Deel 1
De Geheime Leer van madame Blavatsky
Tekst: René Zwaap
Ter herinnering aan F.H.
Hoog in de Himalaya, op het dak van de wereld, in het met diepe kraters en hoge ravijnen gekerfde rotsgebergte van Tibet, leven volgens een oude legende de ware vorsten van deze wereld. In het oud-Indische Sanskriet worden ze de Mahatma’s genoemd, de ‘grote zielen’. Ongenaakbaar voor sneeuw, kou en wind zijn deze ‘Adepten van de Hoogste Wijsheid’, zo goed als ontsnapt aan de wetten van het ‘samsara’, het eeuwig draaiende wiel van dood en wedergeboorte. Zij heten voorbij te zijn aan de limieten die de materie aan gewone stervelingen stelt, zodat hun geest over hun lichamen regeert in plaats van andersom, en hoewel zij sterfelijk zijn, kent niemand hun ware leeftijd. De kennis en de macht die deze Meesters bezitten, houdt met hun geestelijke evolutie gelijke tred – hoe meer zij zich verheffen, des te verder reiken hun vermogens.
Lang bleef de kennis die in Tibet geconcentreerd was, verborgen voor de buitenwereld. De barre klimaatomstandigheden en de exceptioneel moeilijke bereikbaarheid schermden het gebied af voor pottenkijkers, voor zo ver deze al niet onderweg waren vermoord door roversbendes, wilde dieren of de yeti, de verschrikkelijke sneeuwman die hier volgens eeuwenoude verhalen ronddoolde. Pas in het midden van de negentiende eeuw kwamen er meldingen van westerlingen dat zij erin waren geslaagd contact te leggen met deze Meesters in de Himalaya. Een van hen was de Russische aristocrate Helena Anna Petrovna Blavatsky, die onder speciale bescherming van haar ‘Meesters’ de Theosofische Vereniging oprichtte, die een geheel nieuwe zwaai zou moeten geven aan het godsdienstige besef van de mensheid.
Madame Blavatsky, alias de Witte Lotus, door haar volgelingen beschouwd als de Nieuwe Messias, een gelijke van profeten als Zarahoestra, Boeddha, Jezus en Mohamed, kwam als Helena Hahn-von Rottenstern in juli 1831 ter wereld in Ekaterinoslav in de Oekraïne, het tegenwoordige Dnipropetrvosk. Haar vader, Baron Peter Rotternstern-von Hahn, was een kolonel in het leger van de tsaar en vocht tijdens Helena’s geboorte in Polen. Hij stamde af van een Duits adellijk geslacht uit Mecklenburg, dat al sinds generaties in dienst was van de tsaar. Helena’s moeder, Helena Andreyevna Fadeyev, was een gevierd romanschrijfster, schrijvend onder het pseudoniem Zenaida R-va, en kon zich beroepen op een stamboom die regelrecht terugvoerde op Roerik, de eerste tsaar van Rusland. De familie bewoog zich voort in de hoogste kringen van de Russische samenleving. Helena’s jongere neef Sergej Joseviwitsj Witte, zoon van haar tante Catherine, fungeerde jarenlang als minister in het kabinet van de tsaar Alexander III en diens zoon Nicolaas II.
In het gevolg van vader Hahn trok de familie kris kras door de Oekraïne, van de ene garnizoensplaats naar de andere. Toen Helena vijf was trok de familie naar Sint Petersburg, waar Helena’s moeder, die zwaar gebukt ging onder het monotone bestaan van een vrouw in een militaire omgeving, meer van haar culturele gading vond. Toen kolonel Hahn weer naar de Oekraïne werd ontboden, kwam het tot een – tijdelijke – echtelijke breuk. Zo zeer verafschuwde Helena’s moeder het vooruitzicht om weer te wonen onder het ruwe soldatenvolk dat ze vluchtte naar haar broer, die net was aangesteld als commissaris voor de Aziatische stammen in het oostelijke gedeelte van het tsarenrijk. Hier schreef de moeder van Helena haar eerste grote romans. Het was voor haar dochter de eerste kennismaking met de zeden en gebruiken van de Oriënt, die voortaan een magische aantrekkingskracht op haar zou uitoefenen.
Flamboyante verschijning
Helena groeide op tot een flamboyante verschijning, jongensachtig, donker, klein van gestalte en gezegend met buitengewoon grote, hypnotiserende azuurblauwe ogen. Ze speelde virtuoos piano en bereed als een volleerde amazone de grootste paarden zonder zadel. Al op zeer jonge leeftijd werden haar paranormale vermogens toegedicht. Ze joeg de lijfeigenen de stuipen op het lijf met griezelverhalen over waterspoken en demonische bosgeesten. Nog voor haar vijftiende verslond ze de hele bibliotheek met esoterische klassiekers die haar overgrootvader bij zijn dood aan haar grootmoeder had overgedaan. Die bibliotheek bevatte honderden boeken over antieke mysteriënleer, alchemie, astrologie, magie en occultisme. Reeds als tiener was de wereld van de antieke religies van oost en west, van geheime mystieke genootschappen als vrijmetselaars en de rozenkruisers haar vertrouwd terrein. Een van haar favorieten was het boek Occulta Philosophia van de Duitser Heinrich Cornelius Agrippa von Nettesheim (1486-1535). Van Agrippa werd beweerd dat hij de steen der wijzen had aanschouwd, en dat hij zodoende de geheimen van de schepping kende, zoals de alchemistische productiewijze van goud. Zijn boeken waren geschreven in symbolische geheimtaal. Via het werk van Agrippa, die onder meer dienst deed als hofastroloog en lijfarts van landvoogdes Margaretha van Oostenrijk in de Nederlanden ten tijde van de Beeldenstorm, nam Helena kennis van de traditie van de kabbalistiek, een leer van joods-Arabische oorsprong. Al voor haar vijftiende, zo schreef ze later, ‘had Agrippa geen geheimen meer voor mij’.
‘Kaalgeplukte raaf’
Op 17-jarige leeftijd trouwde de onstuimige Helena met de 39-jarige generaal Nifikor Blavatsky, plaatsvervangend gouverneur van de provincie Erivan in Armenië. De generaal woonde in het imposante paleis van de verdreven Turkse heerser in Tiflis, aan de voet van de heilige berg Ararat – alwaar volgens de overlevering de Ark van Noach zou zijn gestrand – maar voor het overige had hij zijn jonge bruid weinig te bieden. Helena omschreef het uiterlijk van haar echtgenoot als dat van ‘een kaalgeplukte raaf’ en ontvluchtte zijn gezelschap waar maar mogelijk. In het gezelschap van Koerdische huursoldaten maakte ze lange reizen te paard in het Turkse rijk. De dood van haar moeder, drie maanden na haar huwelijk, was gelijk het genadeschot van haar huwelijk. In het gevolg van een Russische gravin vertrok ze vanuit Odessa per schip naar Istanboel, en van daaruit naar Egypte en Griekenland, verkleed als jongen om geen problemen te krijgen met functionarissen die haar namens de bedrogen echtgenoot aan het opsporen waren.
‘Ik was op zoek naar het onbekende’, schreef Blavatsky aan een familielid. ‘Als ik je sprak over alchemie, van het huwelijk van de rode maagd met het astrale mineraal, van de steen der filosofen, zou je me dan naar de hel sturen?’ Op gezette tijden maakte vader Von Hahn geld aan zijn zwervende dochter over. Om verder in haar levensonderhoud te voorzien verrichtte de gevluchte bruid de meest uiteenlopende klusjes. Ze was enige tijd als paardrijdster werkzaam bij een circus. Ook gaf ze piano-recitals en wist ze hele orkesten te dirigeren zonder een noot muziek te kunnen lezen. Maar al vanaf het prille begin lag haar specialiteit in het paranormale. In Cairo ging ze in de leer bij een Koptische magiër. Ze leerde slangen bezweren en geesten op te roepen, en bestudeerde de Gnosis, de mysteriënleer die terug heette te gaan naar het tijdperk van de grote Farao’s, voor welk doel ze onder meer in de Koningskamer van de Grote Piramide van Cheops zou hebben geslapen. In Egypte leerde Blavatsky ook hasjiesj roken, hetgeen een geheel nieuwe dimensie aan haar leven gaf. ‘Hasjiesj vermenigvuldigt je bestaan wel duizend keer’, zei ze in 1892 in een interview met een Amerikaans blad. ‘’Mijn ervaringen ermee zijn zo reëel als ware zij gewone gebeurtenissen in het echte leven…Het is een herinnering aan mijn vorige levens, mijn eerdere incarnaties. Het is een geweldige drug, en het werpt een hevig licht op een groot mysterie’.
Steen der wijzen
In Libanon streek ze neer bij de Druzen, in Istanboel bij de derwisjen, in Perzië bij de moellahs. Maar ook bij vrijmetselaars en rozenkruisers, dragers van de westerse occulte traditie, voelde Blavatsky zich thuis. ‘In Athene, In Egypte, aan de Eufraat, overal waar ik kwam zocht ik naar mijn steen der wijzen’, constateerde Blavatsky na een lange uitputtende dooltocht door het Midden-Oosten. ‘Ik heb geleefd met de draaiende derwisjen, met de Druzen van de Berg Libanon, met bedoeïenen en de mohammedaanse kluizenaars van Damascus. Ik leerde de doden te bezweren, astrologie, de toekomst zien in een glazen bol, spiritisme. Maar van de Rode Maagd geen spoor dan ook!’
Die Rode Maagd stond voor de geheimen van de alchemisten, de wijsheid van Agrippa waarvan ze had gedroomd sinds ze de bibliotheek van haar grootvader had verslonden.
Het verlossende moment kwam in Londen in augustus 1851, tijdens de grote Wereldtentoonstelling in Hyde Park, waar ze ten prooi viel aan een dalendiepe depressie. Net toen ze op het punt stond zich van Waterloo Bridge te storten, werd Blavatksy in haar hotelkamer bezocht door een Mahatma, al dan niet in astrale gedaante. ‘Hij maakte me wakker en redde me. Om me maar aan het leven te binden beloofde hij me de steen en de maagd’, aldus Blavatsky. Deze mahatma, Koet Hoemi genaamd, zou haar samen met zijn mede-Adept Moria hebben uitverkoren als hun boodschapper op aarde. Moria en Koet Hoemi, zo was Blavatsky’s rotsvaste overtuiging, fungeerden al sinds haar vroege jeugd als haar beschermengelen. Meerdere malen hadden de Adepten haar langs magische weg van een wisse dood gered. Nu was er echter sprake van een direct contact.
Vol nieuwe energie stortte de uitverkorene zich op een nieuwe grote expeditie. In 1852 scheepte ze in naar Canada, met de bedoeling zich te vestigen onder de Indianen van Quebec, om hun oude shamanistische praktijken te bestuderen. Ze werd er al snel beroofd, en een illusie armer vertrok Blavatsky naar de Verenigde Staten, op weg naar de mormonen van Nauvoo, Missouri. Maar nog voordat ze haar bestemming had bereikt werd deze Mormonenstad platgebrand door horden opgestookte ingezetenen van een naburige stad. Madame Blavatsky trok verder naar New Orleans, waar de voodoo lonkte. Daarna naar Midden- en Zuid-Amerika voor een studie naar Maya en Inca-gebruiken. In gezelschap van een hindoe-monnik scheepte ze in naar Ceylon, om via India en Nepal een eerste poging te doen om Tibet binnen te trekken, op zoek de Verboden Stad Lhasa, zetel van de Dalai Lama. De Britse autoriteiten verleenden haar echter geen doorgang.
Infame leugens
Niet alle biografen van madame Blavatsky geloven dat de Russische clairvoyante de door haar beschreven tochten daadwerkelijk heeft gemaakt. Biografe Margareth Meade bijvoorbeeld beweert dat Helena in die jaren in werkelijkheid een comfortabel leventje leidde in mondain Parijs. In Moskou en Sint Petersburg deden geruchten de ronde als zou Blavatsky de minnares zijn van de stokoude prins Emile von Sayn-Wittgenstein, uit welke relatie volgens dezelfde roddels een zwaar gehandicapt kind zou zijn geboren, dat ergens discreet zou zijn opgeborgen. Blavatsky deed deze aantijgingen af als infame leugens.
Door een erfenis van haar grootmoeder verkreeg madame Blavatsky naar eigen zeggen een groot kapitaal. Ze financierde er onder meer een expeditie naar de Soedan mee, waar ze veel geld zou hebben verdiend in de handel met veren van parelhoenders. In het casino van Baden Baden verloor ze het grootste deel van haar nieuwe fortuin. Vervolgens maakte ze in 1858 in Parijs kennis met Daniel Douglas Home, een fameuze Britse spiritist, gespecialiseerd in levitatie, over gloeiende kolen lopen en het oproepen van geesten. Home was getrouwd met een gravin Kroble, met wier zuster madame Blavatsky in haar jeugd was bevriend. Home, zo vertelde ze, zou haar bekeren tot het spiritisme. In een interview met een Britse krant vertelde ze later dat ze Home eens van de vierde verdieping van een gebouw had zien zweven. Ze besloot bij hem in de leer te gaan als assistente.
Dansende tafels
Het spiritisme – het idee dat geesten van overledenen konden worden opgeroepen – was in die tijd een populaire beweging. Een salon van een zichzelf respecterende dame uit de gegoede kringen was niet compleet zonder klopgeesten en dansende tafels. ‘U zou verbaasd zijn als u wist hoeveel spiritisten er zijn in Rusland’, vertelde Blavatsky in een interview met een Amerikaanse krant. Volgens haar was de afschaffing van het lijfeigenschap in Rusland in 1861 zelfs direct ingegeven door de verschijning van (de overleden) tsaar Nicolaas aan diens zoon tsaar Alexander II.
Na een optreden aan het hof van Napoleon III, waar hij de keizer en zijn gade keizerin Eugénie imponeerde met zijn gezweef door de paleiselijke vertrekken, maakte Home furore aan diverse Europese vorstenhoven. Ook tsaar Alexander, keizer Wilhelm I van Duitsland en koning Ludwig II van Beieren waren diep onder de indruk van deze titaan. Ook het Nederlandse hof werd bezocht. Daar stond Home in januari 1858 – dus in het jaar dat Blavatsky in de leer ging bij Home – de doodongelukkige koningin Sophie van Württemberg, de eerste vrouw van koning Willem III, bij tijdens spiritistische séances ter opwekking van de geest van haar op 7-jarige leeftijd gestorven zoontje prins Maurits. Home maakte een onvergetelijke indruk op het Nederlandse hof door in de kamer van het prinsje een séance te beleggen ‘en aan deze rouwende moeder hier het volslagen en meest overtuigende bewijs werd geleverd dat haar lieveling nog altijd in haar nabijheid was’. Home: ‘Het is niet mogelijk bijzonderheden te geven van wat er voorviel, want dat was voor haar van zo’n tedere aard, dat een openlijke opsomming daarvan bijna op heiligschennis zou lijken. Er waren familieleden van de koningin en een hofdame bij aanwezig, die evenals ikzelf, hiervan getuige waren en zij zullen de tranen van blijdschap niet vergeten zijn, die door deze nobele en hoogbegaafde vrouw werden vergoten toen zij het hoofd boog in dankbaarheid aan God voor de troost en vreugde haar geschonken. Zij nam een ring met safieren en diamanten van haar vinger, schoof die aan de mijne en op een stukje papier, voor mij van veel groter waarde dan goud of edelstenen, staat geschreven: ”Ik zal steeds met dankbaarheid blijven denken aan de séance met de heer Home”. Mogelijk stamt de invloed van madame Blavatsky op de Nederlandse monarchie, die postuum zulke grote proporties aan zou nemen, dus reeds uit die dagen.
Superieure intelligentie
Terwijl aan het thuisfront de mythologisering van Helena Blavatsky al in volle gang was, toog Blavatsky via Kashmir in Noord-India wederom naar het Tibetaanse hoogland, daarbij vergezeld door een uitgetreden Lutheraanse priester en een Mongoolse shamaan. ‘Er is absoluut geen noodzaak om naar Tibet of India te gaan op zoek naar kennis en krachten die latent aanwezig zijn in elke menselijke ziel’, vertelde madame Blavatsky over haar Tibetaanse queeste. ’Maar het vergaren van de hoogste kennis en vermogens vereist niet alleen vele jaren van harde studie in het licht van een superieure intelligentie, met een vastberadenheid die voor geen gevaar mag buigen, maar ook vele jaren van teruggetrokkenheid, slechts in gezelschap van studenten die het zelfde doel nastreven, in een omgeving waar de natuur net als de neofiet volhardt in een absoluut, ongebroken zwijgen. Waar de lucht voor honderden mijlen in de omgeving vrij is van bezoedelde invloed; de atmosfeer en menselijk magnetisme absoluut puur, en geen dierlijk bloed wordt verspild’.
Verboden Stad
Dit keer slaagde Blavatsky er naar eigen zeggen wel in door te dringen tot de Verboden Stad. Hoe dat tot stand kwam, is nog steeds een raadsel. De Himalaya’s waren in die tijd nog niet door westerlingen beklommen, de plaatselijke regering had het land voor buitenlanders gesloten verklaard, en ook andere omstandigheden maakten het zo goed als onmogelijk dat een westerling – en dan nog wel een vrouw – tot dit hooggebergte kon doordringen. Blavatsky liet het verloop van haar tweede Tibetaanse expeditie dan ook altijd in het vage. Soms liet ze in het midden of ze de Mahatma’s in Tibet had ontmoet. Volgens haar hadden de Mahatma’s weliswaar hun hoofdzetel in de Himalaya, maar er zouden ook onderafdelingen actief zijn in China, Japan, India, Syrië en Zuid-Amerika. Tibet en Nepal, het geboorteland van Boeddha, zouden echter wel de belangrijkste gebieden zijn.
Blavatsky vertelde dat ze in Tibet kennis had genomen van de Stanza’s van Dzyan, een verzameling op gouden vellen geschreven teksten in de sinds lang verstorven taal Zensar, verwant aan het Sanskriet, waarmee ze ‘deelgenoot werd van alle geheimen van de schepping’. Ten bewijze van de ontmoeting gaven de Meesters haar een verzameling brieven mee, die de geschiedenis in zouden gaan als de ‘Mahatma-brieven’. Het vreemde van deze brieven was dat ze voor een deel via een proces van ‘dematerialisering’ aan de Russin waren toegezonden. Volgens Blavatsky verstonden de Tibetaanse meesters de kunst om met pure geesteskracht objecten in te stralen in de realiteit. Tijdens haar verblijf bij de Mahatma’s zou ze zelf ook in die kunst zijn ingewijd.
Toen ze na een lang verblijf in den vreemde – per Hollands schip in Java teruggereisd naar Europa – thuis in Rusland was gekomen deed Helena haar vader en haar zusters versteld staan met haar paranormale vermogens. Haar zuster Vera Zelihovsky, zelf een gevierd schrijfster, meldde in een in 1883 in het Russische tijdschrift Rebus gepubliceerd verhaal dat Helena bij thuiskomst uit Tibet in staat was om klopgeesten op te roepen en zo boodschappen van gene zijde te ontvangen en door te geven. Volgens Vera was de familie in eerste instantie sceptisch ingesteld. Men vermoedde goocheltrucjes, maar zelfs nadat Helena geboeid aan armen en voeten op de divan was neergelegd bleven de geesten hun klopgeluiden – corresponderend met de letters van het alfabet – door de vertrekken schallen. Ook bleek Helena volgens haar zuster in staat om met mentale kracht haar tabaksdoos en zelfs meubels door de kamer te laten vliegen. Met zus Vera op bezoek bij aartsbisschop Isidore van Kiev demonstreerde madame Blavatsky de vermogens van haar ‘onzichtbare hand’. De werkkamer van de metropoliet begon te trillen, meubels en kandelaars vlogen in het rond. Vera: ‘De bisschop had veel gelezen over zogeheten spirituele manifestaties, en terwijl hij een grote leunstoel op zich af zag glijden, lachte hij en liet een grote belangstelling voor het fenomeen blijken’.
‘Iets demonisch’
Ook neef graaf Sergej Witte schreef in zijn mémoires de wonderbaarlijke vermogens van zijn nicht met eigen ogen te hebben aanschouwd. ‘Op een keer liet ze geluid komen uit een gesloten piano in een belendende kamer, alsof onzichtbare handen er op speelden’, schrijft Witte, die enige jaren na de dood van madame Blavatsky nog tot de bewonderaars van de mediamieke Raspoetin in Sint Petersburg werd gerekend. ‘Tijdens haar aardse bestaan, huisde in haar een geest’, schreef Witte. ‘Waar die vandaan kwam, is twijfelachtig; het zou zowel het inferno, het vagevuur of het paradijs kunnen zijn geweest. Ik heb nooit het gevoel kunnen onderdrukken dat er iets demonisch was in deze buitengewone vrouw’.
Buitengewoon was Helena Blavatsky inderdaad. Niet alleen vanwege haar paranormale vermogens, maar ook vanwege haar grote muzikale en literaire kwaliteiten. Zoals Witte schrijft: ‘Als een autodidactisch muzikante was ze in staat pianoconcerten te geven in Londen en Parijs, en hoewel ze helemaal niets af wist van muziektheorie, was ze toch in staat een groot orkest te dirigeren. In aanmerking genomen dat ze nooit serieus een buitenlandse taal had bestudeerd, sprak ze er verschillende met groot gemak. Ik was ook overdonderd door haar beheersing van de techniek van het vers. Zonder de minste inspanningen scheef ze pagina’s vol soepel vloeiende gedichten, en ze kon essays schrijven over welk onderwerp dan ook. Daarnaast had ze het talent om zowel haar toehoorders als haarzelf langs hypnotische weg de wildste bedenksels van haar fantasie te doen geloven. Ze had, zonder enige twijfel, literair talent. De Moskouse uitgever Katkov, een beroemd figuur in de Russische journalistiek, sprak met de grootste lof over haar letterkundige prestaties’.
De vermogens van madame Blavatsky namen alsmaar in hevigheid toe. Tegen haar zus vertelde ze dat de gedachten van mensen in een soort rookpluim boven het hoofd zag dwarrelen. Al deze mediamieke talenten bloeiden op terwijl madame Blavatsky’s fysieke krachten ernstig werden uitgeput. Meerdere malen bungelde ze tijdens een ziekbed aan het randje van de dood. In 1862, na lange tijd bij haar familie in Rusland te hebben doorgebracht, werd ze weer door reiskoorts bevangen. ‘Ik was ziek in het hart en mijn ziel verlangde naar ruimte’. Via Odessa ging de reis naar Perzië, Syrië, Libanon en Jeruzalem, om daarna over de Balkan naar Hongarije en Italië te reizen. In 1867 zou ze aan de zijde van onafhankelijkheidsstrijders Giuseppe Garibaldi en Giuseppe Mazzini hebben gevochten tegen de macht van de Paus en diens Oostenrijkse vazallen. Naar eigen zeggen trad madame Blavatsky toe tot een vrouwelijke vrijwilligersbrigade. Tijdens de slag van Mentana liep ze diverse kogelwonden op, als ook steekwonden van een bajonet en een stiletto.
Scheepsramp
In 1871, op reis van het Griekse Piraeus naar Napels, werd madame Blavatsky het slachtoffer van een scheepsramp. Van de vierhonderd opvarenden van het schip waren er zestien overlevenden. De gevierde Hongaarse bariton Agardi Mitrovitsj, lange tijd de minnaar van Blavatsky (volgens neef Witte waren ze zelfs getrouwd), behoorde tot de dodelijke slachtoffers. Met niets dan haar natte kleren spoelde Blavatsky aan in Egypte. In Cairo richtte Blavatsky voor het eerst een eigen organisatie op, een ‘societé spirite’, maar deze kwam niet van de grond, en de Verenigde Staten werden het nieuwe reisdoel.
Madame Blavatsky had via de pers gelezen van de geheimzinnige fenomenen die zich afspeelden in Chittenden, Vermont. De broers William en Horatio Eddy werden wereldnieuws omdat hun huis het toneel was van estafette aan geestverschijningen. Zowel de geesten van Indianen als van de eerste blanke bewoners van de Verenigde Staten marcheerden door de boerderij van de broers, die afstamden van een slachtoffer van de beruchte heksenprocessen van Salem. Madame Blavatsky trok bij de Eddy’s in. Vanaf die dag begonnen ook andere geesten zich te manifesteren in Chittenden, zoals die van Russische boerenmeisjes, Koerdische ruiters en Islamitische prinsen. Dit leverde veel belangstelling op van vooraanstaande Amerikaanse onderzoekers. Op deze wijze ontmoette Blavatsky de al even paranormaal begaafde Henry Steel Olcott, een gewezen kolonel die zich in de Amerikaanse burgeroorlog verdienstelijk had gemaakt als expert in opsporing van fraude en corruptie en tevens expert in experimentele biodynamische landbouwtechnieken was.
Olcott had zich toegelegd op het paranormale, over welke materie hij voor diverse kranten artikelen leverde. Ook advocaat William Quan Judge, een Ierse emigrantenzoon met een passie voor alles wat met het occulte te maken had, raakte met haar bevriend. Beide mannen waren onder de indruk van de encyclopedische kennis van de grote esoterische tradities die madame Blavatsky tentoonspreidde, alsmede van haar capaciteiten als medium. Stomverbaasd deed madame Blavatsky hen toekijken terwijl zij tijdens haar lange nachtelijke schrijfexercities lange passages uit boeken wist te citeren hoewel die boeken nergens in de buurt te bekennen waren, en dan nog – naar dan later bleek – woordelijk exact.
Nieuwe tijd
Olcott en Judge werden haar naaste vertrouwelingen. Gedrieën richtten zij in 1875 in New York de Theosophical Society op. Een vereniging die overal ter wereld de heilsboodschap van Blavatsky’s Tibetaanse meesters ingang zou doen vinden: namelijk de komst van de Nieuwe Tijd, het aanstaande aanbreken van het Aquarius Tijdperk, waarin alle onderlinge menselijke twisten zouden verdwijnen, evenals de dwingelandij van kerk en staat, die zo kenmerkend was voor het tegen het eind lopende Vissen-tijdperk, de ‘Kali Yuga’ voor de hindoes. In dat nieuwe tijdvak zouden oude waarheden in ere worden hersteld. Het westen stond aan de drempel van een nieuw religieus tijdperk; met het verzwakken van de christelijke grip op de fantasie van de mensen – een ontwikkeling die vooral mogelijk was gemaakt door de oorverdovende snelheid waarmee de wetenschap het ene na het andere kerkelijke dogma deed sneuvelen – ontstond er een gapende ruimte voor nieuwe profeten en zieners.
Het gedachtengoed van de Theosofische Vereniging was een cocktail van alle wereldreligies. Het boeddhisme en vooral het hindoeïsme kregen een prominente plaats, maar ook de joodse kaballa, het mystiek-islamitische soefisme, de antieke Griekse filosofie, de uit Perzië afkomstige zonnecultus van de profeet Zarahoestra, de leer van de Zuid-Franse katharen en tal van andere stromingen en zijstromingen. Dwars door alle cultuurverschillen en religies heen regeerde er een geheim verbond van ‘Ingewijden’ en ‘Adepten’ over het lot der mensheid. Tot die ingewijden behoorden bijvoorbeeld de tempeliers, de geheimzinnige middeleeuwse ridderorde die lange tijd regeerde over Jeruzalem, alsook de hogere échelons van mystieke genootschappen als de rozenkruisers en de vrijmetselaars. De Rooms-Katholieke Kerk had er alles aan gedaan om deze kennis te vernietigen, maar de wereld stond op het punt om die weer massaal te herontdekken. Door de Tibetaanse meesters uitverkoren mystici konden deze in oeroude symbolen verborgen wereld reanimeren, en zo zou de goddelijke vonk die in ieder mens zat verborgen weer doen sprankelen. In deze diepere kennis, verborgen in het menselijke onderbewuste, lag de sleutel tot het geheim van de bevrijding van de mensheid.
Reïncarnatie
Blavatsky presenteerde de theosofie (letterlijk ‘goddelijke kennis’) als ‘religieuze wetenschap’, waarop een soort wereldoecumene der religies kon worden gebaseerd. Reïncarnatie was het kernbegrip. Madame Blavatsky verkondigde dat iedere stoffelijke mens vergezeld ging van een ‘astraal lichaam’, ook wel als karma aangeduid. Wanneer de stoffelijke mens stierf, ging deze ziel over in een andere incarnatie. Dit was in de theosofische leringen de essentie van de reïncarnatie. Ingewijden in de hogere compartimenten van de occulte hiërarchie waren reïncarnaties van de grote magiërs van de wereldgeschiedenis. Zo werd Blavatsky door veel van haar volgelingen als een incarnatie van niemand minder dan Boedhha beschouwd. De theosofie was vooral gekant tegen het ‘materialisme’ van Charles Darwin en diens evolutietheorie in zijn boek Origin of Species, dat Blavatsky in het Russisch had vertaald.
Het hoofdkwartier van de Theosofische Vereniging aan Eight Avenue in New York, een complex dat wel als de ‘Lamaserie’ werd aangeduid, werd een verzamelpunt voor alle soorten religieuze waarheidszoekers, variërend van Joodse rabbijnen tot rozenkruisers, van vrijmetselaars tot twijfelende christenen, mormonen, soefi’s en wat dies meer zij. De Amerikaanse pers was laaiend enthousiast, vooral toen madame Blavatsky bekend maakte dat ze het Amerikaanse staatsburgerschap zou aanvragen, uit enthousiasme voor de krachten van de Nieuwe Wereld. ‘Zelfs nu, onder onze ogen, zijn er nieuwe rassen bezig zich te vormen, en het is in Amerika dat de transformatie plaats zal vinden, en het is al stilletjes begonnen’, aldus de nieuwbakken Amerikaanse, die haar felbegeerde paspoort in 1878 ontving. ‘Driehonderd jaar geleden begonnen als pure Angelsaksen, zijn de Amerikanen van de Verenigde Staten al een natie apart geworden, door een sterke vermenging van verschillende nationaliteiten en huwelijken een ras sui generis, niet alleen mentaal, maar ook lijfelijk. Dus het is de mensheid van de Nieuwe Wereld wiens missie en karma het is, de kiemen te zaaien van een komend, groter en veel glorieuzer ras dan degenen die we heden kennen’.
Eenmaal opererend vanuit Amerika ging het hard met het theosofische evangelie. Sinds Blavatsky’s eerste contacten ging het regenen van meldingen van ontmoetingen met Moria en Koet Hoemi en andere Mahatma’s. De Meesters bleven hun discipel Blavatsky voorzien van nieuwe brieven met wenken voor de mensheid, maar ook andere persoonlijkheden uit de wereld van spiritisme en theosofie werden regelmatig door hen ‘bezocht’.
In Amerika maakten de theosofen zich hard voor de promotie van de crematie, een tot dan toe ongekende praktijk in de westerse wereld. In 1876 vond de primeur plaats in de Vrijmetselaarstempel in New York, alwaar onder grote belangstelling het lijk van de Beierse baron Joseph Henri Louis de Palm werd gecremeerd. De baron was vrijmetselaar en ridder van Malta en had zijn lichaam per testament aan kolonel Olcott overgedragen, met het verzoek zorg te dragen voor een lijkverbranding. Het duurde zes maanden voordat Olcott een crematorium die voldeed aan de voorwaarden had weten te construeren. Het was de eerste officiële crematieplechtigheid in de westerse wereld. De ster van madame Blavatsky, die ondanks het feit dat ze als vrouw geen officiële bestuursfunctie van de Theosofische Vereniging kon vervullen toch door iedereen werd beschouwd als de ware autoriteit in de gelederen, begon te rijzen.
Isis Ontsluierd
In 1877 publiceerde madame Blavatsky haar eerste boek, Isis Unveiled (Nederlandse titel: Isis Ontsluierd), door haarzelf direct in het Engels geschreven. Voor die tijd had ze in de Russische pers onder het pseudoniem Radda Bai al de nodige artikelen gepubliceerd, maar met Isis Unveiled werd haar naam als auteur in een klap gevestigd. Van een dankbare lezer, een Indiase prins, ontving ze als dank een met parels en bladgoud uitgevoerde editie van de Bhagavad-gita, het heilige Hindoe-boek. Van Britse vrijmetselaars ontving ze de hoogste rang die er voor buitenleden voorradig was, die van ‘Gekroonde Prinses’. Ook vertelde Blavatsky dat ze in Malta was ingewijd in de oudste vrijmetselaarsorde ter wereld, de Loge van het Oosten, een eer die volgens haar maar was weggelegd voor ‘zes tot zeven’ vrouwen in de gehele wereld.
‘Als jullie je door mij laat leiden zal je dicht bij het licht van waarheid en macht komen, en krachtdadiger worden dan welke Jehova de joden ooit hebben gecreëerd’, sprak madame Blavatsky. Ze geloofde heilig in uitverkorenen en elites. Dit leidde tot een zeer hiërarchische, piramidevormige opbouw van de esoterische organisatie, bestaande uit los van elkaar opererende ‘secties’ en ‘loges’, met in het bovenste compartiment de hoogste Ingewijden, verenigd in de Esoterische Sectie (E.S.), alwaar madame Blavatsky de scepter zwaaide. De E.S.-leden stonden weer in astraal contact met de Tibetaanse Meesters, die op hun beurt zitting hadden in een loge die door de theosofen als De Grote Witte Broederschap werd aangeduid. Bij de buitenwacht maakte dit alles het nodige wantrouwen los. Vanuit christelijke hoek werd Blavatsky vele malen van satanisme beschuldigd. Het feit dat de Vereniging haar Engelstalige uitgave de naam Lucifer gaf (naar kabbalistische traditie zag Blavatsky satan als de brenger van het licht, de bron van de menselijke kennis), droeg daar veel aan bij.
Blavatsky en haar mede-theosofen waren zeer geïnspireerd door het Boeddhisme. Zij gaven zich veel moeite om deze weinig georganiseerde religie van de nodige structuur te voorzien. Zij ontwierpen zelfs een boeddhistische vlag, waarmee vanaf dat moment ijverig werd gewapperd van Sri Lanka tot Japan. Blavatsky hield haar lezers voor dat de heidens geachte godsdiensten buiten het christendom in praktijk veel menslievender waren en dichterbij de universele esoterische wijsheid stonden. Over de boeddhisten merkte zij op dat ‘ze de meest deugdlievende en deugdbetrachtende mensen ter wereld zijn. Het Boeddhisme zegt: Eerbiedig de godsdienst van anderen en blijf getrouw aan de uwen, maar het kerkelijk christendom, dat al de profeten en goden van andere volken als duivels brandmerkt, zou iedere niet-Christen tot eeuwige verdoemenis willen helpen’. Ze sprak daarentegen van ‘de wrede, antropomorfische en naijverige god der Joden, en zijn wraakzuchtige wet van ”oog om oog en tand om tand”, zijn bloedvergieten en dierenoffers’.
Swastika
Ook aan het Boeddhisme ontleende madame Blavatsky het symbool van de theosofie, de swastika, het teken voor de eeuwige terugkeer. Haar persoonlijke zegel was ermee getooid, evenals die van de Theosofische Vereniging. Onder regie van tsarina Alexandra, die enthousiast was over de theosofie, werd de swastika ingevoerd aan het hof van tsaar Nicolaas II. Wellicht aangespoord door het voorbeeld van de tsarina traden tal van vooraanstaande Russen toe tot de Theosofische Vereniging. Onder hen het lid van de Keizerlijke Raad Aleksej Aksakov en Emile von Sayn-Wittgenstein, de prins van wie boze tongen beweerden dat hij in Parijs een affaire met Blavatsky had.
Het theosofische gedachtegoed werd geboren in een tijd dat het spiritisme hevig in zwang was. De Britse koningin Victoria, door sommige theosofen beschouwd als een reïncarnatie van Alfred de Grote, geloofde er heilig in, evenals de Duitse kaiser Wilhelm II. De Oostenrijke keizerin Elizabeth van Habsburg (‘Sissie’) en de Roemeense koningin Elizabeth (‘Carmen Silva’) belegden regelmatig gezamenlijk séances, en ook op het Nederlandse vorstenhof van Oranje-Nassau, sinds Napoleons ondergang bij Waterloo verrijkt met een forse dosis Romanov-bloed (Anna Paulowna, echtgenote van koning Willem II, was een zuster van tsaar Alexander II, terwijl Willem III’s eerste echtgenote Sophie von Württemberg een kleindochter van tsaar Paul I was) was het een komen en gaan van occultisten en mystici van alle soorten pluimage.
De Theosofische Vereniging groeide uit tot een platform van deze occulte golf en vermocht zich verheugen in steeds meer groeiende steun van vele invloedrijke personen op het politieke wereldtoneel. Daarbij speelde een rol dat de theosofen niets op hadden met het rijzende tijd van socialisme en democratie. Als overtuigd monarchiste verwierp Blavatsky alles dat met het socialisme te maken had. Het socialistische idee van de verheffing van de massa’s stuitte haar zeer tegen de borst. Zo konden de eerste stappen op weg naar een sociaal verzekeringsstelsel op haar virulente tegenstand rekenen – dergelijke systemen zou de luiheid der massa’s maar aanwakkeren; directe vormen van liefdadigheid waren veruit te prefereren. Het werk van Blavatsky was gericht op de elite, in kunst, wetenschap, de adel en de politiek, die haar leer zou kunnen begrijpen. Haar leer was dan ook bij uitstek aantrekkelijk voor de aristocratie, die zich nu eenmaal bedreigd voelde door het ‘wetenschappelijk’ gefundeerde marxisme. Via de mystiek-wetenschappelijke wetten van de theosofie zou hun door het rode gevaar bedreigde bestaan wellicht geconserveerd kunnen worden, of in ere hersteld, of zelfs van een nieuwe, mystieke legitimiteit voorzien.
Brahmanen
In India oefende de Theosofische Vereniging een forse invloed uit op leden der hoogste kaste, de brahmanen, zoals het in Nederlands-Indië, alwaar de theosofische vereniging nog populairder was dan in het moederland, aantrekkingskracht had op leden van de Javaanse aristocratie. Maar ook andere elites voelden zich aangetrokken tot de theosofie: industriëlen, schrijvers (van de Portugese dichter Fernando Pessoa, de Ier Oscar Wilde, W.B. Yeats en George Bernhard Shaw tot de Nederlandse romancier Louis Couperus), wetenschappers (zoals de Amerikaan Thomas Alva Edison) en militairen waren oververtegenwoordigd in de Theosofische Vereniging. Ook de grondlegger van het Amerikaanse honkbal, generaal Abner Doubleday, was theosoof.
In 1879 verhuisde het hoofdkwartier van de Theosofische Vereniging naar India. Eerst in Bombay, enkele jaren later naar het rustieke Adyar, een gehucht nabij het district Madras in het diepe zuiden van India. Hier verdiepte Blavatsky zich verder in de antieke oosterse religies en schreef als een bezetene verder aan haar grote werk The Secret Doctrine, oftewel de De Geheime Leer, gebaseerd op aanwijzingen van de Meesters. Het boek verscheen in 1888 (althans de eerste twee delen; Cosmogenessis en Antropogenesis; het derde gedeelte, Occultism genaamd, verscheen pas in 1897, zes jaar na Blavatsky’s dood). De schrijfster stelde dat ze niet zelf verantwoordelijk was voor het boek: het meer dan vuistdikke geschrift was haar langs telepathische weg ‘ingegeven’.
‘Deze waarheden worden volstrekt niet als een openbaring naar voren gebracht’, schreef madame Blavatsky in het voorwoord van De Geheime Leer. ‘Evenmin eist de auteur de plaats op van onthuller van mystieke kennis die nu voor het eerst in de wereldgeschiedenis openbaar wordt gemaakt. Want de inhoud van dit boek kan worden gevonden, verspreid over duizenden boekdelen die de geschriften omvatten van de grote Aziatische en vroege Europese religies, verborgen achter tekens en symbolen, en tengevolge van deze sluier tot nu toe onopgemerkt gebleven. Wat nu wordt geprobeerd, is de oudste leerstellingen samen te brengen en daarvan een harmonisch en samenhangend geheel te maken’.
Alternatief scheppingsverhaal
In De Geheime Leer presenteerde Blavatsky niets minder dan een alternatief scheppingsverhaal. De leer van madame Blavatsky ging lijnrecht in tegen Darwin. Ze verwierp diens evolutietheorie en stelde daar tegenover haar leer van de ‘wortelrassen’.
In den beginne, aldus Blavatsky, bestond de schepping uit een ‘universele elektrische oceaan’, die via ‘uitvloeisels’ vorm gaf aan het leven op de planeet. Dat was de bron waaruit zeven ‘wortelrassen’ zouden ontstaan, een proces waarmee honderden, zo niet duizenden miljoenen jaren waren gemoeid. Ieder ‘wortelras’ kende een cyclus van zeven ‘rondtes’ – of ‘ras-tijdkringen’ -, die zich ieder op een afzonderlijk continent zouden afspelen. Met het verdwijnen van een wortelras verdween ook het daarmee gemoeide continent en dook een andere op uit de golven van de oceaan. De schepping, aldus Blavatsky, was in den beginne in feite niets anders dan een grote fabriek van monsters, ‘honden met vissestaarten’, ‘vissen, reptielen en andere monsterachtige dieren’. De ‘goddelijke natuur van de schepping’ werd pas zichtbaar met het eerste wortelras, ‘hogere en half-goddelijke wezens die zich vanuit hun eigen innerlijke wezen hadden geprojecteerd in de materie’, zulks met behulp van het medium van goddelijke, buitenaardse electriciteit en zonne-energie. Dit eerste ras, ‘de geobjectiviseerde gedachten van de goden’, levend op het ‘onvergankelijke heilige land’ (een continent waarvan Blavatsky de ligging niet nader kon of wilde toelichten) was geslachtsloos en astraal (niet-stoffelijk, dus zonder organen of beenderen) van structuur. Het plantte zich voort door middel van celdeling. Deze wezens riepen op een of andere wijze echter een goddelijke toorn over zich af en werden gestraft met ‘een vonnis van gevangenschap in de laagste sfeer die onze aarde is; in de duisternis van de stof’. Volgens Blavatsky zou het zevende en laatste, ver in de toekomst te vormen wortelras, weer terugkeren naar dit onvergankelijke heilige land.
Hyperboreia was de naam van het continent alwaar Blavatsky’s tweede Wortelras opbloeide. De oude Grieken berichtten al zes eeuwen voor Christus over het bestaan van dit continent. Blavatsky situeerde het rond de Noordpool en al de gebiedsdelen van het huidige Noordoost-Azië. De Hyperboreeërs waren eveneens als het eerste wortelras zonder geslacht. Het ras plantte zich voort als een plant, met behulp van knopachtige uitstulpingen op het ouderlijk lichaam. Ook de Hyperboreeërs werden gekenmerkt door een etherische verschijningsvorm, zonder beenderen of organen, maar tegen het einde van de cyclus begon dit ‘stamras’ steeds meer te ‘materisaliseren’, met een taaiie, gelei-actige en draderige structuur als resultaat. Zo ontstond wat leek op de eerste mens.
In Lemuria, gestiueerd op het zuidelijk halfrond, zich uitstrekkend van Madagaskar tot ver de Indische Oceaan naar Malakka in Zuidoost-Azië, ontstond vervolgens het derde wortelras, waarbij het astrale lichaam ‘steeds dichter met vlees bedekt raakte’. De Lemurianen, die zich voortplantten door middel van het werpen van eieren, ontwikkelden voor het eerst in de schepping van de mensheid volgens Blavatsky een skelet. ‘De zweetgeborenen’, zo noemde de oermoeder der theosofie dit ras, dat communiceerde via eenvoudige vormen van telepathie en voor het eerst de staat van androgynie zou hebben doorbroken en aldus in een mannelijke en vrouwelijke component uiteenviel. Dit proces, dat volgens Blavatsky gelijk stond aan de zondeval zoals die in het Oude Testament beschreven staat, ging tevens gepaard aan de ontwikkeling van een individueel denkvermogen, de rede. De Lemurische mens maakte izch volgens dezelfde leer echter schuldig aan ‘bestialiteiten’, door zich over te geven aan ‘sodomistische praktijken met reusachtige vrouwelijke dieren’. Hetgeen tot gevolg had dat er ‘reusachtige mensachtige monsters’ ontstonden, zoals de lagere apensoorten, maar ook de dinosaurussen en andere ‘draken’.
Nadat Lemuria in de golven was verdwenen ontstond er zo’n achttien miljoen jaar geleden op het nieuwe gevormde continent Atlantis, in het noordwesten van de Atlantische oceaan, het vierde wortelras, gekenmerkt door een verhard skelet en gedifferentieerd organenstelsel. Dit was het begin van het ‘zuiver menselijke tijdperk’; het Atlantische wortelras ontwikkelde de spraak, aangevuld met steeds verfijndere telepathische technieken, samengebundeld in een zgn. ‘derde oog’. In hun half verzonken continent creëerden de Atlantiërs een beschaving die zijn weerga niet kende.
Atlantis
De mythe van Atlantis had op zich natuurlijk een lange traditie. Al vier eeuwen voor Christus sprak Plato van een machtig Rijk genaamd Atlantis, een archipel in de Atlantische Oceaan, dat in een ver verleden pogingen had ondernomen om het hele Middellandse Zee-gebied te onderwerpen. Volgens Plato was de stadstaat Athene erin geslaagd de agressie vanuit Atlantis definitief af te weren, en daarmee zou het begin van de ondergang van het machtige eilandenrijk zijn begonnen. Later bezegelden een serie aardbevingen en overstromingen het lot van Atlantis. Tijdens een zondvloed van onophoudelijke regen was Atlantis naar Plato’s woord in een etmaal verzonken. Daar hield de Griekse filosoof op met zijn mededelingen, en ging Blavatsky verder. Volgens Blavatsky was Atlantis de geboortewieg van de ‘Ariër’, een ‘Lichtmens’ die zich na de ondergang van het Rijk over diverse plekken op de aarde verspreidde, met name in Europa en Klein-Azië, aldaar het vijfde wortelras vormend, bestemd om te heersen over de materie. Dit gebeurde nadat verschillende ‘onderrassen’ in Atlantis zich met elkaar hadden vermengd, aldus de wording van de gekleurde volkeren van later in gang zettend. Ook hadden de Atlantiërs zich in navolging van de Lemurianen bezondigd aan bestiale praktijken met ‘vrouwelijke behaarde dieren’. Aldus waren ‘diermensen’ in het leven gebracht. De antropoïde aap was daar een voortbrengsel van, aldus Blavatsky, die zo precies het tegenovergestelde beweerde van Darwins evolutietheorie, die er uiteindelijk van uitging dat de mens afstamde van de aap. Voor haar was de aap een ‘ontaarde mens’. Zoals ze schreef: ‘De aap, die wij kennen, is niet het voortbrengsel van natuurlijke evolutie, maar een toeval, een kruising van een dierlijk wezen of vorm met de mens’. Tot deze categorie van bestiaal tot stand gekomen dwalingen van de schepping rekende Blavatsky ook Afrikaanse Bosjesmannen en bepaalde andere Afrikaanse stammen, ‘lagere menselijke schepselen die thans gelukkig – tengevolge van de wijze ordening der natuur, welke altijd in die richting werkt – snel uitsterven’.
Nadat Atlantis zo’n zestig eeuwen geleden door een zondvloed verging, vestigde een hoge kaste van Arische opperpriesters zich via Scandinavië naar Centraal Europa, alsmede in de Gobi-vlakte, het toen nog uiterst vruchtbare gebied in het zuiden van China. Het nieuwe rijk in de Gobi ging echter door een catastrofe die leidde tot verwoestijning ten gronde, en de weinige overlevenden trokken hoog de Himalaya in, naar Tibet, alwaar het evolutieproces van het Arische wortelras in de verborgen gemeenschap Shambhala – verder werd gecoördineerd door de Meesters.
Shambhala
Blavatsky claimde zoals gezegd zelf in Shambhala te zijn geweest (al dan niet langs telepathische weg) en meldde op gezag daarvan dat het Arische wortelras, de vijfde in een rij van zeven, de boventoon in de moderne tijd voerde. De ware vertegenwoordigers van het Arische wortelras waren bestemd om los te komen van de materie, zich te verheffen uit ‘het slijk van het stoffelijke leven’ en weer in ‘het astrale’ over te gaan, aldus de keten vormend naar de toestand van de alle vormen scheppende oceaan van elektronen van het Onvergankelijke Heilige Land, die de schepping van de mensheid ooit in gang zette. Dit zou gebeuren tijdens het zesde en zevende wortelras, een gebeurtenis die nog in de toekomst lag en die als de vervolmaking van het leven op aarde moest worden gezien, de kroon op de schepping.
‘Aldus zal de mensheid haar voorgeschreven pelgrimstocht afleggen’, schreef Blavatsky. ‘Geen enkele van haar eenheden kan haar onbewuste roeping ontgaan of zich onttrekken aan de last mee te werken aan de natuur, terwijl een reeks van minder begunstigde groepen, de mislukkelingen, uit het menselijk gezin zullen verdwijnen zonder een spoor na te laten (…)Het is een feit dat veel te denken geeft dat de laagste mensenrassen thans snel uitsterven. Over de ganse wereld worden stammen gedecimeerd, wier tijd om is. Het is onjuist te beweren dat het uitroeien van een laagstaand ras uitsluitend het gevolg is van de wreedheden of mishandeling van de zijde van de kolonisten. Niets vermag hen te redden die hun loopbaan afgelegd hebben. Het uitsterven van de inboorlingen van Hawaï bijvoorbeeld is een van de geheimzinnigste vraagstukken van onze tijd. De ethologie zal vroeg of laat met de occultisten moeten erkennen dat de ware oplossing gezocht moet worden in een juist begrip van de werktuigen van karma. Roodhuiden, Eskimo’s, Papoea’s, Australiërs, Polynesiërs, enz., enz. zijn allen aan het uitsterven. Zij die inzien dat elk wortelras een toonladder van zeven onderrassen doorloopt, zullen het ”waarom” begrijpen. De incarnerende ego’s zijn aan hen voorbijgegaan, om ondervinding op te doen in beter ontwikkelde en minder door ouderdom versleten stammen, en hun vernietiging is derhalve een karmische noodzakelijkheid’.
Goochelkunst en illusionisme
De Geheime Leer werd een klassieker. Met dit monumentale boek vestigde Blavatsky zich aan de kop van de occulte beweging. Het was ook een zeer invloedrijk boek. Een familielid van Albert Einstein vertelde dat deze altijd een exemplaar van het boek binnen handbereik had liggen. Adyar werd nu het reisdoel van vele mystieke waarheidszoekers, die een ontmoeting wilde hebben met de keizerin van de occulte wereld. Vooral Duitse aristocraten vonden hun weg naar Adyar. Daar werden zij dan in een speciale kamer ontvangen, en het gebeurde niet zelden dat er dan stante pede een mirakel gebeurde. Deze ontvangstkamer werd het middelpunt van een grote controverse die al het succes van Blavatsky dreigde te overschaduwen. Het echtpaar Coulomb, dat jaren met Blavatsky in Adyar had doorgebracht, stond aan de wieg van een grote campagne tegen de ‘Witte Lotus’. Ze stelden dat de wonderbaarlijke verschijningen van de Meesters en andere grootheden op het Theosofische hoofdkwartier het`resultaat waren van de bedreven goochelkunst en illusionisme. Tegelijkertijd werd Blavatsky fel geattaqueerd door de net opgerichte Society for Psychical Research in Londen, het eerste instituut ter wereld dat occulte fenomenen aan wetenschappelijke toetsing onderwierp. De brieven van de Mahatma’s die madame Blavatsky uit Tibet zei te hebben meegenomen, waarvan enkelen waren gedoneerd aan de vermaarde British Library in Londen, werden door de Society for Psychical Research als vervalsingen gebrandmerkt. Het ging om ‘Mahatma’s van mousseline en goudpapier’, aldus de onderzoekers, die stelden dat de mediamieke Russin de brieven eigenhandig had geknutseld, dat zij zelfs nooit in Tibet zou zijn geweest. De Society stuurde de jonge Australische onderzoeker Richard Hodgson naar het theosofische hoofdkwartier in India om het geval verder te onderzoeken. Hodgson schreef in 1885 namens de Society een rapport waarin Blavatsky werd gebrandmerkt als ‘de meest geslepen bedriegster van deze eeuw, wier naam aan het nageslacht verdient te worden doorgegeven’. De Society sprak bovendien het vermoeden uit dat Blavatsky een geheim agent van de tsaar was, naar India gekomen om een nationalistisch vuur onder de hindoes te ontsteken, gericht tegen de Britse heersers aldaar.
Honderd jaar later, in 1986, zou de prestigieuze Society de beschuldiging aan het adres van Blavatsky overigens intrekken. Uitgerekend de brieven op grond waarvan Blavatsky als vervalster was gebrandmerkt waren niet door haar, maar door het rancuneuze echtpaar Coulomb in elkaar geflanst, zo oordeelde dr. Vernon Harrison, gewezen president van de Royal Photographic Society.
Blavatsky verzuchtte dat zij ‘liever de grijze stof van haar brein als enige Mahatma-land te zien beschouwd, en er van verdacht te worden dat de Mahatma’s uit de diepten van haar eigen innerlijke bewustzijn te hebben voortgebracht, dan hun namen en verheven ideaal zo schandelijk ontheiligd te zien, als thans geschiedt’. Verbitterd verliet ze India om er nooit meer terug te keren.
In de volgende aflevering: Hoe de Ierse suffragette Annie Besant werd gewonnen voor de theosofie