Laat ik er maar meteen voor uitkomen: ik heb een busfetisj. En niet zo’n kleintje ook.
Onlangs schreef ik hier over de onveiligheid van het openbaar vervoer in Brazilië. Maar omdat men in dit land dingen graag van een positieve kant bekijkt besloot ik snel een column te pennen waarin ik mijn liefde verklaar aan het dieselrook brakende, aan alle kanten rammelende, in bochten vervaarlijk overhellende en immer door rood jakkerende Braziliaanse sardienenblik op wielen.
Laat ik me beperken tot het busnetwerk van Salvador, de stad waar ik woon. Dat is ook wel zo leuk, want dat is het meest exotische van het land. Voor openbaar vervoernerds zoals ik – als jochie ontwierp ik metronetwerken voor zelfverzonnen steden – is de kaart met buslijnen van Salvador het toppunt van zen: hij bestaat namelijk niet. Dat is mooi makkelijk, want als zo’n kaart wel bestond dan zou je ook borden met vertrektijden verwachten en die zijn er ook niet.
De enige manier om erachter te komen of, en zo ja hoe, je ergens met de bus kunt komen is door op de bonnefooi naar de halte te gaan en het te vragen. Komt de bus na drie kwartier eindelijk en scheurt de chauffeur de halte niet voorbij omdat die op dat moment net vol staat met andere bussen, reken er dan niet op dat je met dezelfde bus terug kunt. Hoezo buslijn? Veel ‘lijnen’ nemen op de terugweg een volledig andere route. Prachtig vind ik het: een systeem van meer dan drieduizend bussen en honderden lijnen, dat slechts bestaat in de hoofden van de mensen die er dagelijks op aangewezen zijn en dat voor niet-ingewijden zo occult is als, pakweg, de Kaballah.
Ik behoor tot de eerste groep, en wel om de volgende reden. Wie Brazilië echt wil leren kennen moet er de bus nemen, de zwetende lichamen van horden forensen tegen zich aangedrukt voelen, samen met hen in eindeloze verkeersopstoppingen staan, hopend dat de bus straks niet overvallen wordt of van een viaduct dondert – en goed zijn oor te luisteren leggen.
Even afkloppen: een overval of ongeluk heb ik gelukkig nog nooit meegemaakt. Wel zie ik met zekere regelmaat bussurfertjes: jochies van rond de twaalf, dertien jaar (maar soms zo jong als zeven of acht en zo oud als vijftien of zestien) die zich aan de openstaande ruiten van een rijdende bus vastklampen, naar binnen glippen en daar de grootst mogelijke keet schoppen.
Stiekem wou ik dat ik een van hen was, want het is juist het hoge God-zegene-de-greepgehalte van het openbaar vervoer in Salvador dat mijn fetisj veroorzaakt. Maar ik betaal mijn kermisrit braaf, met mijn Salvador Card. De buschauffeur en de conducteur moeten ook eten.