Rodrigo* rende naar de deur en wierp hem stevig in zijn sponning. Dat moet je hier niet doen, riep hij geschrokken. We (de laatste tijd gingen m’n vrouw en onze dochter van 1 ook af en toe mee) stonden in een soort vergaderkamer van de kliniek, bij een halfgeopende deur, de luier van onze baby te verschonen. Zedendelinquenten, fluisterde hij, je weet toch.
Ik kende Rodrigo op dat moment al een jaar of drie. In de huiskamer van zijn kliniek had ik ook met veel andere tbs’ers een soort band opgebouwd. We waren enigszins van elkaars levens op de hoogte geraakt. Van wandelende delicten waren ze voor mij gaandeweg veranderd in mensen met een ademtocht.
Het was weer even zo’n resetknop, waarvan ik liever niet wilde dat hij werd ingedrukt. Ineens was ik weer in een tbs-kliniek met gevaarlijke gekken. Weg uit mijn droom. Of juist terug in mijn droom. Dat was natuurlijk maar de vraag.
Onaangepast gedrag heeft altijd een reden
Op een dag hoorde ik een radioreportage over bezoekwerk aan gevangenen. Leek mij ook mooi. Mensen met onaangepast gedrag spraken mij aan. Uit mijn eigen jeugd wist ik dat zulk gedrag altijd een oorsprong, een reden, een oorzaak had. De meester of de juf zag meestal alleen de rottigheid, niet de bron waaraan de narigheid ontsproten was. In de kolommen van de krant was er evenmin veel ruimte voor. Tien jaar voor deze, levenslang voor die. Moord, verkrachting, overval. Geen beschouwingen over ’s mans gewelddadige opvoeding, ’s vrouws barre tocht langs vijftien pleeggezinnen. Die ruimte was er wel voor de gevierde meisjes en jongens. Ze kregen een verdiepend interview over hun fijne jeugd, de verveling op het vwo, avonturen met de studentenvereniging, hun eerste baan, hoe ze directeur werden.
Er zijn goeden en er zijn slechten. Goede mensen zijn vrij, slechte mensen zitten in de gevangenis. En terecht. Opsluiten die pedo. Deur op slot, sleutel weg.
Bullshit, zei een stem in mij. Veel te goed voor die nonsens kende ik mijn eigen ziel, waarin het goede en het kwade altijd onherbergzaam hadden gedoold. Men was niet louter goed of slecht. Niemand kon dat zeggen.
Drag Me To Hell
Op zijn verzoek keek ik met Rodrigo op een avond Drag Me To Hell, een horrorfilm met veel bovennatuurlijke en onderaardse taferelen. De hoofdpersoon wilde graag een goed mens zijn, maar nam een verkeerde afslag. Daar betaalde ze een hoge prijs voor: drie dagen van gruwelijke ontberingen later werd ze tussen twee spoorrails in een opensplijtende aardkorst verzwolgen door gretig lekkend hellevuur.
Niet zij had naar de hel gemoeten, zei Rodrigo na afloop, maar haar baas, die opdracht gaf voor de fatale beslissing. Die vrouw deed ook maar waarvan ze dacht dat het goed was. Rodrigo maakte zelf ook zulk onrecht mee, zei hij. Laatst nog, toen hij opslag zou krijgen in de winkel waar hij werkte, op het terrein van de kliniek. Na drie maanden had hij een gesprek met zijn leidinggevende. Wat bleek? De loonsverhoging ging niet door, want Rodrigo zat vrouwen te versieren onder werktijd. Rodrigo deed extra hard zijn best. Tijdje later werd er weer geëvalueerd. Opnieuw nul op het rekest. Zijn werkmentaliteit was niet goed, hij werkte inefficiënt. Hij werd boos, vroeg een gesprek aan. Vier gesprekken later zei z’n baas: we kunnen het er nog heel lang over hebben, maar ik blijf bij m’n besluit. Rodrigo voelde zich benadeeld en deed, toen iedereen aan het koffiedrinken was, een fikse greep uit de kas. Ontving hij niet wat hem toekwam, dan moest hij het zelf maar pakken. De camera noteerde het vrij precies. Hij werd ontslagen en kreeg een winkelverbod.
Rodrigo’s loonsverhoging ging niet door, want hij zat vrouwen te versieren onder werktijd
Een beetje dom was het natuurlijk wel, zegt geestelijk verzorger Wilko van Holten, werkzaam bij de Van der Hoeven Kliniek, tegen Rodrigo. Met z’n drieën voeren we een Skypegesprek. Wie al zo lang hier verblijft, weet dat zo niet werkt. Maar, vervolgt hij, de vraag naar het waarom – Waarom dan toch dat geld stelen? Waarom iemand vermoorden? Waarom een gewapende overval plegen? – die fascineert hem mateloos. Niet dat hij gevoelloos is voor het leed dat delinquenten hebben aangericht, integendeel, het kwaad blijft hem afschrikken. Soms moet hij echt even een drempel over, wanneer een nieuwe patiënt hem vertelt over diens delict. Maar altijd drijft de vraag weer boven: waarom? Niemand wordt als monster geboren. Niemand wil in de wieg al dat anderen bang voor hem zullen worden. ‘Wat is er in jouw hoofd, in jouw ziel gebeurd, dat je zo bent gaan denken over je omgeving, dat je dacht dit te moeten of te mogen gaan doen?’, vraagt hij zich af.
Ook de mensen in deze kliniek willen deugen, in vrede leven met hun omgeving. Ze willen vriendschappen, weet Van Holten, eigen regie, iets om trots op te zijn. Het heeft allemaal gefaald. En zo gingen ze tegen het leven in, tegen anderen in leven. Vonden daar hun identiteit in.
Kippenlevertjes en slagroomtaart
Rodrigo en ik kenden elkaar ongeveer een halfjaar. We hadden samen de nodige sigaretten en sigaren op, rondjes gelopen, op zijn kamer gezeten, koffie gedronken, snacks gegeten, veel gepraat ook. Ik was zelfs op zijn verjaardag geweest, op de groep. De hele afdeling was uitgenodigd. Kippenlevertjes en slagroomtaart werden door elkaar heen geserveerd. Op de grote tafel waaromheen zo’n twintig mensen zaten, stonden flessen limonade, sauzen, bakken, schalen, schoteltjes met bestek en keukenrol op een houder. Niemand zei nee. Iedereen lustte nog wel een soesje met poedersuiker en een bitterbal en een drumstick en appeltaart en cola en koffie. Een begeleider vertelde me hoe Rodrigo vorig jaar ineens bang was geweest dat er te weinig gebak zou zijn. Zonder het met iemand te overleggen had hij al zijn gasten gevraagd zelf een taart te bakken en mee te nemen. Er waren een stuk of vijftien taarten gekomen.
‘Ja man’, besloot Rodrigo zijn kleine geschiedenis van het kwaad, ‘ik was op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats’
Maar met wie was ik al die tijd opgetrokken? Het was tijd voor openheid van zaken, vond zijn begeleider. Rodrigo vertelde me over zijn verleden. Het was niet gering. Ik probeerde me zijn delicten zo scherp mogelijk voor de geest te halen en poogde de angst me voor te stellen van hen die hij onder zijn terreur had gebracht. Hun verscheurdheid nadien, hun woede, hun nachtmerries, de rouw, het blijvende letsel. ‘Ja man, ik was op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats’, besloot hij zijn kleine geschiedenis van het kwaad. De begeleider maakte er een opmerking over. Iets als: jawel, maar je was er zelf bij vriend.
Ik vond het ook wat makkelijk. Toch beklijfde zijn zienswijze.
Toen ik later dat jaar voor het eerst de kerstmusical in de kliniek bezocht, waar Rodrigo ook zijn medewerking aan verleende, schoot me in de zaal, familie en vrienden van de tbs-patiënten observerend, dat zinnetje weer te binnen. Maar nu als in: de ooievaar van Rodrigo, en die van al zijn trawanten ter plaatse evenzeer, was die inderdaad niet op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats geweest? Want lieten we wel wezen, welke kansen hadden deze jongens en meisjes in het leven nu helemaal gekregen? Je mocht het natuurlijk niet allemaal aan de kleding en make-up en pailletjes en lichaamshoudingen ophangen, maar de samenstelling van dit publiek verschilde nogal wezenlijk van, laten we zeggen, de wittewijnnippers in het Concertgebouw.
Helemaal geen beschamende gedachte, vindt Van Holten. Na afloop van zo’n avond hadden ze een familie eens een heel kerstbrood in een plastic zak zien schuiven. Om mee naar huis te nemen.
De voorgeschiedenis van bijna alle patiënten, bevestigt hij, is er een van problematiek, disfunctionerende ouders, opvanghuizen, verwaarlozing, misbruik. De slachtoffers worden soms zo verschrikkelijk kwaad op het leven dat ze overgaan tot geweld. Dat kan behoorlijk uit de hand lopen.
Rillingen over m’n rug
In het begin kropen de rillingen ook mij wel over de rug, als ik me realiseerde wat Rodrigo anderen had aangedaan. Dan stonden we te tafeltennissen, en viel mij opeens binnen: ja-ha, ik sta hier wel leuk te pingpongen, maar die gast tegenover mij…
Maar precies dan gebeurde er altijd wel iets waardoor het perspectief zich verwijdde. Zoals op die avond, toen we op zijn kamer bij een gesloten raam zaten te roken. De asbak stond op zijn bed. Als hij z’n sigaret afklopte, viel er soms ook as op z’n dekbed. Dat veegde hij dan met zijn hand weg. De muziek stond als altijd hard. Het geurde sterk naar parfum. Het was ongeveer een halve minuut stil. In die halve minuut dacht ik onwillekeurig aan zijn delict. Nadat we daar even zwijgend hadden gezeten, ontstond er een gesprekje over onze leefstijlen. Ik zei hoe verschillend wij leefden. Hij hield van hiphop en reggaeton en spoken word en gescheurde jeans en glimmende patas, ik luisterde Arvo Pärt en droeg in die tijd de handgemaakte Santoni’s van mijn bruiloft uit. ‘Weet je Jas’, zei hij na enig nadenken, ‘er zijn meer dingen die ons verbinden dan dingen waarin we verschillen.’
Hij hield van hiphop en reggaeton en spoken word en gescheurde jeans en glimmende patas, ik luisterde Arvo Pärt en droeg in die tijd de handgemaakte Santoni’s van mijn bruiloft uit
Ik vraag hem er nog eens naar. Herinnert hij zich dat moment nog? Zeker, zegt hij. Hij voegt er nog een nieuwe dimensie aan toe. Want wat hij toen niet zei, maar wel dacht, was: jij bent een kakker. ‘Hahahaha.’ We lachen alle drie. Rodrigo gaat serieus verder. Je moet elkaar nooit te snel beoordelen, was en is zijn adagium. En maar goed ook, zegt hij, want onze band werd hechter, we gingen elkaar zelfs mattie noemen. Het is vriendschap geworden. Dat geeft hem moed, zegt hij, want er zit veel stigma op tbs’ers, ze zijn boefjes, ze hebben foute dingen gedaan, ja toch.
Terugkeer naar samenleving
In de tbs-kliniek is de behandeling altijd gericht op verbetering van de patiënt, op zijn terugkeer naar de samenleving. Omdat ze problemen hebben met grenzen, worden die voor hen heel strak bewaakt. Dat sorteert bij sommigen effect. Ze leren beter met zichzelf, hun ziekte, hun stoornis, en de ander om te gaan. Stapje voor stapje krijgen ze hun vrijheid terug. Af en toe bereikt Van Holten het bericht van een oud-patiënt die het heeft gered in de samenleving. Ze heeft weer een vriend, een eigen plek, dagbesteding. Dat soort verhalen wisselen hij en z’n collega’s met elkaar uit. ‘Weet je nog hoe gecompliceerd die meneer of mevrouw was, kijk eens wat er allemaal is gebeurd.’ Mensen beter maken, hij in zijn klein hoekje, een ander in het zijn – daar doet hij het voor.
Af en toe bereikt Van Holten het bericht van een oud-patiënt die het heeft gered in de samenleving
Toch sterven er elk jaar ook wel mensen in gevangenschap. Van Holten is dan betrokken bij de uitvaart. Dat is niet altijd gemakkelijk. Sommige patiënten stabiliseerden in de kliniek en ontwikkelden zich tot redelijk prettige mensen. Wat doe je met het gedachtenismoment, vroeg Van Holten zich af, wanneer je weet dat zo iemand een spoor van ellende door andermans leven heeft getrokken en er zit zo’n slachtoffer in de zaal? Een kind, een moeder. Het doet geen recht aan het leven, wanneer slechts het goede wordt gememoreerd. Daarom brandt hij bij zo’n gelegenheid een zwarte kaars. Alles wat beter achterwege had kunnen blijven, wat nooit gedaan had mogen worden, wordt present gesteld. Dan kan het daarna gaan over ‘weet je nog hoe leuk dit of dat was’.
Het ritueel bedacht hij zelf. Er was een zwakbegaafde meneer met veel verkrachtingen op zijn kerfstok. Maar hij loochende ze. Ze bestonden voor hem niet meer. Zijn familie ging erin mee. ‘Dat was toen.’ ‘Hebben we het niet meer over.’ Van Holten zag al die beschadigde vrouwen voor zich. Dat wrong ontzettend. Hij dacht: ik kan niet met behoud van eigen integriteit dit leven gedenken zonder ook aan die gitzwarte schaduw ruimte te geven. Zo zag de zwarte kaars het licht.
Verstoorde beleving van de wereld
Gekweld door allerlei ellende in hun jonge jaren raken best veel mensen met wie Van Holten werkt vatbaar voor schizofrenie, of een zeer verstoorde beleving van de wereld om hen heen. Ze horen stemmen, of zien licht uit hun vinger komen waarmee op de muur van hun kamer het paradijs getekend wordt. Een tijdje geleden sprak de geestelijk verzorger een patiënt die had gebeden tot The Lord of Fever, de Heer van de Koorts. Die had zijn intenties wel heel zorgvuldig overgenomen. Hij leefde nu in de veronderstelling dat hij de aanstichter was van het coronavirus. Helemaal uit de hand gelopen. Een pandemie, nota bene, dat was niet de bedoeling. De man leed er ontzettend onder.
Ook leeft er veel angst onder deze mensen, vaak gevoed door een complotachtige manier van denken. Het nieuws op radio en televisie wordt aangestuurd door een hogere macht, denken sommigen. Anderen worden angstig als er iemand in de kliniek overlijdt. ‘Wat hebben ze met hem gedaan?’
Van Holten biedt patiënten die met dit soort angsten of aandoeningen kampen een plek waar in vrijheid alles uitgesproken mag worden. Hij bevraagt ze en denkt met ze mee. Altijd weer gaat hij op zoek naar die ene vraag: wie of wat is jouw troost?
Van Holten ziet zichzelf niet als iemand die antwoorden moet geven. Hij komt om het antwoord te zijn
Van Holten helpt patiënten zichzelf tot die vraag te verhouden. Er zijn veel verschillende antwoorden mogelijk. Zelf geeft hij in principe geen antwoorden, tenzij patiënten hem er nadrukkelijk naar vragen. Hij belichaamt de christelijke traditie en kleurt er zijn antwoorden mee. Maar met Bijbelteksten wapperen, daar doet hij niet aan. Hij wil het niet, maar het heeft ook geen zin. Veel patiënten die hij bedient zijn helemaal niet gesocialiseerd in een religieuze traditie. Het zegt ze allemaal weinig. Van Holten ziet zichzelf ook niet als iemand die antwoorden moet geven. Hij komt om het antwoord te zijn. De diepere vragen zijn altijd dezelfde. Ben ik nog geliefd, of heb ik het verbruid? Is er nog hoop?
Van Holten hoeft zich nooit te vervelen. Er is veel vraag naar zijn betrokkenheid. Net als de patiënten, hoewel vaak op een andere manier dan zij, rekent hij ermee dat er meer is tussen hemel en aarde. Een levensbeschouwelijk perspectief draagt bij aan humaniteit, aan heilzame vormen van samenleven, zegt de geestelijk werker. En juist daarover gaat het in tbs-klinieken: over samenleven. Als je jarig bent, dan vier je dat. Als je afscheid neemt, ritualiseer je het. In gemeenschappen als waarin Rodrigo leeft, moet het gehele leven meewegen. Daar hoort ook intimiteit bij, beschouwelijkheid, ritualiteit.
In gevangenissen en klinieken, zegt Van Holten, wordt procentueel vaker een gebedje afgevuurd dan in de rest van de samenleving. Ook wijst onderzoek uit dat gevangenen rituelen als het branden van een kaars buitengewoon belangrijk vinden, veel belangrijker bijvoorbeeld dan een preek van een dominee.
Gebiecht, dat wordt er ook een hoop. Niet gepland en officieel, maar meestal tussen neus en lippen door. Mensen vragen zich tijdens een gesprek af of er nog vergeving voor ze is, of ze nog recht hebben op een goed leven. Van Holten probeert ze met zichzelf in het reine te brengen. Zodat ze weer verder kunnen en niet door hun slechte daden verteerd worden. Hij heeft er, anders dan begeleiders, de taal en de rituelen voor. Soms doet hij het met een kaars, soms met een gebed. Altijd vergezeld van boetedoening en de door de boeteling uitgesproken intentie om het niet weer te doen.
Eén grote praktijk van vergevingsgezindheid
Die hele tbs-behandeling zoals wij die kennen, is één grote praktijk van vergevingsgezindheid, en als zodanig een uniek verschijnsel in de wereld, zegt Van Holten. Ze is geworteld in de idee dat mensen die onder invloed van een stoornis slechte dingen hebben gedaan geen straf maar zorg verdienen. Er wordt geveinsd en gelogen en gedreigd en gevloekt en gescholden dat het een aard heeft, maar telkens opnieuw wordt dat gedrag geïncasseerd, en elke keer weer krijgen patiënten de kans het nog eens te proberen. Kosten noch moeiten worden daartoe gespaard. Dat zegt iets over onze samenleving, zegt Van Holten. We schrijven mensen niet af, maar willen ze zorg geven en daar hebben we kapitalen voor over. Jawel, een beetje wrang is het ook wel. Er gaat meer geld naar deze patiënten dan naar mensen in het verzorgingshuis. Ze krijgen muziek, verzorging, arbeid, een bak aan professionele zorgverleners. Hun bijdrage aan de samenleving is vast een stuk minder dan die van de gemiddelde oudere in het bejaardenhuis. En toch, toch willen we ze niet afschrijven.
Hangen, vervelen en chillen
Het zijn voor Rodrigo niet de meest enerverende jaren uit zijn tbs-bestaan. Vanwege het coronavirus komt er geen bezoek, wordt er niet gevoetbald en mag hij niet ‘naar buiten’. De dagen zijn, zou je kunnen zeggen, ietwat eentonig: uurtje werken, uurtje sporten, en verder: hangen/vervelen/chillen. Sowieso, zegt Rodrigo, wordt het leven zwaarder naarmate je langer vastzit. Hij kreeg al twee keer eerder tbs opgelegd, en zit inmiddels vijftien jaar. Elk jaar beslist de rechter of er een jaartje bijkomt, of dat er zicht op vrijlating is. Rodrigo heeft geen einddatum zoals mensen in de gevangenis, zegt hij, dat maakt het mentaal zwaar. Je kunt nergens naartoe leven.
Het is voor Rodrigo steeds lastiger om te geloven dat hij ooit een ander leven zal hebben dan in opsluiting, zegt Van Holten. Hij draait zich naar hem toe. Dat kan jou heel somber maken, hè. Rodrigo knikt. Jouw moedeloosheid komt er ook uit voort, vervolgt Van Holten, dat je merkt dat je gedrag op lange termijn niet verbetert, dat je telkens weer een terugval hebt, dat je domme dingen doet. Ik begrijp die moedeloosheid. Jawel, zegt Rodrigo, maar ik ben elke dag met mezelf bezig, ik wil goeie dingen laten zien. Want uiteindelijk wil ik vrijheid, met vrienden chillen, met vrouwen bezig zijn, lekker eten, bij mijn familie zijn, feesten, gezelligheid, blowen. Komt er ooit een dag?, vraag ik. Honderd procent, zegt Rodrigo.
Uiteindelijk wil ik vrijheid, zegt Rodrigo, met vrienden chillen, met vrouwen bezig zijn, lekker eten, bij mijn familie zijn, feesten, gezelligheid, blowen
We wonen praktisch naast elkaar. Zijn ongeveer even oud. Hebben hetzelfde mensenlichaam, ademen dezelfde lucht. ‘Er zijn meer dingen die ons verbinden dan dingen waarin we verschillen’, echoot het die avond, als ik rond negen uur mijn fiets van het slot haal. Jawel, denk ik, dat is zeker waar. Als ik wegrijd, kijk ik achterom. Rodrigo staat achter het raam. Hij zwaait. Ik zwaai terug. Hij zal nu zijn medicatie krijgen en daarna moet hij naar z’n kamer. Ik adem diep in en ruik het herfstbos.
* In werkelijkheid heet Rodrigo anders. Zijn naam is om redenen van privacy gefingeerd.
Jasper van de Bovenkamp” Jasper van de Bovenkamp”