‘Stooooooooop!’ Met slippende banden komen we tot stilstand, onze gezichten tegen de voorruit geplakt. Op nog geen twee meter van de bumper staat een langharig ezeltje ons met knipperende bambi-oogjes aan te kijken en trippelt dan verder. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is. En dat is het in Ethiopië dan ook. Dachten we dat het verkeer in Libanon, Libië of Egypte pittig was, het met honderd miljoen inwoners en minstens evenveel dieren enorm overbevolkte Ethiopië is pas echt een uitdaging.
Suïcidaal dier
Niet alleen moet je oppassen voor de door de bergen denderende vrachtwagens, minibusjes en hulpverleningsauto’s,de eindeloze stroom sjokkende vrouwen met bossen hout en jerrycans op hun rug, mannen die het hoeden van hun dieren nog steeds niet onder de knie lijken te hebben en kinderen die lachend naar je zwaaien, hun hand ophouden of een steen door je achterruit proberen te gooien. Meeste aandacht verdienen de langs de weg gelegen velden, graslanden en akkers waar je ogen continue overheen spieden, op zoek naar weer zo’n suïcidaal dier dat naar de weg komt galopperen om nog net voor jóuw auto over te steken. Door deze dagelijks terugkerende noodstoppen komt je kilometerteller – ondanks de inmiddels duizenden kilometers aangelegd Chinees asfalt – zelden boven de 50. Saai wordt het evenmin. Saai wordt het sowieso nergens in Ethiopië.
Slijmerig gevaarte
Om even van deze onophoudelijke mensen- en dierengekte uit te hijgen, strijken we neer bij Tim en Kim Village, een door gelijknamige Nederlanders gerunde camping in West-Ethiopië. Nadat we onder de immense vijgenboom onze daktent hebben opengeklapt en even genieten van het prachtige uitzicht over het enorme blauwe Tana meer, wordt onze aandacht getrokken door de vele rode, groene en blauwe vogels die continue in de takken neerstrijken. Even in een boek lezend, voel ik opeens druppels. Verbaasd kijk ik omhoog, recht in iets bloederigs dat naar beneden suist en in mijn nek belandt. Gillend spring ik op terwijl het slijmerige gevaarte via mijn rug op de stoel glijdt. Het blijkt een afgekloven vis waar twee enorme gieren boven in de boom nog steeds over in fel gevecht zijn.
Papyrusbootjes
Tijdens een wandeling langs het Tana meer merken we op hoe de rollen in Ethiopië zijn verdeeld; terwijl poedelnaakte jongetjes elkaar lachend van omgekeerde papyrusbootjes duwen, lopen hun zusjes met loodzware jerrycans vol water terug naar hun dorpje Gorgora. Daar worden we al gauw omringd door tientallen in vodden gestoken kinderen die allemaal hun stoffige knuisjes in die van ons proberen te steken. Om de drukte te ontvluchten, duiken we het plaatselijke café in, dat niet meer blijkt dan een donker hutje met twee houten banken, een kast, het bed van de eigenaresse en een nieuwsgierige kip die in- en uitloopt. Omdat de in blauwe bloemetjesjurk gestoken uitbaatster geen bier schenkt en in haar houten servieskast enkel flessen met dubieus gekleurde sterke drank staan, gaan we maar voor de Ouzo. Die kennen we in ieder geval nog van ‘de Griek’.
Snoeiharde Ethiopische muziek
Lachend schenkt de dame een driedubbele portie in en zet snoeiharde Ethiopische muziek op. Ze smeekt me eenzelfde bloemetjesjurk aan te trekken die ik schoorvoetend over mijn hoofd laat glijden en nog geen vijf minuten later is de twaalf vierkante meter gevuld met tientallen warme lichamen die ritmisch hun schouders naar voren werpen en hun nek in soepele kronkels laten bewegen. Als we voor de binnengestroomde Ethiopiërs een fles Araki bestellen, stijgt er gejuich op. De lokaal gestookte drank smaakt verschrikkelijk, maar we laten ons niet kennen en gaan ook zelf met de voetjes van de vloer. Maar deze Ethiopische dans blijkt niet helemaal voor ons kaaskoppen te zijn weggelegd en na een kwartiertje worden we gered door Ethiopisch bekendste fenomeen: een stroomstoring. Lachend verlaten we het hutje en worstelen ons tussen de joelende kinderen terug naar de camping waar we ons weer onderdompelen in de in Ethiopië zo unieke rust.
Pikzwarte rookwolken
In de dagen erna trekken we verder naar het noorden, via de adembenemende Simiën bergen waar door regen de zanderige wegen in riviertjes zijn veranderd, het kwik onder de tien graden duikt en onze oren maar blijven ploppen door het stijgen en dalen tussen de 1000 en 3000 meter. De pikzwarte rookwolken die onze Landrover af en toe uitstoot maken ons wat ongerust, maar van andere overlanders horen we dat dit op grote hoogte normaal is. Bovendien is de Ethiopische diesel van niet al te beste kwaliteit.
Klamme badmat
In Axum proberen we een glimp op te vangen van de kapel waarin de Ark des Verbonds zou moeten staan. Deze gouden kist met erin de stenen tafelen met de Tien Geboden bevond zich volgens het Oude Testament oorspronkelijk in Jeruzalem. Maar volgens de Ethiopiërs is de ark door de zoon van koning Salomo en de Ethiopische koningin Sheba destijds mee naar Axum genomen. Geen historicus of archeoloog kan dit checken omdat alleen een opperpriester de kapel mag betreden. Buitenlanders mogen zelfs het hek rond het heiligdom niet binnen en wij hebben nog minder geluk. Omdat er in de naastgelegen kerk een ceremonie gaande is, wordt ons verzocht om drie uur te wachten voordat we het terrein mogen betreden. We houden het voor gezien en duiken de plaatselijke, opvallend gezellige, kroeg in. Daar doen we ons tegoed aan een altijd goedkope en smakelijke injera, het nationale Ethiopische voedsel dat door minder positieve reizigers ook weleens een ‘klamme badmat’ wordt genoemd.
Lees morgen en overmorgen deel 2 en 3 over onze reis door Ethiopië.
Deze reportage is eerder gepubliceerd in 4WD Magazine.