Ergens te laat komen, dat zal hem nooit overkomen. 'Dat kon je je als kind niet permitteren. Anders miste je de bus. Dat is me als jongen van zeven een keer op woensdagmiddag overkomen. Iedereen was thuis in paniek… Wanneer ik koffie koop, neem ik twee pakken tegelijk. Je moest altijd voorraad hebben, al was het maar om te kunnen uitlenen aan de buren. Dat zit zo in mijn systeem, die gedachte gaat er niet meer uit.’
Cees van der Pluijm, voormalig tekstschrijver van Robert Long, Jules de Corte en Drs. P. en jarenlang columnist voor de Gay Krant, groeide op in Radio Kootwijk. Een kleine woongemeenschap van zo’n 150 personen bij het gelijknamige zendstation. Zijn vader werkte daar, net als alle andere mannen in het dorp.
Van de lagere school in Apeldoorn herinnert Van der Pluijm zich een landkaart van Nederland. 'Radio Kootwijk stond er speciaal op aangegeven met een raar soort boogje, zo’n teken voor een zendmast. Ons dorp stelde niets voor: 37 woningen, geen winkel, geen kerk, geen school. Voor Nederland was het echter van wezenlijk belang. Via het zendstation was draadloos contact met alle delen van de wereld mogelijk. Persoonlijk afscheid nemen van een stervend familielid in Nederlands Indië kon alleen via onze zenders. De contacten van Radio Scheveningen met koopvaardijschepen werden in Radio Kootwijk de lucht in gestuurd. Niet voor niets waren de Duitsers al op 11 mei 1940 in Radio Kootwijk. Het zenderpark konden ze buitengewoon goed gebruiken voor de langegolf-contacten met hun duikboten.’
Multiculturele samenleving
Van der Pluijm schreef het boek ‘Radio Kootwijk – biografie van een zendstation en een dorp in het hart van de Veluwe’ (BDU Media, Barneveld, 224 pagina’s, €29,50). In één samenhangend verhaal bracht hij de feiten bijeen: de radiogeschiedenis, de bijzondere architectuur, het leven in een besloten sociaal verband, de Tweede Wereldoorlog (en de rol van Radio Kootwijk in het Englandspiel), natuur en landschap en de nieuwe tijd na de sluiting van het zendstation in 1998 (nieuwe telecommunicatietechnieken zoals satellietverbindingen maakten het overbodig).
Het zenderpark van Radio Kootwijk werd rond 1920 gebouwd voor radiotelegrafie en radiotelefoonverkeer wereldwijd. Het Kootwijkerzand was een ideale plek: afgelegen en vrijwel onbewoond, zodat storingsvrij zenden en ontvangen mogelijk was. De grond was al eigendom van het Rijk, Staatsbosbeheer was in 1899 in de buurt van Kootwijk begonnen met het bebossen van de stuifzanden. Een gesprek met Nederlands Indië kostte in de beginjaren 33 gulden per drie minuten, voor iedere extra minuut moest 11 gulden worden neergeteld. Het weekloon bedroeg in die dagen ongeveer 25 gulden.
Vader Van der Pluijm was als technisch ambtenaar bij het zendstation een van de medewerkers die de zenders onderhielden en bedienden. 'Ik bracht hem weleens brood als hij avonddienst had. Hij was dan in zijn eentje in Gebouw A. Contact met Paramaribo, met Rio de Janeiro, voor een kind was het ongelooflijk dat jouw vader dat bestierde. Een machtig man was hij op zo’n moment in mijn ogen. Soms mocht ik meeluisteren, vader moest de verbinding controleren. Als er onderweg een storing was, zocht hij een andere frequentie voor een betere lijn.’
Ruim dertig werknemers van Radio Kootwijk woonden met hun gezin bij het zendstation. Van der Pluijm: 'Mensen uit alle delen van het land waren daar neergepoot in een multiculturele samenleving van Friezen, Brabanders zoals mijn ouders, Zeeuwen, mensen uit Amsterdam en Den Haag, rooms-katholieken, protestanten van alle denominaties, humanisten. Zo leer je wel omgaan met verschillen. Als rooms-katholiek jongetje fietste ik op zondagmorgen naar de Heilige Geestkapel in Assel, waar ik misdienaar was. Ik was nog niet terug of ik ging met de buurjongens naar de zondagsschool van een paar protestantse dames. Ik weet daardoor nu meer van de Bijbel dan de meeste rooms-katholieke leeftijdsgenoten. Die buurvrouwen konden fantastisch vertellen. Ik zag het joodse volk veertig jaar lang door het Kootwijkerzand lopen. Dat kon je je voorstellen als je daar woonde. Alles werd concreet en aanschouwelijk.’
Uitverkoren
Radio Kootwijk was een bijzonder dorp, voor Cees van der Pluijm was het ‘het paradijs’. 'We waren uitverkoren om daar te mogen wonen, dat gevoel had je. Een parkwijk als Berg en Bos in Apeldoorn was natuurlijk prachtig, wij woonden echt in het bos. En dicht bij het intrigerende zendstation met die twee indrukmakende masten bij Gebouw A van 212 meter hoog, elk tweemaal de Domtoren van Utrecht. Een eigen zwembad, een eigen tennisbaan, voor veel kinderen in Apeldoorn, zeker die van ons milieu, was zoiets niet vanzelfsprekend. Ik had niet in de stad willen opgroeien.’
Zeker tot halverwege de jaren zestig leefden de Radio-Kootwijkers vrij geïsoleerd. 'De meesten hadden nog geen auto, drie keer per dag reed er een bus naar Apeldoorn, 15 kilometer verderop. Die bracht ‘s morgens de werkers en nam dan de schoolkinderen mee, ‘s middags kwamen de kinderen terug en werden de werkers weer opgehaald. Na school met je vriendjes mee zwemmen ging niet, ik moest de bus halen. Als ik die miste, kwam er pas drie uur later weer één. Naar een verjaardag van een klasgenootje kon evenmin. Soms had het voordelen. Nablijven op school hoefde ik niet, anders was de bus weg. ‘Ik laat je maar gaan’, zei de meester. Het afgelegen wonen heb ik nooit als een probleem gezien. Ik had een leuke jeugd. In Radio Kootwijk was een bloeiend verenigingsleven. Mijn moeder leidde jarenlang twee toneelclubs, die over de hele Veluwe uitvoeringen gaven. Moeder kwam uit Brabant, ze was beroepsactrice geweest. Er waren sportclubs, op Hemelvaartsdag gingen we met het hele dorp dauwtrappen. Er was altijd wat te doen. Eigenlijk hadden we veel meer vertier dan kinderen in de stad, en bovendien was er de natuur om ons heen.’
De buren waren in de aanspraak allemaal oom en tante. 'Die Radio-Kootwijker van 92 is nog steeds oom Jan voor mij. Als hij belt, zegt hij ook: ‘Dag Cees, met oom Jan’. Onze eigen familie in Brabant zag ik een of twee keer per jaar toen ik kind was. De Radio-Kootwijkers waren mijn familie, geen wonder dat je ze oom Jan en tante Mientje noemde. Je was op elkaar aangewezen. Je kon niet even een pak suiker kopen, als je zonder suiker zat ging je naar de buren.’
Van der Pluijm is nog geregeld in het dorp van zijn jeugd. 'Dat is voor mij thuiskomen. Die geur van de bossen, die bijzondere stilte in Radio Kootwijk, waardoor je juist heel veel gaat horen, zelfs een vliegtuig op tien kilometer afstand. Ik loop nog steeds in het Radio Kootwijk van mijn geheugen rond. Als je mij vraagt wie er in Radio Kootwijk woonde, noem ik bij alle huizen de namen van de bewoners in 1960. Die wonen er voor mijn gevoel nog. Van hen leeft 99 procent niet meer, maar dat is de wereld waar ik heel makkelijk weer in stap.'