, bij de knetterende inventiviteit van Jeanette Winterson.
Ik wil niet gewóón doen, ik wil niet gewóón schrijven. Daar is mijn leven me te kostbaar voor.
In Nederland overheerst, algemeen gesproken, nog altijd het gereformeerde credo: geen woord teveel. Roept bij mij onmiddellijk de associatie op met die andere kaasuitdrukking: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Ik wil niet gewóón doen, ik wil niet gewóón schrijven. Daar is mijn leven me te kostbaar voor. Ik heb trouwens absoluut niets te klagen over de ontvangst van mijn werk in Nederland, maar ik heb wel de indruk dat het onthaal in Vlaanderen een paar graden warmer is – misschien wel vanwege dat taalgebruik.’
Luie vraag: goeie seks of een goeie zin?
‘Het produceren van een heel goeie zin kan tot heel goeie seks leiden. Ik moet het niet van een tandpastasmile, een brede kaaklijn of een geprononceerde six-pack hebben. Volgens mij heb ik het belangrijkste deel van mijn liefdesleven aan mijn taal te danken gehad.’
Toen Philip Roth aankondigde te stoppen met schrijven, dacht ik: dan ben je nooit een schrijver geweest. Kan jij je een pensioen voorstellen? Golfen, zeilen, woordloos de dood afwachten?
‘Ik denk dat je jezelf een obsessie ook kunt aanpraten, of door gewenning kunt aanleren. Waar Roth volgens mij gek van werd, was de dwangmatigheid waarmee hij schreef, waarmee hij moest schrijven. Ik herken dat moeten. Tussen het schrijven van Vertedering en 25 zat geen pauze. En toen ik 25 had afgerond, op een zondagnacht was dat, zat ik maandagmiddag alweer klaar aan mijn schrijftafel, met wilde plannen voor een volgende roman. En toen dacht ik: o nee, ik hoef even niet, ik mag best een dagje vrij nemen. Ik maakte een tochtje naar het strand. Na een lange wandeling langs het water ging ik in het zand zitten, staarde naar de zee en dacht: aantekeningen maken, nadenken over het volgende boek. En toen opnieuw: nee, Jamal, het hoeft even niet, geniet nou toch even van de stilte en de rust. Enfin, ik wil maar zeggen: als het je lukt die dwangmatigheid af te schudden, kan ik me voorstellen dat dat een enorme bevrijding is. Tijdelijk. Maar zelfs bij Roth gaat het vandaag of morgen weer jeuken. Weet ik zeker.’