Proloog
Ik wil naar Socotra, het grootste eiland van een archipel in de Indische oceaan, bungelend aan een denkbeeldig touwtje, ver onder moederland Jemen. Een journalist behoort zich te specialiseren en ik koos tegen het einde van een studie politieke geografie voor Jemen, vanwege de bergen en architectuur, de oer-Arabische oorsprong en het avontuur, want wie kwam daar ooit. Vandaar.
Met tussenpozen reisde ik naar Jemen. Eerst als student, kort als reisbegeleider, ten slotte als journalist. Kwam in 2010 voor het eerst terecht op Socotra en keek er mijn ogen uit op een buitenaards landschap. Liet me rijden van oost naar west. Ging te voet van noord naar zuid, dwars door middelgebergte Haghier. Hees me omhoog aan gigantische rotsen, tijgerde onder bergmangroven door. Overnachtte in de stal van een verontwaardigde geit, onder een zanderig tapijt dat rook naar haar pis. Want het werd steenkoud, middenin de tropische Indische oceaan.
De vroege ochtend verder, met open mond langs paraplubomen die binnendrijvende mist dronken, omlaag over bergpaden van gestold gesteente en hoogvlaktes van natuurijzer, met verticaal erop obese flessenbomen. Dronk thee bij Socotri die hun hele leven slijten in dat filmdecor. Bij kraakhelder maanlicht bereikte ik de wuivende palmen aan de zuidkust, beroemd bij surfers wereldwijd om de sublieme branding.
Bergop, bergaf
Daarna verloor ik Socotra uit het oog, slechts van grote afstand bleef ik in de verloren uurtjes de ontwikkelingen in Jemen en op het eiland volgen.
Eerst ging het bergop met Socotra, las ik, daarna des te harder bergaf, in het kielzog van noodlottig Jemen zelf. De boze ogen van cyclonen Chapala, Megh en Mekunu dreven precies over het eiland, hun stormen en regens vernielden bomen, huizen, wegen, alle vissersbootjes en zelfs de koraalriffen in zee.
Later spoelden vluchtelingen aan op Socotra, vanuit het verre vasteland in oorlog, waarvandaan ook de strijdende partijen zich kwamen roeren, op het vredige eilandje.
Dag 0; Fondswerving
In 2016 keer ik na een lokaal avontuur terug naar de buitenlandjournalistiek en constateer: als je de overzichtelijke puinhoop op Socotra extrapoleert naar het vasteland kun je de catastrofale chaos in Jemen uitleggen. Met die pitch haal ik de buitenlandchef van de krant over tot een intentieovereenkomst voor een artikel, waarmee ik weer een bescheiden fonds binnenhengel, want goedkoop gaat het niet worden, deze reis.
Heel gemakkelijk ook niet, vertellen de Socotri me op een conferentie over hun eiland, op weer een ander eiland: Bahrein. Daar confereren de Friends of Socotra, een bont mengsel natuurwetenschappers met één ding gemeen: een fascinatie voor Socotra; hun Galapagos van de Indische oceaan. De Friends leveren me invalshoeken voor artikelen, en belangrijker: hoe ik er kan komen.
Potdicht
Het eiland is afgegrendeld voor pottenkijkers, sinds de verjaagde Jemenitische regering het in 2015 in paniek aan de Verenigde Arabische Emiraten least, in ruil voor deelname van de Emiraatse legers aan de strijd tegen de Houthi’s: hun verjagers.
Er gaat soms een vliegtuig naar Socotra, maar de Socotri raden dat af. ‘Ze zitten daar,’ zegt Ismail, over de Emiraatse veiligheidsmensen op het vliegveld van Hadibu, Socotra. ‘En ze laten je waarschijnlijk niet binnen. Je gaat beter met een schip’. Eigenlijk doe ik dat ook liever, omdat het inzicht geeft in het isolement van Socotra.
Van een Tsjechische botanist krijg ik de whatsapp van een Socotri die de papieren regelt en van een Omani die de overtocht regelt. Ik moet eerst naar Salalah, hoofdstad van Dhofar, zuidelijk Oman. Daar moet ik wachten op een scheepje dat zakken cement naar Socotra brengt. ‘Twee dagen, twee nachten,’ voorspelt Petr, ervaringsdeskundige. ‘Geen cruise. Je zit tussen de ratten en de kakkerlakken. Maar je krijgt wel lekker eten.’
‘Stuur me een kopie van je paspoort, dan regel ik een visum’, zegt Mohammed, het Socotraanse contact in een spraakbericht. De prijs van een visum blijkt sinds Petrs overtocht driemaal over de kop te zijn gegaan. Een troost -en meteen een garantie- is dat ik de honderdvijftig dollar pas op Socotra hoef te overhandigen
Lange tijd hoor ik niks en de tijd begint te dringen, whatsappt Faisel, het Omaanse contact dat het schip regelt. Over een dag of vijf vlieg ik al naar Oman, nog steeds geen visum. ‘Maar je hebt geluk,’ zegt Faisel, ook in een spraakbericht. ‘Er varen momenteel veel scheepjes heen en weer. Dus dat gaat wel lukken.’
Dag 1; Lekker naar Salalah
Op de valreep arriveert via whatsapp mijn visum en op mijn verjaardag vlieg ik naar Muscat, Oman. De Britse stewardes verschijnt met een fles champagne aan de vliegtuigstoel, maar ik stel haar resoluut teleur, want ingesteld op een maand zonder drank, koffie en andere luxe. Rijst met vis, veel thee, blikjesvoer. Soms helemaal niks, genoeg reserves. De landschappen zullen de maag tevreden stellen.
De piloot koerst over Midden-Europa, Balkan, Turkije en Iran, dat donker onder ons wegglijdt. Bij het oplichtende Iraanse pleziereiland Kosh steken we de Golf over naar tegenhanger Dubai, dat nog veel feller oplicht in de nacht. Ik ontwaar het door Van Oord opgespoten palmeiland waar Redouan Taghi zich dan al verschanst heeft.
Over Muscat gloort de ochtend, ik reis direct door naar Salalah, anderhalf uur zuidzuidwest over het uitgestrekte Omaanse landschap, dat ik twee jaar eerder doorkruiste met een Britse kameraad, een 4X4 en een tentje en de verhalen over de verraderlijke, verslavende Arabian Sands, van ontdekkingsreiziger Wilfred Thesiger.
Met een sleutelcode struikel ik de Airbnb in van een Egyptische fysiotherapeut in Dahariz, voordorpje van Salalah. Als Ahmed ‘s middags terugkeert van werk slenteren we wat rond, drinken thee, kopen een sandwich en zien het door Pim Verbeek getrainde Oman met 1-0 verliezen van Japan, op een groot scherm in een openlucht-’ahwa, Arabisch voor koffiehuis.
Ahmed mist levendig Egypte. Helemaal tijdens de Khareef -de moesson die over Dhofar scheert op zijn weg naar subcontinent India, en dit stukje Arabisch schiereiland zo a-typisch maakt. Door de stagnerende mist is Dhofar maandenlang donker als een Hollandse winter, klaagt Ahmed.
We spreken over de Banghladeshi die Oman voeden en poetsen, de Pakistani die alles vervoeren in hun vrachtwagens en de Indiërs die Oman feitelijk runnen. Eigenlijk de hele Golf runnen, onzichtbaar aangestuurd door emirs en sultans. ‘Indiërs zijn goed in gehoorzamen. Daarom’, duidt Ahmed.
Dag 2; Fiets kopen, geen sex
‘s Ochtends loop ik langs de branding naar Salalah-stad en koop een fiets, want dat is het plan: zo kan ik me vrijer verplaatsen op Socotra.
In Salalah komt de fiets alvast goed van pas. Fluitend peddel ik rond tussen lommerijke bananenplantages gelardeerd met feërieke groentetuintjes, wachtend op het schip. Keuvel met relaxte Dhofari, bewonder de kanaaltjes en sluisjes waardoor de opgepompte moessonregens naar agrarische veldjes kabbelen. Fiets langs de ornitologische rijkdom van de lagune, als een passerende taxichauffeur vaart mindert en vraagt of ik sex wil. Pardon me?
‘s Middags bel ik rond over Mahra, de oostelijkste provincie van Jemen op slechts twee uur rijden, want ik zit hier toch maar te wachten. Duizend woorden krijg ik van de chef, over hoe de Saoedies zich daar nestelen, met een omstreden oliepijpleiding dwars door woestijn Rub al Khali en een eigen nieuwe haven, in roerig Mahra.
Voor het tot daden komt whatsappt oliemannetje Feisal dat ik mijn koffers moet pakken, morgen vertrekt het schip. ‘Kun je twee flessen wodka voor me meenemen,’ appt Socotraans oliemannetje op de valreep. Hoe dan. Nee, daar begin ik niet aan.
Dag 3; Aanmonsteren op de Makkah
Faisel pikt me op in een schoolbus volgepropt met handelswaar voor Socotra, erbovenop nu mijn fiets. Tussenstop in de stad, voor stempels op papieren. Eindeloze thee bij een benzinepomp, tot we de haven in mogen, waar ontdekkingsgreiziger Vladimir -ik ken hem nog uit Bahrein- en zijn kameraad Sokolev zich bij ons voegen.
De Omani knielen voor de maghrib -het schemergebed- naast de schoolbus. Daarna volgt de vermoeiende choreografie van mannen die kantoren in- en uitlopen, met paspoorten, visa, de papieren met stempels.
We moeten ons aan verscheidene bureaus presenteren. Een strenge douanier vraagt of we wel mogen reizen van ons land, naar Jemen: immers een land in oorlog, ook al zwijgen de wapens op Socotra. Russen noch ik hebben een vrijgeleide, Feisal praat ons eruit en we mogen door naar de Makkah, ons schip. ‘Never before they ask this,’ zegt Feisal opgewonden, wanneer hij zijn vijftig dollar incasseert.
Dag 4 Tuf tuf
De bemanning van de Makkah telt negen jonge koppen, hun armen schikken de laatste cementzakken die een kraan vanaf de wal laat zakken. Ze sjorren er een plastic zeil overheen, bovenop weer mijn fiets. Voorop het houten schip scharrelen zes kippen.
Captain Nabil heet ons welkom, we overhandigen hem de afgesproken honderd dollar de man. Twee Socotri vrouwen nestelen zich breeduit aan bakboord, daar kunnen we niet meer terecht. We beklimmen de scheepsladder tot bovenop de stuurhut: een vlakke vloer van vijf bij vijf, gelukkig met opstaand relinkje. Daar rollen we onze matjes en slaapzakken uit.
Tuf tuf, start de diep in het ruim verborgen motor en ik ben klaar voor het ruime sop, maar we tuffen slechts naar de kade tegenover, waarna ook de bemanning her en der matjes uitrolt. De Makkah wiegt me zachtjes in slaap, totdat de motor me bij dageraad wakker schudt en ik snel vastleg hoe het Arabisch schiereiland achter ons verdwijnt.
Dagverse chapati’s
De geur van verse chapati’s stijgt op uit het kombuisje recht onder ons, als ik een voorlopig laatste geïllustreerd bericht via de Omaanse simkaart de wereld instuur. ‘Friend,’ roepen de matrozen me naar beneden: ‘Kom eten.’
Eten gaat in shifts, een kringetje van vijf rond een bord, rechterhand op de rug. Chapati’s, parantha’s, met heerlijke curry’s. Een voor een verdwijnen de kippen van voorop de boeg. Alles wordt bereid in een kombuisje van een kubieke meter. Na afloop sleept scheepskok zijn klompvoet naar de reling, om met een afgezaagd jerrycannetje afwaswater naar binnen te hengelen.
Net zo’n jerrycan vind ik later in de wc’s: twee hokjes geplakt aan het achtersteven, te bereiken via een trapezeachtige act boven de Indische oceaan. Daarna hurk je op een vloer van planken, die in het midden wijken om de behoefte te laten verdwijnen.
Terug naar mijn matje. De horizon is daar en die blijft daar, nog 452 kilometer lang, pal zuid. De bevriende lunch -zo heet ons categorie schip, geen dhow– is allang niet meer in zicht. Ik begin me een scheepsjongen op de Bontekoe te voelen, maar dan zonder dekschrobben en met een onuitputtelijke reeks podcasts. Harde wind en golfslag uit het zuidoosten doen de stuurman hevig aan het roer draaien. We slingeren eindeloos rechtdoor. Bij zonsondergang luwt de wind en passeert een grote school dolfijnen ons links en rechts, vrolijk door de lucht springend.
Dag 5 Zeemijlen en knopen
Heerlijk geslapen weer. Moest noodgedwongen wel een keer de trapezes op, onderwijl denkend: niemand zou me overboord zien gaan, weg journalistje. Terwijl de dringende urine de vrije loop nam zag ik dat ook de sterrenhemel aan alle prachtige clichés beantwoordt.
Wat is het toch lekker weer op zee. De tegenwind is gaan liggen en de chapati’s roepen me weer naar dat schattige kombuisje. In het nog halfduister richt ik me op. Nergens een spoor van de patrouillevaartuigen die vannacht in een halve cirkel om ons heen dansten en me wild deden fantaseren over Amerikaanse vliegdekschepen, Iraanse onderzeeërs en Somalische kapers.
Later zie ik aan mijn gps-tracks dat onze stuurmannen erg matig koers kunnen houden, en die andere schepen juist wel. Dat is Sokolev ook opgevallen. ‘Imagine how much diesel you can save,’ probeert de Rus bij de captain, die zijn schouders wat optrekt. Met mijn tracks reken ik het later uit; dat slingeren is irritant, maar levert hooguit een paar kilometers langere vaart op.
Zeemijlen moet ik eigenlijk zeggen. En knopen. We varen rond de zes knopen en moeten nog ongeveer honderd zeemijlen, as the crow flies. Dat wordt aanmeren in het donker. Aan bakboord een groot schip, richting Dubai. ‘Tien dagen,’ wuift Gaju, een van de scheepsjongens. Het leven aan boord is me nu wel duidelijk.
Jagen op schimmen
Onder de zoveelste maaltijd beginnen de Russen over MH17, ik schrik van hun emotie. Een van de vijf Socotri passagiers op de Makka kijkt meewarig toe en biedt ontsnapping. Abdel reist elke twee maanden op en neer naar Salalah, de handelswaar uit de schoolbus: allemaal van hem. Matrassen, kussens, elektronica, zakken uitjes. ‘Indiase uitjes zijn veel lekkerder,’ vindt Abdel, leraar Arabisch en Socotri, een pre-Arabische taal. ‘Maar er is geen werk. En als er wel werk is, dan is honderd euro per maand te weinig om de rekeningen te betalen.’
We praten wat over de Emirati’s die het Jemenitische eiland tot hun achtste emiraat proberen te maken. Volgens Abdel hebben de Socotri last van Emirati’s noch Saoedies, wier hulp de machteloze Jemenitische regering inriep om de Emirati’s teweer te staan.
Dan roept ontdekkingsreiziger Vladimir vanaf het dak. Zijn laptop toont foto’s die hij op een van zijn elf eerdere Socotraanse tochten maakte van de taghrer: kleine, wilde gazelles, teruggedrongen tot het zuidwestelijke puntje van Socotra. Socotri bevestigen later het bestaan, maar de echte wetenschappers ontkennen de ontdekking van Vladimir; volgens hen jaagt hij op schimmen van verwilderde gewone geiten.
Dag 6 -19 Aan het werk
In het donker doemen de grillige contouren van Socotra op. Een klein sloepje haalt ons van boord, erin onze oliemannetjes. Op de wal moeten tassen open, op de achtergrond kijken uniformen mee vanuit een Landcruiser. Onze paspoorten worden ingenomen, die hebben we toch niet nodig, zegt Mohammed. ’Eigenlijk wilden ze je geen visum geven, maar ik heb doorgezet. Op voorwaarde dat je niemand interviewt, althans: geen officials.’
Met chauffeur Ahmad, slaapzak en matje zwerf ik twee weken over het eiland. Eet geit met mijn handen, maar liever vis, sprokkel houtjes, maak foto’s. Kauw geen qat, wel een slokje huisgemaakte Socotraanse aquavit. Aanschouw opnieuw de weergaloze landschappen, onderzoek de bomen en spreek hun onderzoekers, over het lot van drakenbloedboom Dracaena cinnabari. Onder die dekmantel verzamel ik en passant informatie over de politieke toestand en stel die over het Emiraatse telenetwerk vast veilig in the cloud. Spreek Socotri, Jemenieten, in mijn steenkolen-Arabisch. Buitenlanders ook, zelfs in het Nederlands, maar meer mag ik daarover niet zeggen.
Dag 19; Durf niet overland
Werk zit erop. Mijn nieuwe vriend Amin vliegt woensdag naar Seyun, Hadramawt, Zuid-Jemen. Overland reist hij via Mahra door naar Salalah, waar mijn vliegtuig weer opstijgt. Ik wil heel graag maar durf niet mee. In Zuidoost-Jemen wemelt het al jaren van de milities en bendes, AL Qaeda en IS ook. Liever mee terug met een leeg cementschip: het wordt de Walhadi, een klein scheepje met zeven grauwe mannetjes.
Via het Saoedische telenetwerk koop ik snel nog een Omaans visum. De fiets gaat naar chauffeur Ahmad. Voor mijn paspoort moet er een kettingslot van een oude zeecontainer naast de haven. De douanier verschuift wat dozen frisdrank en reepjes en er verschijnt een bureau en ook mijn paspoort. Douaniers’ vrienden lichten bij met zaklamp, wanneer hij erin stempelt.
De trossen van mijn nieuwe ferryboot zitten zo vast dat er messen aan te pas moeten komen om ze te lichten. ‘Down now!, stuurt captain Habib me resoluut het dak van de stuurhut af, dus neem ik intrek op het gangboord. Dit scheepje is kleiner, de golven dieper en ik glijd ‘s nachts telkens van mijn matje af. Als ik ook overdags een keer in slaap en bijna tussen de reling door sukkel wordt er met spanbanden een extra reling geknutseld. ‘No problem’, probeer ik. ‘Problem!,’ roept Captain Habib streng.
Pruimen zonder kwispedoor
In de volgende twee etmalen leer ik de bemanning beter kennen. Ik ben hun allereerste passagier ooit. Liefst kauwen ze pruim. Daartoe schrapen ze eerst wat los uit een blikje, stoppen dat in een zakje dat omstandig gemasseerd moet alvorens het de mond in gaat en na korte tijd weer in forse bruinrode fluimen over bakboord eruit. De hele dag door.
Er passeren dolfijnen, ze zwemmen een eind mee en allengs komt de zee tot rust en ook captain Habib, die ik eindelijk mag ondervragen. Zes dagen geleden vertrokken uit Salalah, nu weer terug. Er varen veertien van dit soort lunches, bevracht met louter cement. Terug zonder vracht, negen maanden van het jaar. Dit schip kan 4,5 ton vervoeren, is 25 jaar oud en vaart drie op een, net als de de Makkah van mijn heenreis, die 7 ton kan laden en wiens captain Nabil de neef van Habib is.
Een mooi huis in Gujarat
Alle schepen en bemanning komen uit Salayah, Gujarat, India, zo’n duizend zeemijlen oostnoordoost. Captain Habib ziet er met zijn getaande huid en wildgrijze haren flink ouder uit dan 40. Broer is mee, vader is eigenaar, ze verdienen er goed aan, in Salayah staat een mooi huis.
We eten rijstgrutten met gele yoghurt saus, als enige krijg ik een lepel. Gestaag draait de wind in de rug, deze stuurmannen bedienen het grote stuurwiel met handen en voeten, maar houden het schip een stuk rechter dan de jongens van de Makka, met hun slangenspoor. De meeste tijd is er niets te doen dan rondhangen, negen maanden lang. Staren in de verte, over de golven. Er vliegen visjes, soms komt een opvallend grote, slanke stern zijn prachtig zwarte belijning even tonen.
Dag 20 Lastige douaniers
In het duister gaan we voor anker voor de haven van Salalah, pas ‘s ochtends mogen we aanmeren, pal naast een westers marineschip, tegen pottenkijkers omgeven door dubbele containers. Ik schud de handen van mijn vrienden, wordt opnieuw stevig ondervraagd door de verbaasde Omaanse douaniers, mag uiteindelijk door.
In Salalah een afspraak met vriend Amin, bij de lokale Libanees. Ik hoor hem uit over de landreis door Zuid-Jemen: Amins taxichauffeur wilde eerst niet, de klaarlichte dag ervoor was een collega vermoord, diens auto meegenomen. De chauffeur zeurde de hele reis om extra geld en Amin moest zelf de diesel betalen. ‘Verder was er niet veel te zien onderweg, behalve veel vrachtverkeer,’ rapporteert Amin. Toch ben ik weer jaloers.
Dag 21 Epiloog
Ik vlieg naar huis en schrijf drie lange stukken over Socotra. Met deze: vier.
Verhaal verscheen eerder in vakblad Geografie, sept 2020.
Lees meer over Socotra en Jemen op abumelle.org
Wil je de auteur steunen, dan zijn donaties van harte welkom, hier of via de module hieronder.