In 1938 zorgde het New Yorkse Museum of Modern Art (MoMA) voor een opzienbarende expositie. Masters of Popular Painting heette dit letterlijk en figuurlijk grensverleggend project, dat autodidacte kunstenaars uit zowel de VS als Europa samenbracht.
85 jaar na dato heeft Museum MORE werken van de exposanten van toen naar Gorssel gehaald. Hiermee maken de conservatoren een ambitieuze droom waar. Ambitieus, want niet alleen was er nog veel onderzoek nodig naar deze stroming (door Marieke Jooren en Sito Rozema), ook het regelen van bruiklenen was ingewikkeld; denk alleen al aan de trans-Atlantische transportkosten…!
Maar nu hangen ze er dan toch: schilderijen van onder meer Henri Rousseau, Grandma Moses, Morris Hirshfield, Séraphine Louis, Nikifor en Horace Pippin, aangevuld met werk van enkele Nederlanders als ‘onze’ Sal Meijer en Sipke Houtman.
De laatste twee exposeerden in 1941 in het Stedelijk Museum te Amsterdam, onder de nog wat meewarige titel Moderne Primitieven: werken van 12 Zondagschilders. Dat de huidige MORE-expositie opent met Sal Meijers ‘Opgang Stedelijk Museum’ (1912) heeft dan ook een symbolische lading: een ongeschoold kunstenaar slaagde erin de imposante trap van het prestigieuze Stedelijk te bedwingen!
Fantasieën en herinneringen
In plaats van ‘volkskunst’, ‘outsiderskunst’, ‘zondagsschilders’, ‘naïeven’ of ‘moderne primitieven’ spreekt MORE bewust van ‘naïef realisme’. “Dat ‘naïef slaat op de stijl van het werk, niet op de persoon van de kunstenaar,” waarschuwt Rozema nog maar eens. De non-academische aanpak maakt het werk naïef; de figuratie, met de werkelijkheid als uitgangspunt, maakt het realistisch.
Desondanks is voorstelling vaak aangevuld met fantasieën en/of herinneringen. Fantastisch voorbeeld (pun intended) is de beelddrager van dit project, ‘Tropisch bos met apen’ (1910) van Henri Rousseau: we zien apen rondhangen tussen struiken die normaliter nooit in dezelfde streek groeien. Rousseau verzon er weliswaar een spannend verhaal bij over een missie in Mexico, maar achteraf bleek dat hij nooit buiten Frankrijk is geweest. Zijn inspiratie haalde hij uit de botanische tuinen en het dierenpark in Parijs.
Aandacht voor details
Hoewel de expositie vooral diversiteit laat zien, zijn er ook overeenkomsten. Een daarvan is de aandacht voor details, ook in de zijvoorstellingen op veel doeken; telkens weer ontdek je iets nieuws. Andere gedeelde trekjes zijn de vreemde verhoudingen en dito perspectief, de vaak centraal opgebouwde composities en het gebrek aan modellering en schaduwwerking. Zelfs al ontkom je niet aan de Willink-vibes bij het zelfportret (1936) van Jean Ève, ook daar zie je weinig schaduwwerking. Het effect is overigens dat de weelde aan verzadigde kleuren des te sterker naar voren komt, zoals bij ‘Zonder titel (paarden en ratelslang)’ (1946) van Lawrence Lebduska.
“Er bestaat een neiging om het levensverhaal van de kunstenaar te betrekken bij diens werk,” beseft Rozema. “En al zijn die twee gerelateerd, we hebben toch getracht hierin een balans te vinden.” Dat is gelukt; hij en collega-conservator Marieke Jooren geven in de catalogustekst een gedegen analyse van techniek en stijl, binnen een kunsthistorisch kader.
Beroep en onderwerpkeuze
De meeste kunstenaars hadden een beroep en schilderden daarnaast. Henri Rousseau was douanebeambte, René Rimbert werkte levenslang bij de posterijen. Soms komt hun vak terug in hun onderwerpkeuze: meubelmaker Aloys Sauter schilderde met ‘De buffetkast’ (1931) zijn werkplaats.
Grandma Moses was een boerin in Virginia, die pas op haar zeventigste ging schilderen en het Amerikaanse landleven uitbeeldde. Ze exposeerde in een plaatselijke winkel, waar verzamelaar Louis Caldor haar ontdekte. Toen die een stuk of dertig schilderijen wilde kopen, sneed de 78-jarige Moses haar doek van de Shenandoah Valley in tweeën, zodat ze meer werk te leveren had. Beide helften hangen nu in het MORE weer naast elkaar.
Moeilijke omstandigheden
Een bijzondere plaats nemen de bloemen- en bladercomposities van Séraphine Louis in, een fijnbesnaarde, diepreligieuze vrouw. Op haar zevende werd ze wees, verbleef 27 jaar in een klooster en werkte later als huishoudster. Ze maakte zelf haar verf volgens een geheim recept. Helaas kreeg ze last van psychosen. In 1932 belandde ze in een psychiatrische instelling, waar ze in 1942, tijdens de Duitse bezetting, van honger stierf.
De Poolse kunstenaar Nikifor, die behalve dakloos ook analfabeet was, kreeg tijdens een ziekenhuisopname ooit schildermateriaal aangereikt. Sindsdien tekende en schilderde hij op elk stukje papier of karton dat hij kon vinden. Hij verkocht zijn werk voor een habbekrats op straat. Nikifor lardeerde zijn minutieus getekende aquarelletjes van landschappen met letters, die echter geen bestaande woorden vormen.
Boodschap van hoop
Sito Rozema wijst erop dat meerdere naïef-realisten de moeilijke omstandigheden waarin ze leefden deels verwerkten in hun kunst, maar tegelijk hun ellende sublimeerden door in verf een eigen, mooiere wereld te scheppen. Sommigen – zoals Nikifor en Séraphine Louis – bereikten daarmee een museaal niveau. Dus ja, zoals een de bezoekers opmerkt: “Eigenlijk is de expositie daarmee ook een boodschap van hoop.”
Naïef Realisme. Van Rousseau tot Grandma Moses
Nog te zien t/m 25 juni 2023 in Museum MORE, Gorssel.