Toen ik je vanavond naar bed bracht, kletste je honderduit. Over waarom je eigenlijk speeksel hebt (‘wacht, ik weet het al, voor de dorstigheid’), waarom scheldwoorden bestaan, wie volgend jaar je mentorkindje is, welk land Europees Kampioen voetbal wordt, of je morgen weer zelf je brood mag smeren en hoe je kan weten wat links en rechts is. Ik kreeg er geen speld tussen en probeerde het ook niet, want niets fijners dan jij die van enthousiasme struikelt over je woorden. Pas toen ik je welterusten zoende, kwamen de zorgen. Dat je morgenochtend een rij woordjes moet schrijven, maar niet zo snel bent en het misschien niet af krijgt. En als je op kamp gaat in de bovenbouw (over ruim een jaar!) en je lust het eten niet, wat dan?
Al die avonden dat ik dit schooljaar met mijn hoofd naast je op je kussen lag, wilde ik niets liever dan al die grote en kleine zorgen van je overnemen. Ik herkende je getob zo goed dat het pijn deed, en wist als geen ander hoe belangrijk het was dat je je gehoord en gezien voelde. Dat ik zoveel in je herken, is mooi en moeilijk, want wat is van mij en wat is van jou? Als ik je zag slenteren op het schoolplein, je lange lijf ingezakt, je schouders afhangend, verdrietig omdat het vriendje waar je mee wilde spelen met iemand anders naar huis ging, voelde ik niet alleen een steek in mijn moederhart, maar ook in mijn meisjeshart. Ik zag jou, en ik zag mezelf als achtjarig meisje op dat schoolplein.
Huilen in haar hersenen
Om jou te helpen met je zorgen en verdriet, moest ik eerst mezelf helpen, realiseerde ik me op een van die middagen. De kruiken die ik maakte voor je buikpijn waren waardeloos als ik mijn eigen onderbuikgevoel bleef wegwuiven. Ruimte bieden aan jouw emoties, maar er zelf voor wegkruipen, gaf jou niet het gevoel dat ze er echt mochten zijn. Als ik ervan baalde dat ik zo snel geraakt was, hoe kon ik jou dan vragen trots te zijn op je gevoelige karakter? Kinderen doen niet wat je zegt, ze doen wat jij doet, leerde ik eens van iemand. Maar jou vertellen wat je moet doen is vaak zoveel makkelijker dan mezelf recht in de ogen kijken.
Toen ik je slaapkamerdeur vanavond dicht deed, riep je me nog een keer. Je buurmeisje dat die middag met tennissen geen beker had gewonnen, moest huilen in haar hersenen, zei je. ‘Zie je vaker verdriet bij mensen?’ vroeg ik. ‘Heel vaak. Opa had het op de begrafenis. En jij gister, toen Nina zo boos was.’ Ik denk aan de woorden van je juf die middag. ‘Ik heb het gevoel dat hij dwars door me heenkijkt. Dat hij precies weet hoe het met me gaat.’
Ik weet niet wat volgend schooljaar brengt, lieve Otis. Wat dit jaar bracht, weet ik wel. Je leerde me dat we steeds minder kwetsbaar en echt durven zijn als we ouder worden, je liet me zien dat ik die waarden had weggestopt omdat ik zo graag mee wilde doen in een wereld vol drukte, vol succes, vol Facebookposts waarin we alleen onze mooie kant laten zien. ‘Mensen huilen vaak zonder tranen,’ zei je terwijl je ogen bijna dichtvielen. ‘Dat is best gek toch?’ Ik geef je een laatste welterustenkus en denk: blijf alsjeblieft altijd zo echt. Ik zal voortaan het goede voorbeeld geven.