Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Het is de eerste strofe uit het welbekende gedicht De Dapperstraat van J.C. Bloem, geschreven in 1945. Ik leerde het op de middelbare school uit mijn hoofd en ik kan het vandaag, wandelend door natuurgebied Den Treek in Leusden, lofprijs voor dat ouderwetse onderwijs, nog altijd moeiteloos declameren.
Ongeveer anderhalve meter naast mij loopt Embert Messelink. Hij was tot oktober dit jaar directeur van A Rocha Nederland, een internationale christelijke natuurbeschermingsorganisatie. Messelink kent de regels ook. Een beetje badinerend, vindt hij ze. Er is wel degelijk mooie natuur in Nederland, zegt hij. Luister maar.
We staan stil op het kronkelpad. Hij wijst naar een boom. Of ik het ook hoor. Jawel, ik hoor vogelgekwetter. Het moet wat specifieker. Dat melodieuze fluitje, dat we er bovenuit horen, van wie is dat? Van een merel, zeg ik.
Messelink hoort nog meer. Een winterkoning, een glanskopje. Een deken van geluid, vat hij de kakofonie samen, in een landschap door mensen gemaakt. Door mensen?, onderbreek ik hem. Jawel, vertelt hij, ooit waren dit woeste gronden, helemaal kaal, van hier tot Utrecht aan toe. Daarvoor was het waarschijnlijk bebost, tot ergens in de middeleeuwen, maar we hebben het allemaal opgebruikt, totdat er zand en heide overbleven. Begin vorige eeuw hebben mensen bedacht dat het goed zou zijn de vlakte weer te bebossen. Al met al is het een enorme natuurhersteloperatie geweest.
Maar kun je dit mensenwerk dan natuur noemen, vraag ik. Honderd procent, vindt hij. Die vermeende scheiding tussen stad en platteland, tussen natuur en cultuur, daar is hij niet van. Dit hier is door mensen gemaakt en het heeft prachtige natuurwaarde. Punt.
Nee, dan de mensen die beweren dat je voor echte natuur naar Canada moet, of naar tropische oerwouden. Ben je mal, zegt hij, ons land heeft zo ongelofelijk veel verschillende habitats, soorten, bloemen, bomen, heesters, vogels, insecten: te veel voor één mensenleven.
Maar vergelijk het koraalrif in Australië met onze loodgrijze Noordzee, probeer ik nog. Hij laat op z’n telefoon foto’s zien die hij maakte van nachtvlinders in Nederland. Kijk toch eens wat een verscheidenheid.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Wat een scepsis. Nee, Messelink verwacht heel veel, en als hij hier met z’n medevogelaars staat te trektellen, dan zijn ze allemaal heel begeesterd aan het hopen op een knaller van een vogel, een steppekiekendief of iets dergelijks. En het lukt ook geregeld om heel mooie soorten te zien, of indrukwekkende aantallen. Nee, het is hier niet maar een beetje aanpieren, het is overvloedig.
Op veel plekken in ons land kan hij aldus z’n hart ophalen. Eigenlijk overal ziet hij wel schoonheid. Behalve in agrarisch landschap. Daar ervaart hij schraalheid, leegte, landschapspijn. Hij kan er rondlopen zonder één nachtvlinder of vogel te zien. Daar wordt hij verdrietig van. De natuur moet gevuld zijn, divers. Er moet gefloten worden, gewriemeld, geritseld.
Als Messelink met z’n medevogelaars staat te trektellen, dan zijn ze allemaal heel begeesterd aan het hopen op een knaller van een vogel, een steppekiekendief of iets dergelijks
Trees van Montfoort, theoloog en schrijver van Groene theologie, lacht. Ze kent het gedicht van Bloem ook, en ze vindt het prachtig. Toen hij het schreef, was er nog relatief veel natuur, zegt ze. De grote veranderingen in de landbouw van de jaren vijftig en zestig hadden nog niet plaatsgevonden, er waren nog volop weidevogels. Nee, als hij het nú had geschreven…
Groene theologie werd in 2019 verkozen tot het beste theologische boek en over een maand komt de Engelse vertaling van het boek uit. Dat vindt de auteur wel licht hoopgevende signalen. En: de groenekerkenbeweging heeft inmiddels 350 groene kerken ingeschreven. De grootse moskee van Utrecht is een groene moskee. Gemeentes, parochies, kloosters, moskeeën, synagogen, ze willen er allemaal serieus mee aan de slag. Ook dat stemt Van Montfoort hoopvol.
Toen ze zelf theologie studeerde, ging het allemaal vooral over God en mensen. De verbinding met de niet-menselijke werkelijkheid – ze bedoelt daarmee de natuur, maar dat vindt ze met zijn vele betekenissen een te weinig specifieke term – die speelde nauwelijks een rol. Men las de Bijbel als een bevrijdingsgeschiedenis van God met mensen. De vlindertjes fladderden er decoratief omheen, de vogeltjes floten een prettig achtergrondduet. Maar wie de schriften goed leest, ontdekt juist dat natuur er een belangrijke rol in speelt, en dat uitbuiting van mensen en onderdrukking van de natuur er niet tegenover elkaar staan maar met elkaar in verband worden gebracht.
Messelink herkent die moeizame relatie tussen religie en ecologie uit de beginjaren van A Rocha, een jaar of twintig geleden. Hij moest zich elke week verantwoorden tegenover zijn geloofsgenoten. Waar was hij nou helemaal mee bezig. Inmiddels is het kwartje wel gevallen. Men aanvaardt en begrijpt dat het verhaal completer en holistischer is dan waar we het de voorbije eeuwen voor hadden gehouden. Maar nu we dat weten, moeten we nog van ons hoofd in ons hart zien te komen.
Dat is, denkt hij, nog een lange weg te gaan. Iets wat we normaal vinden, moeten we abnormaal gaan vinden. Liever kijken we naar onze buurman. Die vliegt ook nog steeds. En: maar eens afwachten wat de overheid doet.
Op veel fronten is het in de natuur al vijf over twaalf. En je kunt echt niet zeggen: soortje weg, soortje erbij, c’est la vie. Alle diversiteitsrapporten van de laatste jaren gillen met alarmerende hoofdletters dat de basis van ons ecosysteem, dat idealiter een rijke vegetatie kent waar een gevarieerd insectenleven op gedijt waar het vogelrijk weer van afhankelijk is, et cetera et cetera, dat dit gehele systeem bij zijn wortels wordt afgezaagd.
Om daar een keer in te brengen, zullen wij, mensen, allereerst een forse stap terug moeten doen. Eens niet kiezen voor onszelf, maar voor de gehele geschapenheid, de natuur. Haar de ruimte geven. Niet erop inhakken, maar erop meebewegen.
Hij loopt van het pad af en wijst op een stel paarse orchideeën in de berm. Weet je wat nou zo leuk is, zegt hij, die bloemen groeien hier dankzij het pad dat hier is aangelegd. Dat pad ligt namelijk vol met schelpjes, waar kalk in zit. Door de regen spoelt dat eruit. Orchideeën gedijen op kalkrijke grond. Prachtig hè, hoe menselijk ingrijpen ook móóie nieuwe dingen kan opleveren.
De groep wandelaars onder begeleiding van een gids was het ook al opgevallen, vertellen ze bij het passeren opgetogen. Ze vragen terloops aan mij wie ik ben. Ik val nogal op, omdat ik rondloop met een aan een tak bevestigde dictafoon waarmee ik coronaproof alle wijsheid van deze ochtendwandeling kan opvangen. Men moet wat, in deze tijden. Wij wandelen hier, antwoordt Messelink, in het kader van een reportage over christelijk geïnspireerde gedachten bij de zorg voor de aarde. Een vrouw vindt het prachtig. Goed zo, zegt ze, verspreid het voort. Er ontspint zich een klein gesprek. Messelink zegt dat de paus behartenswaardige dingen meldt over het milieu, en dat de kerkvorst de zorg voor de aarde als ons gemeenschappelijk huis zelfs als achtste werk van barmhartigheid wil aanmerken. Een meneer vindt het een mooie uitspraak. Messelink vindt dat zelf ook. Op zo’n uitspraak zeggen wij als christenen amèn, lacht hij. Een vrouw kan het meemaken, maar ze vindt dat ‘amèn’ niet het slotakkoord mag zijn. Daarna begint het pas, immers. Moge het zo zijn, roept ze nog, prettige dag!
De weg van het hoofd naar het hart, net iets anders verwoord.
Het begint, verduidelijkt Messelink, met kennis. Kennis van je omgeving, van wat er groeit en bloeit en vliegt en huppelt. Wie zich enigszins verdiept in die omgeving, snapt waarschijnlijk ook waarom bij de ingang van dit natuurgebied een bordje de bezoekers vraagt honden aangelijnd te houden. En die zal dat vervolgens ook doen, omdat hij niet wil dat zijn viervoeter het zoveelste reekalfje pakt. Of dat-ie door de hei gaat banjeren, waar de op dat moment broedende roodborsttapuiten van schrik op hol slaan – om niet terug te keren. Onwetendheid en achteloosheid brengen veel ellende voort.
Niet iedereen hoeft de koolmees van de pimpelmees te kunnen onderscheiden, vindt Messelink, maar een beetje geïnformeerd moeten we toch wel zijn. Dan betreden we zo’n plek als deze anders, met meer zorgzaamheid, meer respect. Dan begrijpen we ook dat al dat moois er niet is voor ons en voor ons alleen, maar dat het allemaal een eigenstandige waardigheid en betekenis heeft.
Zo ongeveer in de renaissance begon de mens het middelpunt van de werkelijkheid te worden, vertelt Van Montfoort, en dat denken infecteerde ook al snel gelovigen. Zij het op verschillende manieren, maar het is bij orthodoxen even sterk als bij vrijzinnigen aanwezig, zegt ze er meteen bij. De eersten zien de heilsgeschiedenis als de portee van het geloof, de anderen hebben het over ‘God in en tussen mensen’. Beiden vergeten voor het gemak de gehele niet-menselijke werkelijkheid, die er in de christelijke traditie en de Bijbel juist zo toe doet. Lees het verhaal van de zondvloed nog maar eens goed, adviseert ze, dan zie je dat God een verbond sluit niet alleen met mensen, maar met alle levende wezens, met de hele aarde, met grasspriet en hagedis, met vijgenboom en mug. In sommige psalmen klinkt dezelfde muziek: alle schepselen zingen Gods lof.
Lees het verhaal van de zondvloed nog maar eens goed, adviseert Van Montfoort, dan zie je dat God een verbond sluit met alle levende wezens, met de hele aarde, met grasspriet en hagedis, met vijgenboom en mug
Zouden we dat antropocentrische wereldbeeld zodanig moeten omkeren dat die grassprieten en hagedissen en vijgenbomen en muggen een even gelijkwaardig onderdeel van de schepping worden als wijzelf? Ze zijn medeschepselen, stelt Van Montfoort voor, maar in een andere rol. Wij hebben meer mogelijkheden, meer verantwoordelijkheden ook. Een collega-theoloog zei haar ooit: mensen zijn de enige soort die de aarde kunnen vernietigen, alle andere soorten lopen vroeg of laat tegen grenzen aan; het voedsel raakt op, ziekten breken uit, predatoren brengen hun aantal terug. Dat schept een verantwoordelijkheid, bedoelt ze maar.
Wat meer filosofisch zegt ze erover: je hoeft de menselijke waardigheid niet veilig te stellen door eerst de waarde van andere schepselen te minimaliseren. Onze eigen waardigheid kan bestaan in ons deel uitmaken van het grotere geheel.
Door psalm 8, zegt Messelink, kunnen mensen zich erg opgetild voelen, omdat er de grootsheid van de mens in wordt geschilderd. Bijna een god is hij gemaakt. Maar dan zoomt de tekst weer uit: kijk naar de sterren, wie is de mens, dat God aan hem denkt. Schrijver Hans Bouma zei eens tegen hem dat de grandeur van de mens ‘m zit in zijn dienstbaarheid aan de schepping. Daar moeten we het ergens zoeken, denkt Messelink zelf ook. Dat al het geschapene tot bloei komt, gedijt, een loflied vormt voor God.
Paus Franciscus noemt het in zijn encycliek Laudato Si’ de zorg voor ons gemeenschappelijk huis. Recent heeft Messelink er nog wat in zitten lezen, en wat hij tegenkomt, bevalt hem wel. Het document benadert de thematiek veel integraler dan hij zelf gewend is te denken. Waar hij zelf erg gericht is op natuur, milieu en duurzaamheid, pakt de paus er het hele domein van sociale gerechtigheid ook bij. Dat is een heel belangrijk gegeven, omdat het een diepgravend moreel appel doet op ieder mens: hoe leef je? Als je mensen in armoede recht wilt doen, dan… Messelink kent verhalen van natuurorganisaties die zo donkergroen naar de wereld keken dat ze mensen in Afrikaanse landen hun leefgebied uit trapten omdat ze in natuurgebied woonden. Er ging een hek om dat gebied heen. Verschrikkelijk, vindt Messelink. Geef hem liever Laudato Si’, waarin de harmonie tussen menselijke en niet-menselijke werkelijkheid vertrekpunt is.
Messelink kent verhalen van natuurorganisaties die zo donkergroen naar de wereld keken dat ze mensen in Afrikaanse landen hun leefgebied uit trapten omdat ze in natuurgebied woonden
Van Montfoort, in katholieke wateren opgegroeid, vindt de encycliek een mooi document, vol verwijzingen naar allerlei Bijbelteksten, maar ze mist hedendaagse theologen in de onderbouwing. Alleen bevrijdingstheoloog Leonardo Boff is ze tegengekomen, maar verder: niemand. En dat de middeleeuwse mystica Hildegard von Bingen er niet in zit, wier hartklop nota bene de levenskracht van de gehele natuur was, (plus: in 2012 nog uitgeroepen tot Kerklerares), daar begrijpt ze ook weinig van. Maar bovenal vindt ze het heel prettig dat de pauselijke rondzendbrief er is, en dat die ook in protestantse kringen gelezen en bestudeerd wordt.
We staan bij een plas. Hé, fluistert Messelink, hoor je dat? Hij legt z’n vinger op de mond. Ja, daar is het weer. Wat is dat? Een dodaars, zegt hij. Dodo, versta ik. Nee, zegt hij, die is al lang en breed uitgestorven. Een dodaars is een kleine watervogel die hier broedt. Hij pakt z’n verrekijker erbij en tuurt ermee het water over. Dodaars inderdaad.
Vlakbij deze plek staat hij geregeld met een groepje trektellers op een heuvel. De meesten van hen zijn, anders dan Messelink, niet gelovig. Toch genieten ze op dezelfde manier van de vogels die passeren. Van het gegeven dat de zeearend, de visarend, de kraanvogel, de lachstern en de wolf de afgelopen decennia naar ons land terugkeerden. Maar op momenten dat er niks te zien valt, wordt er wat gepraat. Soms gaat het dan over de natuur en het klimaat. Het enthousiasme van de groep slaat dan gemakkelijk om in gemeenschappelijke depressiviteit. Het wordt allemaal minder en slechter en erger en het ís allemaal al prut. Ten diepste, merkt Messelink op zulke momenten, staat hij er dan heel anders in. Als christen is hij een mens van hoop. Uiteindelijk wordt het beter, gelooft hij. Dat geloof moeten we niet gebruiken als een doekje voor het bloeden, zegt hij er direct achteraan, maar integendeel als motivatie om naar die betere wereld, waarvan hij gelooft dat die komt, om daar tegen de klippen op naartoe te blijven werken.
Theologische doordenking van de taak die mensen in het grote geheel hebben, is heel nuttig, denkt Van Montfoort. Ze schreef er niet voor niks een boek over. Je hoeft niet te geloven om op een goede manier met de natuur om te gaan, maar het christendom, denkt ze, heeft iets in te brengen wat je elders niet zo makkelijk vindt. Het is in de kern eenvoudigweg het goddelijk perspectief: een schepper, die de werkelijkheid tot stand brengt en bezit, die maakt dat alles niet uitsluitend door mutaties gedreven en langs de lijnen van survival of the fittest voortbeweegt, maar die zich met dat alles verbindt. Om het even polariserend te zeggen: mensen uit de milieubeweging zijn veelal gevormd door technisch en managementdenken: hoe regelen we de zaakjes beter? Dat is een belangrijk aspect, maar niettemin slechts één aspect. Achterliggend en omvattend is het wereldbeeld: hoe kijken we nou tegen dat grotere geheel aan? Daar hebben gelovige tradities als het christendom, die teruggaan tot ver achter de moderniteit, veel over te zeggen.
Het geloof geeft Van Montfoort ook een soort basisvertrouwen. Maar ze kan dat niet helemaal concreet maken, en het maakt ook niet dat de toekomst haar minder verontrust. Ze ziet met evenveel leedwezen als veel anderen hoe de klimaatdoelen bij lange na niet gehaald worden, hoe oerwouden worden gekapt, de lucht verontreinigd – en hoe mensen en organisaties postcorona, zou dat ook nog bestaan – liefst hun oude leven met bijbehorend consumptieniveau weer lijken op te willen pakken. Nee, ze denkt dan ook niet dat het ‘op termijn allemaal wel goedkomt’. Maar pessimistisch is ze niet en in een hoekje gaan zitten huilen doet ze evenmin. Ze kan namelijk iets doen, werkelijk iets doen. In haar geval: de zaken theologisch doordenken, erover praten, dingen doorgeven. En zo denkend en pratend een tegenbeweging vormen die bij steeds meer mensen het kwartje doet vallen. Dat ons plunderen van de aarde moet stoppen en wel direct.
Pessimistisch is Van Montfoort niet. Ze kan namelijk iets doen, werkelijk iets doen. In haar geval: de zaken theologisch doordenken, erover praten, dingen doorgeven
Positiever geformuleerd: dat we goed gaan zorgen voor de gehele schepping, omdat daarin de basisvoorwaarde voor alle leven ligt. Dat we stoppen door mijnbouw en grootschalige landbouw het leefgebied van volken in de Amazone te vernietigen. (Hoeven we er op termijn ook geen geld meer naartoe te sturen.) Dat we stoppen met landbouwgif gebruiken. (Worden we op termijn allemaal gezonder van.) Dat we economie niet tégenover natuur en milieu plaatsen, maar als met elkaar verweven. Dat we medeschepselen niet als hulpbron of handelswaar, maar als medeschepselen zien. Dat we ons met respect voor alle medebewoners van ons gemeenschappelijk huis over de aarde bewegen.
Het lijkt mij persoonlijk een volgende stap in de emancipatie dat deze medebewoners, waaronder bijvoorbeeld roofdieren, dat respect ook gaan praktiseren, zeg ik. Dat mij een leeuw ontmoet, en dat die leeuw dan denkt: hé, die jongen met die bril die heeft net zo’n prachtige rossige baard als ik, wat een vriendelijke knaap zal het wezen. En dat die leeuw daarna tweehonderd gram rucola met blokjes avocado gaat zitten eten.
Nou ja, zegt Van Montfoort, dat zijn natuurlijk wel een soort van Bijbelse visioenen hè. Maar er is wel een verschil tussen een leeuw die doodt om te overleven en wij mensen, die op zo een onvoorstelbare schaal doden en vernietigen, vele vele malen meer dan nodig voor ons voortbestaan.
Aan ons allen: moedig voorwaarts. Want:
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.
Jasper van de Bovenkamp” Jasper van de Bovenkamp”