Een van de grootste uitdagingen voor economie en samenleving is de vraag hoe we met zijn allen in de toekomst vorm willen geven aan de manier waarop we ons werk organiseren en de kost verdienen. We komen uit een wereld waarin dat vooral gebeurde in de vorm van grote ondernemingen die hun werknemers een baan voor het leven boden. Die wereld bestaat niet meer.
Tijdens een seminar vorige maand op het ministerie van Economische Zaken liet prof. dr. Erik Stam zien dat tussen 1985 en 2012 de werkgelegenheid bij de vijf grootste Nederlandse multinationals is gedaald van ruim zeventigduizend fulltime arbeidsplaatsen tot minder dan vijftienduizend. De onderneming zoals wij die kenden bestaat niet meer.
'Is dat een probleem?', vroeg Stam (hoogleraar Entrepreneurship in Utrecht) zich af ten overstaan van een zaal vol beleidsambtenaren en onderzoekers. Ja, gaf hij zelf het antwoord, want die ondernemingen zorgden er niet alleen voor dat bijna elke Nederlander werk en inkomen had maar ook dat de kennis werd ontwikkeld en gedeeld die nodig is om grote en kleine problemen op te lossen en zo voor welvaart te zorgen.
Nieuwe arrangementen voor collectieve actie
Als we onze welvaart voor de toekomst in stand willen houden, ging Stam verder, zullen we op een andere manier voor innovatie en groei moeten gaan zorgen. Hij zag daar een aantal mogelijkheden toe. Een daarvan was het verhogen van de arbeidsmobiliteit binnen en tussen bedrijven, een ander het investeren in kennis en vaardigheden van zowel entrepreneurs als intrapreneurs.
Een derde mogelijkheid zag Stam in wat hij noemde 'nieuwe arrangementen voor collectieve actie'. Daarmee doelde hij onder andere op de netwerken waarin steeds meer ZZP'ers de laatste jaren zijn gaan samenwerken. Misschien, suggereerde hij, zijn dat wel de ondernemingen van de toekomst.
Op dat punt van het seminar mocht ik het van Stam overnemen, en een aantal praktijkvoorbeelden bespreken van zulke samenwerkingsverbanden. Ik deed dat aan de hand van een artikel dat ik net had geschreven voor Sprout (oktober 2014, pp. 88-93).
Beeld van 'eenpitter' is achterhaald
Als startpunt voor mijn presentatie koos ik het traditionele beeld van de zzp'ers als 'eenpitter': de man of vrouw die producten of diensten levert dan wel werken produceert zonder daarbij duurzame relaties aan te gaan met vakgenoten en met opdrachtgevers. Inherent aan dat beeld is het idee dat hij of zij daarmee geen werkgelegenheid creëert en niet bijdraagt aan innovatie. Dat beeld van die eenpitters is door de werkelijkheid achterhaald.
ZZP'ers ondernemen tegenwoordig steeds vaker collectief actie, niet alleen om samen te voorzien in de zekerheden die zij wel nodig hebben maar die het sociale stelsel hen niet biedt maar ook om samen diensten en producten voort te brengen en die te vermarkten.
ZZP'ers delen werkruimte, timmeren samen aan de weg, en als een opdracht daarom vraagt voeren ze die in teamverband uit. Dat is niet alleen leuker, maar vooral ook slimmer. Want zo kunnen zij grotere en complexere opdrachten aan, die meer winstgevend zijn.
Ondernemende Juristen
Neem de groep die zich Ondernemende Juristen noemt. Onlangs hebben zij op verzoek van een groot energiebedrijf een virtueel adviesbureau opgezet, een besloten omgeving op internet, waar alleen de eigen juristen van dat energiebedrijf toegang tot hebben en een groep geselecteerde zelfstandigen uit het netwerk van Ondernemende Juristen. De mensen van het energiebedrijf kunnen daar hun vragen posten, de zelfstandigen kunnen die één-op-één oppikken. Alle rompslomp daar omheen, zoals de facturering, regelt Ondernemende Juristen. Net zoals een advocatenkantoor dat zou doen.
Dat virtuele adviesbureau is maar een van de vernieuwende projecten die de Ondernemende Juristen samen doen. Sinds het netwerk in 2006 werd opgezet, hebben zich er ongeveer 450 zelfstandigen bij aangesloten. Zij houden gewoon hun eigen praktijk aan en hun eigen klanten, en daarnaast werken zij ook via het netwerk. Een bescheiden backoffice ondersteunt de samenwerking, met geavanceerde projectsoftware die helpt om makkelijker in teams samen te werken. In ruil voor die faciliteiten staan de deelnemers een percentage af van hun inkomsten.
Concurrentie voor de grote bureaus
Het concept van de Ondernemende Juristen spreekt aan in de markt. Volgens trendwatcher Adjiedj Bakas zullen de grote bureaus zullen het in de toekomst steeds vaker moeten afleggen tegen zulke collectieven van samenwerkende zelfstandigen. 'Ze zullen het niet openlijk toegeven,' zegt hij, 'maar ze beginnen de concurrentie nu al te voelen.'
Een vergelijkbare ervaring maar dan in een heel andere branche, heeft Unit-2. Dat is een collectief van creatieve ondernemers in de communicatie. Toen eind 2011 de supermarkten van C1000 werden overgenomen door Jumbo, schreef de vereniging van C1000-ondernemers een pitch uit voor een boek waarmee zij in stijl afscheid konden nemen van hun winkelformule. C1000 gunde de opdracht aan UNIT-2. De case is uitvoerig beschreven in het communicatievakblad C.
Behoefte om samenwerking te formaliseren
Naarmate zulke collectieven langer bestaan, naarmate ze groter worden en naarmate er meer geld in omgaat, neemt onder de deelnemende zelfstandigen de behoefte toe om hun samenwerking te formaliseren. Op een gegeven moment is alleen vertrouwen niet meer genoeg. Je kunt als zelfstandige wel instaan voor je eigen werk, maar als er een collega de fout in gaat, wil jij daar niet voor boeten. Zeker als de bedragen groter worden, is het verstandig om een rechtspersoon te hebben waarin zulke risico’s zijn afgedekt.
De meest voorkomende vormen zijn de vennootschap onder firma (VOF), de maatschap, de flex-BV en de coöperatie. Alfred Griffioen van De Ondernemerscoöperatie helpt groepen van zzp'ers die afweging te maken en een structuur op te zetten die bij hen past. Hij schat dat er momenteel in Nederland ruim 1.200 actieve coöperaties zijn van zelfstandige professionals. Van die 1.200 kent hij er zeker 300 persoonlijk, omdat hij hen de afgelopen tijd heeft mogen adviseren.
Twee cruciale momenten
In de ontwikkeling van zulke collectieven zitten twee cruciale momenten. Een: slagen ze er daadwerkelijk in meer toegevoegde waarde te leveren voor hun klanten en dus meer winst te genereren voor de zelfstandigen die er aan deelnemen dan zij ieder voor zich hadden gekund? En twee: zijn zij in staat intern een proces op gang te brengen waardoor de deelnemers van elkaar leren, zowel vakinhoudelijk als qua ondernemersvaardigheden, zodat zij nieuwe producten en diensten kunnen ontwikkelen die een economische waarde vertegenwoordigen? Met andere woorden: gaan zij zorgen voor innovatie?
Het eerste lijkt mij in een aantal situaties duidelijk het geval. De Ondernemende Juristen, Unit-2 en Firma De Groot creëren alle drie als collectief een duidelijke meerwaarde voor hun klanten. Andere cases uit het Sprout-artikel moeten zich daar nog in ontwikkelen, of zijn ondertussen alweer op een teleurstelling uitgelopen.
Van elkaar leren en samen innoveren
Ook op het tweede punt, de innovatie, ontstaat een gemengd beeld. Met name voor de deelnemers in Firma De Groot is van elkaar leren en samen innoveren een speerpunt. Zij organiseren bij toerbeurt activiteiten die daarop gericht zijn, op wekelijkse basis.
Een vernieuwende praktijk die mede daaruit is voortgekomen zijn de Hanzup sessies van Creatieve Coöperatie Zwolle. Bedrijven en instellingen komen daar op een even originele als effectieve manier in contact met experts die hen kunnen helpen bij hun ontwikkelingsvraag.
Bij Unit-2 en bij De Ondernemende Juristen worden vergelijkbare initiatieven ontwikkeld, allemaal gericht op een optimale aansluiting tussen de vraag van de klant en het aanbod vanuit het collectief. Andere cases zijn zo ver nog niet. Wat dat betreft zouden die nieuwe ondernemingen ook weer van elkaar kunnen leren.
'Pas op met maatregelen die nieuwe initiatieven kunnen frustreren'
Aan het eind van het seminar waar Erik Stam en ik onze presentaties gaven, werd de vraag gesteld wat de overheid in het algemeen en Economische Zaken in het bijzonder kunnen doen om de ontwikkeling van dit soort samenwerkingsverbanden te bevorderen.
Mijn persoonlijke advies was: 'Niet te veel mee bemoeien. Geef ze vooral de ruimte om te ondernemen, om zich te ontwikkelen, om in de praktijk uit te vinden wat werkt en wat niet werkt.' En, misschien nog wel dringender in het licht van de huidige discussie over zzp'ers: 'Pas vooral op met maatregelen die de vorming van nieuwe initiatieven kunnen frustreren.'
Individueel slagen, collectief zakken
Een voorbeeld van zo'n contraproductieve maatregel is het wetsvoorstel Beschikking Geen Loonheffing dat onlangs naar de Tweede Kamer is gestuurd. Het probleem daar is niet de vervanging van de huidige vier verschillende Verklaringen Arbeidsrelatie (VAR) door één BGL: dat is alleen maar handig. De kneep zit hem in de webmodule die opdrachtnemer en opdrachtgever samen moeten invullen.
De webmodule bevat een aantal stellingen waarvan opdrachtgever en opdrachtnemer ieder voor zich moeten aangeven of die op hun situatie van toepassing zijn. Bij genoeg 'goede' antwoorden krijgt de opdrachtnemer zijn BGL en is de opdrachtgever gevrijwaard van aanspraken achteraf van de Belastingdienst. Het probleem is dat een aantal van die stellingen zzp'ers laat 'slagen' als ze individueel werken en laat 'zakken' als ze in een samenwerkingsverband actief zijn.
Eis van rechtstreeks contracteren
Om een voorbeeld te geven: met een van de stellingen wil de belastingdienst achterhalen of opdrachtgever en opdrachtnemer wel rechtstreeks een overeenkomst met elkaar sluiten. De fiscus vertrouwt het namelijk niet wanneer zzp'ers via een bemiddelaar werken. Doen ze dat wel, dan kunnen ze worden gezien als 'schijnzelfstandigen' die in een 'verkapt dienstverband' werken. Dat geeft dan geen recht op zelfstandigenaftrek.
Individueel opererende zzp'ers kunnen in de meeste sectoren (maar bijvoorbeeld niet in de zorg) vrij eenvoudig aan de eis van direct contracteren voldoen. Zo niet de zzp'ers die deel uitmaken van een samenwerkingsverband. Waarom niet?
Informatie in samenhang beoordelen
Een van de voordelen voor een opdrachtgever om voor een grotere opdracht te werken met een samenwerkingsverband is dat daardoor zijn transactiekosten worden teruggedrongen. Het scheelt tijd en geld als je maar met één partij een overeenkomst hoeft af te sluiten in plaats van met meerdere partijen.
In de praktijk lossen de samenwerkingsverbanden uit het Sprout-artikel dat op door een van hun deelnemers als hoofdaannemer te laten optreden en de anderen als diens onderaannemers. Met de Verklaring Arbeidsrelatie zoals we die nu nog kennen hoeft dat geen probleem te zijn. De aanvraag daarvoor wordt gecontroleerd door een medewerker van de Belastingdienst die alle verstrekte informatie in zijn samenhang beoordeelt.
Beslisregels en wegingsfactoren
Als straks voor een BGL-aanvraag de webmodule moet worden ingevuld komt er echter geen mens meer aan te pas. Dan hebben we alleen nog maar de beslisregels van het algoritme en de wegingsfactoren die vooraf aan elk van de stellingen zijn toegekend. Over geen van beide heeft de Belastingdienst tot nu toe openheid van zaken willen geven.
De kans is groot dat de webmodule de BGL-aanvraag van een 'onderaannemer' in een samenwerkingsverband ten onrechte afwijst. Tegen die uitkomst is dan wel weer bezwaar en beroep mogelijk, maar zzp'ers die nadenken over hun fiscale status zullen zich toch geremd voelen om onder die condities in een samenwerkingsverband te stappen.
Groei en innovatie in de kiem gesmoord
Opdrachtgevers op hun beurt zullen aarzelen om in zee te gaan met een samenwerkingsverband van zzp'ers die niet ieder voor zich over een BGL beschikken. Dat brengt voor hen immers het risico op naheffingen met zich mee.
Zo dreigt regelgeving die bedoeld is om 'schijnzelfstandigheid' te bestrijden ondernemende zzp'ers en hun opdrachtgevers in de wielen te gaan rijden. Kansen op groei en innovatie worden in de kiem gesmoord. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Pierre Spaninks schrijft iedere zondag over zzp’ers in TPO Magazine. Klik hier voor een overzicht en hier voor een abonnement.