Vanaf de Damascus-poort reed het busje om de oude stad van Jeruzalem heen. Eerst een stuk naar het zuiden, toen naar het oosten. ‘Nu rijden we op Jericho Road,’ zei Yahav Zohar, onze gids van Green Olive Tours.
Jericho – de naam roept een serie bijbelse associaties op, zelfs bij een atheïst als ik.
De muur van Jericho, die zou zijn bezweken onder het schallen van de ramshoorns der Israëlieten, de uitverkorenen van god, wiens valse spel hen in staat stelde de stad in te nemen. De hoer van Jericho, de enige inwoner die, samen met haar familieleden, gespaard werd tijdens de slachtpartij die op de verovering volgde, omdat zij de spionnen van de Israëlieten had geholpen. De weg naar Jericho, tenslotte. Decor van Jezus’ parabel over de barmhartige Samaritaan, die daar het leven zou hebben gered van een beroofde en zwaargewonde Jood.
Significant, omdat Joden en Samaritanen destijds elkaars doodsvijanden waren, en de gewonde Jood door twee eerdere passanten van zijn eigen volk aan zijn lot was overgelaten. Uw vijand kan uw grootste vriend zijn, uw vriend uw grootste vijand – Jezus gaf zijn verhaal een pregnante moraal mee, in even pregnante tegenspraak met de dubieuze moraal van de weggetoeterde stadsmuur, en de godgeholpen slachtpartij die erop volgde.
Mijn gedachtenstroom werd ruw onderbroken toen het busje stopte bij een pompstation. ‘Hier kunnen we niet verder,’ zei Yahav. We stapten uit en stonden oog in oog met een andere muur. Van moderne prefab beton-elementen, acht meter hoog en bekroond met prikkeldraad. De Westoeverbarrière, gebouwd tussen 2002 en 2015. De muur scheidt de staat Israël (bevolking voor driekwart Jood) van de Westoever van de Jordaan, het hart van de staat Palestina (bevolking voor driekwart moslim).
Hij loopt dwars over Jericho Road. Van de ene op de andere dag heeft hij al het bloed gezogen uit wat eens een drukke verkeersader was, en uit de buurten er omheen. ‘Ook aan de Israëlische kant,’ benadrukte Yahav, zelf Israëli. Veel huizen, winkels en eettenten zijn verlaten en dichtgetimmerd. Sindsdien verspillen mensen aan beide kanten van de muur noodgedwongen vele, vele uren en kilometers om werk, familie en vrienden te bereiken – als zij al door de checkpoints komen.
Onthutst liet ik dit alles indalen. Samen met zoon Coen (21), die ook was meegegaan. Als hij niet had besloten om vijf maanden in Jeruzalem te gaan studeren, dan zou ik nooit bij de muur hebben gestaan, dat weet ik heel zeker. Jarenlang had ik mezelf namelijk voorgehouden dat ik niet zo nodig naar Israël hoefde. Net als vele andere Nederlanders, weet ik sinds ik er ben geweest, en mijn ervaringen daar met hen heb gedeeld.
Op Jericho Road voelde ik waar die huiver vandaan komt. Israël roept gevoelens op, zo complex en tegenstrijdig, dat we ze liever verdringen. Bij ons, maar ook bij de Israëli’s zelf. Zij hebben de muur gebouwd als bescherming tegen Palestijnse aanslagen. Wijlen de DDR bouwde de Berlijnse muur als antifaschistischer Schutzwall, en we weten allemaal hoe dat is afgelopen. De Israëlische verdringing van de Palestijnen loopt hier dood, dat kan niet anders. Maar onze eigen verdringing is evengoed ten einde, besefte ik pas toen ik daar stond. Ook hier zijn muren verrezen, nota bene eveneens na 1989: rond de ‘detentiecentra’, waarin wij ‘illegale’ vreemdelingen op- en buitensluiten. De crisis van Israël gaat, tot op zekere hoogte, gelijk op met de crisis van onze eigen rechtsstaat.
De muur over Jericho Road is een spiegel, waarin je Nederland feller ziet dan thuis.
Lege plekken op Google Maps
Helaas zie je die spiegel pas als je ervoor staat. De verdringing van de realiteit door en binnen de staat Israël strekt zich uit tot in Mountain View in de Amerikaanse staat Californië. Daar staat het hoofdkwartier van Google, een van de grootste, rijkste en machtigste multinationals op aarde. Maar toets ‘Jericho Road’ in op Google Maps, en je krijgt een punt in de buurt van de Olijfberg, een flink stuk ten noorden van de straat die je zocht. Vraag de snelste route van Jeruzalem naar Jericho te bepalen, en de digitale monniken op hun Californische berg blijven het antwoord helemaal schuldig. ‘We kunnen geen autoroute berekenen,’ lees je op je beeldscherm. Het verloop van de Westoeverbarrière valt evenmin op Google Maps af te lezen.
Pleegt Google zelfcensuur? Of heeft het toegegeven aan druk vanuit Israël zelf, dan wel vanuit de machtige pro-Israël-lobby in de VS? Ik weet het niet. Vaststaat dat Israël tijdelijk van onze radar is verdwenen, door IS en de oorlog in Syrië. Misschien komt dat beide partijen wel goed uit. Onze liefdesaffaire met de Joodse staat is altijd dubbelhartig geweest. Een mix van schaamtevol schuldbesef, over de holocaust die wij hebben laten gebeuren, en bijna jaloerse bewondering voor wat zes miljoen Joodse immigranten van over de hele wereld daar uit de dorre grond stampten: een oase van vrijheid en voorspoed in een woestijn vol chaos, armoede en dictaturen. Het hoogtepunt in de relatie, Israëls verpletterende overwinning tijdens de Zesdaagse Oorlog van 1967, bleek achteraf tevens het begin van een stevige kater, door de geweldsspiraal met de Palestijnen die erop volgde.
De Israëli’s hebben altijd een scherp oog gehad voor onze dubbelhartigheid. ‘Wij Joden moeten voor onszelf zorgen,’ is de les die zij hebben getrokken uit de steeds weer oplaaiende pogroms in Europa en Rusland, tijdens de eeuwen van de diaspora. ‘Niemand anders zal dat voor ons doen.’ Dat zeggen ze ook gewoon recht in je gezicht, heb ik enkele malen mogen ervaren. Je kunt veel van ze zeggen, maar huichelaars zijn het niet. Hoe begrijpelijk deze houding ook is, vandaag de dag is hij vooral een denial mode. Ontkenning van de miljarden aan Westerse subsidies die Israël mede mogelijk hebben gemaakt – inclusief die aan de Palestijnen. En ontkenning van de gespletenheid die het project-Israël zelf aankleeft.
Drijvende kracht waren de zionisten, de eerste Joden sinds Mozes die eind 19de eeuw tot de conclusie kwamen dat zij voor zichzelf moesten zorgen, in een eigen land. Deels waren zij seculiere idealisten die een nieuwe maatschappij wilden stichten, met collectieve en egalitaire organisatievormen zoals de kibboets. Deels religieuze fanatici, die in de herovering van het heilige land een goddelijke opdracht zagen. Zij claimden het alleenrecht op het Graf van Rachel in Bethlehem, het Graf van Jozef in Nablus, de Grot van de Patriarchen in Hebron, en talloze andere locaties. Dat de meeste van die plekken een gelijke betekenis hebben voor moslims en christenen, was van geen belang. Evenmin dat er al eeuwenlang overwegend Arabieren wonen.
Hun dynamiek botste van meet af aan met de gemeenschap in het oude Palestina. Daar hadden Arabische moslims, Arabische christenen en Arabische Joden eeuwenlang in betrekkelijke vrede met elkaar samengewoond. Dat was te danken aan ‘de relatief lichte hand’ van de Ottomaanse sultans die Palestina bijna dertienhonderd jaar lang regeerden, schrijft de historicus Sean McMeekin in zijn boek The Ottoman Endgame. ‘Het was niet zozeer dat de Ottomanen wanbeheer pleegden,’ aldus McMeekin. ‘Meer dat zij nauwelijks een poging deden om überhaupt te regeren.’
Schipperen tussen idealisme en een naakte land grab
De sultans lieten de aanhangers van andere geloven goeddeels begaan. Hun moslim-onderdanen voegden zich daarnaar zolang zij werden bestuurd door de wereldse afgezanten van de profeet Mohammed. Wat ook hielp, waren de bescheiden ambities van de Joden die altijd in Palestina waren blijven wonen. De meesten van hen waren orthodoxen, volgens wie het aan de Messias was om een nieuwe Joodse natie te brengen, niet aan de mens. Zolang zij met rust werden gelaten, vonden zij het best.
Het evenwicht ging aan scherven tijdens de Eerste Wereldoorlog. De Britten verdreven de Ottomanen uit Palestina, en kregen een tijdelijk ‘mandaat’ over het gebied. Zij zetten de poorten wagenwijd open voor zionistische immigranten vanuit Rusland en West-Europa, en bevorderden ook dat die land kochten of vaak domweg inpikten van lokale Arabieren. Binnen enkele jaren leidde dat tot het geweld over en weer, dat voortduurt tot op de dag van vandaag. De ambitieuze zionisten dwongen de Arabieren in Palestina een nieuwe, eigen, eveneens nationalistische identiteit te formuleren – zo ontstonden de Palestijnen van nu. Dat zij onderling verdeeld bleven, zwakke leiders baarden en meestal van de zionisten verloren, voedde die identiteit met bitterheid en frustratie.
De leiders van het zionisme hebben altijd geschipperd tussen hun idealisme en de naakte land grab die ermee samenhing, tussen pragmatisme en religieuze mystiek. Dat doen zij zo behendig, dat het hun rivalen én bondgenoten permanent duizelt voor de ogen. Daarmee maken zij zich niet geliefd, maar dat kan hen niet schelen. Dat begon al met David Ben-Gurion, de stichter van de staat Israël, vertelde Zohar. ‘Hij heeft vaak gezegd: “Het gaat niet om wat anderen van ons vinden, het gaat om wat wij zelf doen.” ’ Facts on the ground creëren, waar de buitenwereld niet meer omheen kan. Dat was wat er gebeurde met Oost-Jeruzalem en de Westoever, nadat die in 1967 waren veroverd op Jordanië. De internationale gemeenschap heeft Israëls aanspraken op beide gebieden nooit willen erkennen. Bijna vijftig jaar later is Israël internationaalrechtelijk gezien nog steeds een militaire bezetter, met een civiele zorgplicht voor land en ingezetenen.
Maar de dynamiek van het zionisme is zijn eigen weg gegaan, geholpen door de tijd. Meteen na de Zesdaagse Oorlog trokken de eerste groepjes Joodse kolonisten de bezette gebieden in, om al of niet heilige plaatsen te bezetten en daar nederzettingen te bouwen. De kabinetten van de socialistische Arbeidspartij tolereerden dat, handenwringend tussen hun afkeer van religieus fanatisme en onwil om geweld in te zetten tegen eigen volk. Vanaf het moment dat de conservatieve Likoed aan de macht kwam, pacterend met kleinere religieuze partijen, werd verdere expansie van de Joodse nederzettingen verheven tot officieel beleid, dwars tegen de internationale protesten in.
De eerste grote gangmaker daarvan was Ariel Sharon. Niemand personifieert de gespletenheid van het zionisme meer dan deze rebel, veelvraat, generaal en politicus. Bijgenaamd ‘de koning van Israël’, door zijn heldenrol in alle oorlogen die het land sinds de onafhankelijkheid in 1948 heeft gevoerd. Maar ook ‘de slachter van Beiroet’, vanwege zijn medeplichtigheid aan de moordpartij in 1982 door Libanese christen-fascisten in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Chatila. Bij hem begon onze rondleiding door Oost-Jeruzalem.
Zohar liep met ons El Wad ha-Gai in, een knusse winkelstraat die de westgrens vormt van de moslimwijk in de oude stad. Nadat wij door een poort waren gelopen, liet hij ons stoppen en omkijken. Boven de poort verheft zich een toren met twee keer drie vensters. Aan de gevel wapperen langwerpige Israëlische vlaggen, en op het dak staat een reusachtige, negenarmige menora, de kandelaar die gebruikt wordt tijdens het chanoeka-feest. ‘Sharon heeft dit gebouw ooit gekocht,’ legde Zohar uit. ‘Officieel was het zijn huis, maar hij heeft er zelf nooit gewoond. Hij stelde het ter beschikking aan Joodse kolonisten.’
We liepen verder. El Wad ha-Gai komt uit op het plein bij de Klaagmuur, hét Joodse bedevaartsoord. De westelijke wand van de berg waar bijna tweeduizend jaar geleden nog de Tweede Joodse tempel stond, die in 70 na Christus door de Romeinen werd verwoest. Sindsdien dromen talloze Joden van een Derde Tempel, waarvan de komst op dezelfde plek wordt voorspeld in het Oude Testament. Een van hun populairste dagelijkse gebeden is ‘dat de Tempel zo snel mogelijk herbouwd moge worden, nog in onze tijd’. Klein detail: de Tempelberg wordt al zo’n veertienhonderd jaar in beslag genomen door de Rotskoepel en de Al-Aqsa-moskee, na Mekka de twee belangrijkste bedevaartsoorden voor moslims.
‘Wij zijn niet gekomen om de heilige plaatsen van anderen te veroveren’
Veel Joden hadden de twee heiligdommen het liefst meteen opgeblazen, na de inname van Oost-Jeruzalem en de Tempelberg in 1967. Maar een andere held van die oorlog, minister van Defensie Moshe Dayan, stak daar een stokje voor. ‘Wij zijn herenigd met onze heiligste plaatsen, die wij nooit meer zullen verlaten,’ zei hij. ‘Maar wij zijn niet gekomen om de heilige plaatsen van anderen te veroveren, of hun religieuze rechten te beperken.’ De islamitische waqf die al eeuwen de Tempelberg beheert, bleef daar de baas. Joden mogen de berg bezoeken, maar er niet bidden. Dat mogen zij alleen bij de Klaagmuur.
Wel bulldozerde het Israëlische leger de eeuwenoude Marokkaanse Mughrabi-wijk weg, om ruimte te maken voor de Joodse gebedsgangers. Zo ontstond het huidige, ruime plein aan de voet van de Tempelberg. Tijdens een verkiezingscampagne in september 2000 bracht Ariel Sharon een bezoek aan de berg, begeleid door duizend Israëlische politie-agenten. Eenmaal boven verklaarde hij dat de berg ‘eeuwig’ onder Israëlische controle zou blijven. Sharons verkiezingsstunt leidde tot onlusten tussen Palestijnen en politie waarbij vier doden en honderden gewonden vielen.
Vandaag de dag liggen plein en berg erbij als een schotel benzine met een aansteker ernaast. Alle Tempelberg-bezoekers, ook de moslims die er komen bidden, moeten eerst door een strenge veiligheidscontrole, alvorens via een loopbrug de berg te betreden. Bijna iedere dag zijn er incidenten: fundamentalistische Joden die toch luidruchtig gaan bidden op de berg, en dan meteen omringd worden door moslims die hen proberen te overstemmen met een collectief ‘Allah is groot!’
Tegenover de Tempelberg, aan de westrand van het plein, staat nog een grote menora, in een vitrine van pantserglas. Een zevenarmige dit keer, bekleed met goud. Het is een kopie van de kandelaars die ooit in de Tweede Tempel zouden hebben gestaan. Een provocatie, net als het huis van Sharon. Achter de menora bevindt zich de ingang van het Tempel Instituut, een Joodse beweging die zich inzet voor de bouw van de Derde Tempel op de Tempelberg. Binnen staat een grote maquette. Joden die kunnen aantonen dat zij afstammen van de priesters van de Tweede Tempel, kunnen zich bij het Instituut alvast laten opleiden tot priester voor de Derde. Met de noodzakelijke voorbereidingen kun je immers niet vroeg genoeg beginnen.
‘Dit soort mensen,’ zei Zohar, ‘krijgt steeds meer invloed op de Israëlische politiek en samenleving.’ Hij nam ons mee de oude stad uit, het nieuwe Oost-Jeruzalem in. Toen Israël het gebied in 1967 veroverde, woonden er bijna alleen maar Palestijnen. Algauw werd het beleid: zo weinig mogelijk Palestijnen, zoveel mogelijk Joden. Oost-Jeruzalem werd sterk uitgebreid, tot ver voorbij de oostelijke stadsgrenzen van vóór de Zesdaagse Oorlog. Maar de expansie kwam vrijwel geheel ten goede aan nieuwe en oude Joodse wijken. Vandaag de dag liggen die er stralend bij, met hun goed onderhouden straten en parken.
Tussen de Joden en Palestijnen in Oost-Jeruzalem is geen enkel contact
Pal ernaast liggen Palestijnse slums, herkenbaar aan de watertanks op de daken van de huizen: ze zijn niet aangesloten op het waternet. De toegangswegen zijn niet of slecht bestraat. Overal ligt afval, want dat wordt daar niet opgehaald. Slechts 10 procent van het gemeentelijk budget gaat naar de Palestijnse wijken, terwijl daar 30 procent van de Jeruzalemse bevolking woont. Veel Palestijnen bouwen hun huizen illegaal, want bouwvergunningen krijgen zij niet of nauwelijks. Ieder jaar worden enkele tientallen van die huizen door de gemeente ontruimd en gesloopt, met als gevolg honderden Palestijnse daklozen. De Westoeverbarrière maakt ingewikkelde kronkels door Oost-Jeruzalem, om de Palestijnse wijken zoveel mogelijk te isoleren.
Hoog boven dit slagveld van de verdringing torent de berg Scopus. Behalve een communicatietoren van de Israëlische overheid huisvest de berg de campus van Hebrew University. Hij werd gesticht in 1918, dertig jaar voor de staat Israël, en groeide uit tot dé alma mater van het zionisme. Albert Einstein en Sigmund Freud zaten in de eerste raad van toezicht, en op de lijst van alumni staan vier Israëlische premiers. Mijn zoon Coen behoorde enkele maanden tot de vele buitenlandse studenten op deze academische Olympus. Op zijn eerste dag daar kreeg hij al te horen dat hij zich beter niet kon wagen in de Palestijnse wijken aan de voet van de berg. Hij heeft zich niet aan dit advies gehouden. Maar tussen de Joden en Palestijnen in Oost-Jeruzalem is geen enkel contact, al wonen ze op elkaars lip.
In 2004 verraste Israël de buitenwacht voor de zoveelste keer, door te besluiten tot de ontruiming van de Gaza-strook, die ook in 1967 was veroverd. Inclusief de daar gebouwde nederzettingen, tot woede van alle Joodse kolonisten in het land. Architect van deze operatie was niemand minder dan Ariel Sharon, de premier destijds. Twee jaar later werd hij geveld door zware hersenbloedingen. Hij overleed pas in 2014, nadat hij acht jaar lang in coma was gehouden. In zijn provocerend gedecoreerde toren boven El Wad ha-Gai wonen nog altijd Joodse kolonisten, midden tussen de moslims. De overheid heeft hun nederzetting zelfs uitgebreid.
De zionistische dynamiek is gewoon doorgegaan, ongeacht de koerswisselingen van zijn leiders. Nergens is dat beter zichtbaar dan in Hebron, de grootste stad op de Westoever. Als de muur een spiegel is, die nog iets reflecteert, dan is Hebron herschapen in een zwart gat, waar alle rede in verdwijnt.
Hebron: een humanitaire ramp
Hebron gaat duizenden jaren terug, tot vader Abraham – als die ooit heeft bestaan. Het is de plaats waar hij een graf zou hebben gekocht voor zijn vrouw Sara, toen zij was overleden op de rijpe leeftijd van 127 jaar. ‘Tegen de marktwaarde,’ zo drukte hij de verkoper gewetensvol op het hart. Aldus genotuleerd in het bijbelboek Genesis 23, vers negen. Het is de eerste begrafenis waar de bijbel gewag van maakt, alsmede de eerste commerciële transactie. Natuurlijk, denkt een niet-Jood, niet-bijbelkenner zoals ik dan. Aartsvader van de Joden.
Het probleem is alleen, dat Abraham ongeveer dezelfde rol vervult voor christenen en moslims. Door de eeuwen heen zouden zij, en nog zo wat andere volkeren die niets met de aartsvader te schaften hadden, elkaar afwisselen als hoeders van de Grot der Patriarchen – zo ging het graf heten nadat ook Abraham naast Sara zou zijn begraven, en later hun zoon Isaac en diens vrouw Rebekka, en hun kleinzoon Jacob en diens echtgenote Lea. Eerst waakten de Joden over de tombe, totdat zij in 587 voor Christus werden afgelost door de Babyloniërs, nadat die Jeruzalem hadden ingenomen en de Eerste Tempel van Salomon verwoest.
Pas een dikke twaalfhonderd jaar later konden de Joden naar Hebron terugkeren. Dankzij een islamitische kalief, die hen toestond een kleine synagoge te bouwen – een saillant detail, waaraan de Joodse kolonisten van vandaag niet graag herinnerd zullen worden. Maar de Grot van de Patriarchen werd voor hen verboden gebied. Bovenop de graven verrees in de twaalfde eeuw de moskee van Abraham. Die staat er nog steeds.
Hebron bezocht ik twee dagen voor mijn toer door Oost-Jeruzalem, nog niet gehinderd door enige voorkennis. Eveneens via een georganiseerde rondleiding: de Dual Narratives Tour van Abraham Tours. Je vertrekt vanuit Jeruzalem met een Joodse gids, die je rondleidt door het Joodse deel van de stad, waar Joodse inwoners hun visie geven op het leven daar. Vervolgens draagt hij je over aan een Palestijnse gids, voor het Palestijnse verhaal. Dat trok me wel aan, zo’n lofwaardige poging tot objectiviteit. Little did I know.
Hebron ligt hemelsbreed een luttele dertig kilometer ten zuiden van Jeruzalem. Maar mijn bus deed meer dan een uur over het traject. Hoe dat verliep, heb ik niet kunnen achterhalen. Weer zeiden de monniken van Mountain View: ‘We kunnen geen autoroute berekenen.’ Ik wilde niet naar Hebron voor oude lijken, maar voor de levenden van nu. Om met eigen ogen te zien hoe Israëli’s en Palestijnen op de Westoever samenleven. Een georganiseerde toer boeken is vaak de enige manier om dat voor elkaar te krijgen. Bizar genoeg is dat privilege even vaak alleen weggelegd voor buitenlanders zoals ik. Voor de plaatselijke bevolking is vrij binnenlands verkeer meestal onmogelijk. Zeker voor Palestijnen, maar vaak ook voor Israëli’s. ‘This tour is not available for Israeli passport holders due to restrictions,’ zo waarschuwt de website van Abraham Tours.
De oorzaak is een juridisch en bestuurlijk mijnenveld van epische proporties. De Westoever is het hart van de staat Palestina, in 1988 eenzijdig uitgeroepen door de PLO van wijlen Yasser Arafat. Die is inmiddels erkend door 136 landen. Israël weigerde dat te doen zolang de Palestijnen weigerden Israëls ‘recht op een vreedzaam bestaan’ te erkennen. Dat deden zij tijdens de Oslo-akkoorden in 1993. Toch heeft Israël de staat Palestina nog steeds niet erkend. Het ging niet verder dan een Palestijns bestuur over de Westoever te accepteren, de Palestijnse Nationale Autoriteit (PNA), gevestigd in Ramallah.
Maar de bezettingsmacht van de Israel Defence Forces (IDF) werd nooit teruggetrokken. Waar Oost-Jeruzalem onder civiel bestuur valt, heersen op de Westoever nog altijd Israëlische soldaten, en Israëlisch militair tuchtrecht. De democratische rechtsstaat Israël houdt op bij de ‘groene lijn’, de landsgrens van vóór 1967. Tot op de dag van vandaag regeert de PNA over een serie eilanden op het droge, omringd door Joodse nederzettingen en checkpoints van de IDF. Het leger behield de volledige controle over de grenzen rondom, en de verbindingswegen tussen die eilanden, het luchtruim erboven en de watervoorziening, cruciaal voor de landbouw op de woestijnachtige Westoever.
Waar Google Maps het lelijk laat afweten, houdt Green Olive Tours een kaart bij waarop deze situatie goed zichtbaar is. Hij is opgenomen in een gratis te downloaden ‘korte geschiedenis van het Palestijns-Israëlische conflict’, geschreven door Yahav Zohar, mijn gids door Oost-Jeruzalem. Eén blik op die kaart en je weet meteen wat je ziet: een nieuwe Apartheidsstaat. Een nieuw Oost-Berlijn, geatomiseerd in tientallen brokken. Een kwart eeuw na de implosie van beide originelen.
Officieel voeren de militairen een beleid van ‘scheiding’ tussen Joden en Palestijnen, ‘uit veiligheidsoverwegingen’. In de praktijk beperken zij hun zorgplicht vrijwel volledig tot de bescherming van Joodse kolonisten. Het handjevol militanten onder hen maakt daar dankbaar misbruik van door hun Palestijnse buren waar mogelijk te provoceren, vaak met grof geweld. Het leger laat hen niet alleen begaan, het helpt soms zelfs een handje.
Het web puilt uit van de bewijzen. De meeste staan op de site van B’Tselem, een Israëlische organisatie die al sinds 1989 schendingen van de mensenrechten in de bezette gebieden nauwkeurig documenteert en publiceert, en is uitgegroeid tot de meest gezaghebbende bron op dit gebied. Tegen die achtergrond kan het ‘Palestijnse terrorisme’ beter contra-terreur heten. Iedere Palestijn die wordt gewond of gedood, leidt tot een vergeldingsactie tegen Joden, en omgekeerd. De sancties zijn ongelijk verdeeld. Joodse moordenaars worden zelden vervolgd, laat staan gestraft, terwijl Palestijnse jongens die met stenen gooien, langdurig achter de tralies verdwijnen.
In Hebron begon deze treurige cyclus, tijdens het Britse mandaat. De aanleiding was een demonstratie in Jeruzalem in augustus 1929, waar militante zionisten de Tempelberg opeisten om er de Derde Tempel te kunnen bouwen. In heel Palestina braken onlusten uit, waarbij 133 Joden en 110 Arabieren omkwamen. Grofweg de helft van de Joodse slachtoffers viel op 24 augustus in Hebron. Honderden andere Joodse inwoners van de stad werden die dag gered door Arabische families, die hen bij hen thuis lieten onderduiken. Maar de zionisten verkozen dat meteen te vergeten. Zij frameden het incident als ‘de slachting van Hebron’, een hard bewijs dat bloeddorstige Arabieren de Joden eeuwig naar het leven zullen staan.
Na de moordpartij werden de Joodse overlevers door de Britten geëvacueerd. Het zou tot 1967 duren voordat er weer Joden permanent in Hebron konden gaan wonen. De Israëlische bezetting introduceerde op de Westoever een explosieve mix van stijgende welvaart en nieuwe sociale en politieke fricties, zowel tussen Israëli’s en Palestijnen als binnen de lokale Palestijnse gemeenschappen. Hebron groeide uit tot het economisch centrum van de zuidelijke Westoever. De stad werd een knooppunt van verkeer en handel, en groeide fors in omvang. Meteen na de overwinning in 1967 trokken de eerste Joodse kolonisten naar Hebron. Om heilige plaatsen te bezetten, en om de slachting van 1929 te wreken.
De tweede slachting van Hebron
Hebron is de enige stad op de Westoever waar zij doordrongen tot in het centrum. Kleine Joodse nederzettingen bevinden zich tegenover de moskee van Abraham, boven de knusse winkeltjes langs de Al-Haram-straat, en aan de bredere Al-Shuhada-straat, waar van oudsher drukbezochte open-luchtmarkten werden gehouden. Meer dan zes- tot achthonderd mensen hebben daar nooit gewoond, tegenover de veertigduizend Palestijnen die de binnenstad telt. Maar dat kluitje kolonisten zit wel op A-locaties.
Tot 1994 bleef de eeuwenoude kasbah van Hebron het bruisende hart van de zuidelijke Westoever. Vanuit de wijde omtrek trokken de mensen naar de markten, om er flink in te slaan of eigen handelswaar te verkopen. Zeker voor Hebron beloofde het een feestjaar te worden, door het aantreden van de Palestijnse Nationale Autoriteit. Eindelijk een eigen regering. Maar op 25 februari liep een kolonist de moskee van Abraham binnen, en opende het vuur op de biddende gelovigen. Hij vermoordde 29 en verwondde 125 mensen, voordat anderen hem met een brandblusser wisten dood te slaan.
De moordenaar was Baruch Goldstein, een dokter uit Brooklyn die in 1983 naar Israël was geëmigreerd. Goldstein was een openlijke racist, die weigerde niet-Joden te behandelen, en vond dat alle Arabieren Israël moesten verlaten. Al in 1990 had een geheim agent de Israëlische regering gewaarschuwd dat Goldstein een risicogeval was. Hij leverde er een citaat bij van de arts: ‘Er komt een dag dat één Jood wraak zal nemen op de Arabieren.’
Meteen na de tweede slachting van Hebron braken in de hele Westoever onlusten uit, waarbij het Israëlische leger nog eens negen Palestijnen doodde. Goldsteins daad werd wereldwijd veroordeeld, ook door Joodse leiders. De Israëlische premier Yitzhak Rabin noemde Goldstein ‘een gedegenereerde moordenaar’ en ‘een schande voor het zionisme’. Extremistische Joden prezen hem juist als een martelaar, de wreker van 1929.
Rabin beschouwde hun nederzettingen als de kanker van de Israëlische samenleving. Hij wilde Goldsteins aanslag aangrijpen om de settlements in Hebron ontruimen, maar zag daarvan af na verzet binnen zijn kabinet. Later noemde hij dat de grootste fout uit zijn lange politieke loopbaan. In november 1995 werd Rabin zelf vermoord door een Joodse extremist. Maar dezelfde Rabin had drie jaar eerder als eerste Israëlische politicus geopperd een muur te bouwen tussen Israëli’s en Palestijnen. Het eerste stuk kwam gereed onder zijn bewind, in het Goldstein-jaar 1994. Al Rabins opvolgers, ongeacht hun politieke kleur, zetten de bouw van de muur voort.
Intussen had de moordpartij door Goldstein het militaire gezag in Hebron in beweging gebracht. Niet om de Joodse settlements te ontruimen, maar de Palestijnse binnenstad. De markten op Al-Shuhada moesten sluiten, net als bijna alle winkeltjes langs Al-Haram. Veel straten werden voor Palestijnen verboden gebied; alleen Joodse kolonisten mochten ze nog gebruiken. Het aantal checkpoints in de kasbah nam sterk toe. Alles uit ‘veiligheidsoverwegingen’, dat spreekt.
Ruim twintig jaar later is het oude hart van de Westoever op sterven na dood. Op de lege Al-Shuhada hangt een sinistere spanning. Overal lopen piepjonge Israëlische dienstplichtigen, behangen met zware wapens. Voor de weinige winkels die nog open zijn, lummelen de Palestijnse uitbaters gelaten op een stoeltje, sigaretje in de hand. Af en toe scheurt er een auto vol kolonisten voorbij, triomfantelijk behangen met Israëlische vlaggen, alsof er een belangrijke voetbalwedstrijd voor de deur staat. Soms schreeuwen de inzittenden iets naar de Palestijnen die bij de checkpoints wachten tot ze worden doorgelaten. Beledigingen, ongetwijfeld. De Palestijnen doen alsof ze het niet horen. In Hebron houden Joden en Palestijnen elkaar voortdurend in de gaten. Maar ze kijken elkaar nooit aan.
Bedremmeld zwijgend lopen wij naar de locatie voor het eerste van onze dual narratives. Beit Hadassah was een gratis medische kliniek voor Joden en moslims, die in 1929 werd verwoest. Joodse kolonisten hebben het gebouw gerestaureerd. Zelf wonen ze op de bovenverdiepingen. Beneden hebben ze een museum ingericht over de eerste slachting van Hebron. We worden ontvangen door Tzipi, een warme, hartelijke vrouw met een hoofddoek om en grote ogen, vol permanente verbijstering. Ze vertelt hoe haar vader als baby de eerste slachting van Hebron op miraculeuze wijze overleefde.
Later werd hij rabbijn, en betrok een stacaravan in Tel Rumeida, een nederzetting ten westen van de kasbah, op de plek waar de oudste resten van het vroege Hebron zijn gevonden. ‘Joden en Arabieren respecteerden hem,’ zegt Tzipi. ‘Hij was bij iedereen geliefd.’ Toch werd hij in 1998 alsnog vermoord, in zijn eigen bed, door een razende Palestijn die door het slaapkamerraam was binnengedrongen. Hoe was dat mogelijk? Tzipi kan er nog steeds niet over uit. Ze leidt ons rond door het museum. De muren hangen vol oude zwart-wit foto’s van de Joden in het Hebron van 1929, vóór en na de aanslag. Geen Palestijn te zien. Iedere context ontbreekt. Het was me al eerder opgevallen: zionisten zoals Tzipi praten vaak over Palestijns geweld alsof het een natuurramp is. Iets groots en onbegrijpelijks dat hen overkomt, zonder enige aanleiding, zonder enige waarschuwing.
Een ongelooflijk verhaal
Hemelsbreed liggen er slechts een paar honderd meter tussen Beit Hadassah en de moskee van Abraham, en de Grot van de Patriarchen daaronder. Maar voor dat tochtje moet je de oversteek maken van Joods naar Palestijns gebied, waarin Hebron is verdeeld door de politiek van ‘scheiding’. Die heeft de route omslachtig gemaakt, en deels afgeschermd van de buitenwereld, waardoor je onderweg ieder gevoel van oriëntatie verliest. Je loopt een tunneltje door met een draaihek aan het eind, en plotseling sta je voor de moskee. Sinds Goldsteins aanslag heeft de waqf die de moskee beheert, een deel van het interieur moeten afstaan ten behoeve van een synagoge – een van de vele ‘veiligheidsoverwegingen’ van het Israëlische militaire bewind op de Westoever. Alleen niet-Israëlische bezoekers is het vergund in beide gedeelten een blik te werpen.
Na ons bezoek aan de moskee lopen we langs de al jaren gesloten en door het leger dichtgelaste winkeldeuren aan de Al-Haram-straat. Waar zich Joodse nederzettingen boven de winkels bevinden, is de straat overspannen met kippegaas, geïmproviseerde bescherming tegen de rotzooi die de kolonisten naar de Palestijnse passanten plegen te gooien. Een van de weinige nog bezette winkeltjes verkoopt producten van lokale Palestijnse vaklieden, zoals sjaals en sieraden. Sinds 1994 is in de oude kasbah van Hebron 42 procent van de Palestijnse woningen leeg komen te staan, en heeft driekwart van de winkels de deuren moeten sluiten.
We worden ontvangen door een Palestijnse familie die boven de souk is blijven wonen, pal naast een Joodse nederzetting. Zij woont daar al vele generaties lang en weigert te vertrekken, in weerwil van de fortuinen die de Israëlische overheid daarvoor zou hebben geboden. Enkele leden van de familie vertellen een ongelooflijk verhaal. Hoe een van hen, een zwangere jonge vrouw, het dak opging om de was op te hangen, en daar werd doodgeschoten door een Joodse kolonist. Haar ongeboren zoon kon worden gered. Toen hij een jaar of zes oud was, gooide een andere kolonist hem zuur in het gezicht, waardoor zijn gezichtsvermogen ernstig werd aangetast.
Beide misdadigers zijn vervolgd noch gestraft, en wonen nog steeds ongestoord in nabije nederzettingen. Het is me niet gelukt ergens bevestiging van dit verhaal te vinden. Parallel aan de landkaartencensuur is het onrecht, Palestijnen aangedaan door Joodse kolonisten, op internet sowieso opvallend veel slechter gedocumenteerd – in het Engels, althans – dan omgekeerd. De beste bron is een Israëlische – B’Tselem. En daar staan talloze andere, wel grondig gedocumenteerde verhalen en filmbeelden over de terreur waaraan Palestijnen in Hebron en elders op de Westoever dagelijks blootstaan.
Wat die terreur extra treurig maakt, is dat de politiek van ‘scheiding’ uit ‘veiligheidsoverwegingen’ tussen Palestijnen en Joodse kolonisten een fiasco is. De muur heeft het aantal Palestijnse zelfmoordaanslagen in Israël drastisch doen dalen. Maar dat brengt niet noodzakelijkerwijs meer veiligheid. Mensen klimmen erover heen, zoals door het gat dat ik zelf zag nabij Jericho Road, of ze verstoppen zich in auto’s die door de checkpoints rijden. ‘Niemand weet hoeveel mensen clandestien de muur weten te passeren,’ vertelde Yahav Zohar. ‘Maar het zijn er duizenden per jaar. Volgens sommige schattingen zelfs twintigduizend.’ Nog maar een paar maanden geleden begonnen Palestijnen met messen in te steken op willekeurige Joden op straat. Geweld zoekt en vindt altijd nieuwe wegen.
De oude binnenstad van Hebron is herschapen in een humanitair rampgebied. Het beleid, als je het zo mag noemen, haalt ook zijn demografische targets niet. Het aantal Joodse kolonisten op de Westoever is de laatste twee decennia ongeveer verdrievoudigd, tot zo’n half miljoen mensen. Maar zij wonen temidden van 4,5 miljoen Palestijnen, en het heeft er alle schijn van dat de Palestijnse bevolking harder groeit. Jeruzalem telde in 1967 266.000 inwoners, van wie 74 procent Jood en 26 procent Arabier. Van de 789.000 inwoners in 2011 was 64 procent Jood en 36 procent Arabier – ondanks de politiek van re-Judaïsering en de-Arabisering.
De bende misdadige idioten die in Hebron, beschermd door het Israëlische leger, Palestijnen blijft bestoken met urine, stenen, bijtend zuur, voedselresten en scherpe munitie, is nooit groter geworden dan zes- tot achthonderd man. Zoals alle religieus of anderszins geïnspireerde extremisten overal elders op aarde weten zij zich diep gehaat door de overgrote meerderheid van hun Joods-Israëlische landgenoten. De Palestijnse bevolking van Hebron omvat vandaag de dag ongeveer 200.000 mensen. De stad is economisch belangrijk gebleven voor de Westoever; markten, winkels, ateliers en fabrieken hebben zich simpelweg naar de voorsteden verplaatst.
De overeenkomst tussen Nederland en de Westoever
Pas in de bus terug, nadat ik in Hebron de praktijk van ‘scheiding’ voor het eerst met eigen ogen had gezien, viel mij iets op dat mij op de heenweg was ontgaan. Dan nog duurde het een kwartier, twintig minuten, voordat de munt viel.
Geen Palestijnen.
Onderweg stopte de bus regelmatig. Steeds stapten er Joden in en uit. Joodse burgers en Joodse soldaten, al of niet met wapens. Niet één Palestijn.
De bussen die Hebron en Jeruzalem met elkaar verbinden, rijden tussen en rondom de eilanden waar de PNA in naam de baas is, over Israëlische wegen, over grond die wordt gecontroleerd door het Israëlische leger. Onder een luchtruim, beheerst door Israëlische straaljagers, die inderdaad regelmatig, veel vaker en veel lager dan bij ons, bulderend overvliegen.
Het is een schokkende ervaring, te ondergaan hoe zes miljoen mensen van het ene geloof 4,5 miljoen buren van een ander geloof volledig uit hun leven proberen te wissen. Dat heeft niet alleen ingrijpende gevolgen voor de Palestijnen, maar ook voor de Israëli’s zelf. Tot mijn toergroep in Hebron behoorde Emma, een jonge Engelse vrouw. Tijdens een vakantie in de Filippijnen was zij verliefd geworden op een even jonge Israëli. Het paar had besloten in Israël te gaan samenwonen, zonder zich de consequenties te realiseren.
Emma’s geliefde moest nog vele jaren dienen in het Israëlische leger. Onder meer in Hebron. Hij walgde dusdanig van wat hij daar meemaakte bij de checkpoints, dat hij weigerde ooit nog in Hebron dienst te doen. ‘Daardoor loopt hij het risico officieel als deserteur te worden gebrandmerkt,’ vertelde Emma. ‘En dat terwijl hij inmiddels reservist is. Zijn drie jaren dienstplicht heeft hij al vervuld.’ In Israël als deserteur te boek staan, kan rampzalig zijn voor je loopbaan en sociale positie.
In Nederland is de militaire dienstplicht al lang geleden afgeschaft. Afgezien van de beroepsmilitairen die in Afghanistan hebben gediend, hebben wij afgeleerd stil te staan bij de dilemma’s waarmee je in het leger opgezadeld kunt raken. Zonder er echt over na te denken gaan wij er min of meer vanuit dat wij onze jongeren niet in de onmogelijke positie brengen dat zij een inhumaan, onrechtvaardig en zelfs illegaal beleid moeten handhaven. Bij ons kan iedereen gaan en staan waar ze willen, ongeacht herkomst, geloof of huidskleur.
Toch? Was het maar waar.
Guantánamo Bay aan de Maas
Nederland kent zijn eigen praktijk van scheiding, verdringing en onderdrukking. Hij is veel kleiner dan die op de Westoever, en de meeste locaties zijn gewoon op Google Maps te vinden. Maar de overeenkomsten wegen zwaarder dan de verschillen. Ieder jaar worden in Nederland een paar duizend ‘illegale’ vreemdelingen opgepakt en vastgezet in ‘detentiecentra’. Officieel om uitzetting naar hun land van herkomst mogelijk te maken. Maar die landen werken daar bijna nooit aan mee, en de ‘illegalen’ willen bijna nooit terug.
Het enige illegale aan hen is dat zij geen geldige verblijfsdocumenten hebben. Daardoor kunnen zij geen bankrekening openen en zich evenmin inschrijven op een woonadres of bij een onderwijsinstelling. Laat staan betaald werk vinden. Het gevolg is dat deze vreemdelingen fysiek in Nederland zijn, en virtueel in een niemandsland verkeren. In een grijs gebied tussen recht en onrecht, tussen orde en anarchie, dat politiek en administratie zo’n beetje hebben laten ontstaan omdat zij zich geen raad weten met deze groep mensen.
Gevangenneming is na de doodstraf het zwaarste dwangmiddel dat een overheid kan inzetten tegen zijn individuele burgers. Vandaar dat het in ieder beschaafd land is omgeven met waarborgen en beperkingen, vastgelegd in de strafwet. De cel is alleen weggelegd voor verdachten van, en gestraften voor, serieuze misdrijven. Aard en duur van het verblijf in de gevangenis zijn in de wet omschreven en staan onder toezicht van de rechter. Gevangenen hebben recht op een advocaat, op onderwijs en op betaald werk.
De vreemdelingen in Nederlandse detentiecentra hebben al die rechten en waarborgen niet. Zij kunnen steeds opnieuw worden opgepakt en vastgezet. Tot maximaal anderhalf jaar, voor de meest onnozele vergrijpen, zoals zwartrijden. De vreemdelingendetentie behoort namelijk niet tot het strafrecht, maar tot het bestuursrecht. Tot wat voor wantoestanden dat leidt, bleek drie jaar geleden al uit De laatste halte, een lange reportage van Irene van der Linde in De Groene Amsterdammer. Aanleiding was de zelfmoord in 2013 van een in Rotterdam gedetineerde vreemdeling. Geen gevaarlijke jihadist, maar de Russische Poetin-opponent Aleksandr Dolmatov.
Er volgde een onderzoek, waaruit bleek dat Dolmatov nooit gedetineerd had mogen worden. Zijn behandelaars negeerden de signalen van zijn geestelijke nood en stapelden fout op fout. Even leidde dit debacle tot nader onderzoek en een openbaar debat in media en politiek. Zo bleken gedetineerde vreemdelingen buitensporig vaak in de isoleercel te belanden. De verantwoordelijke staatssecretaris Fred Teeven overleefde een motie van wantrouwen en beloofde verbetering. Anno 2016 lijkt daar weinig van terechtgekomen. In 2013 werden 662 gedetineerden ‘afgezonderd’, een jaar later nog ‘slechts’ 450, zo berichtte de Volkskrant vorig najaar. Maar ‘een toenemend percentage’ van deze isolaties – van een derde in 2013 naar bijna de helft in 2015 – volgde op ‘medische incidenten’, zoals honger- en dorststakingen en pogingen tot zelfmoord en zelfverminking. Alle psychiaters zijn het erover eens dat geïsoleerde opsluiting zulk lijden alleen maar verergert.
Het resultaat is een ‘Guantánamo Bay aan de Maas’, schreef ik zelf drie jaar geleden, eveneens in De Groene – een van de vier Nederlandse detentiecentra staat namelijk in Rotterdam (de andere drie bevinden zich in Zeist, Alphen aan den Rijn en op Schiphol). Vier enclaves waar wet en recht dagelijks worden verkracht. Mensen op die manier gevangen houden, komt neer op wederrechtelijke vrijheidsberoving – een misdrijf volgens het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. De Staat der Nederlanden heeft een systeem van vreemdelingendetentie laten ontstaan dat hemzelf, en alle mensen die het systeem in stand helpen houden, tot misdadigers maakt. Net als bij de muur en het zwarte gat in Israël in hebben alle grote Nederlandse politieke partijen aan dit gedrocht meegewerkt.
Niemand maakt zich er hier druk over, afgezien van Amnesty International, een paar Kamerleden en het handjevol vrijwilligers dat zich al jaren bekommert om het welzijn van de Nederlandse ‘illegalen’. Minder druk dan ooit, paradoxaal genoeg, sinds de toename van de immigratie door de oorlog in Syrië. Al onze aandacht gaat uit naar de nieuwkomers, en nog minder naar de vreemdelingen die hier al jaren zijn.
In zulke gevallen kom je tot inzicht door afstand te nemen – in de meest letterlijke zin. Qua schaal en impact valt de illegale opsluiting van Nederlandse vreemdelingen in het niet bij de Westoever-politiek van ‘scheiding’ uit ‘veiligheidsoverwegingen’. Maar de fundamentele overeenkomsten zag ik pas toen ik rondliep in Hebron en Oost-Jeruzalem.
Nog maar een paar maanden geleden wilde ik niet naar Israël. Nu zou ik graag terug willen. Om die reden. Om dat inzicht.
Volgende week: ‘Civil religion’, ofwel: wat wij nog meer van Israël kunnen leren
Foto’s Joost Ramaer