De zalen in de provincie zijn leeg.
Onze eigen Onno Weggemans constateerde het onlangs nog in Amersfoort. Acteur Louis van Beek verzuchtte het nog eens in het eigen medium van de toneelsector, de Theaterkrant: het publiek blijft weg. Nee, natuurlijk niet in de Amsterdamse Stadsschouwburg, en ook niet bij de premières in ‘de regio’, waar de nog zeer sterk op de randstad gerichte toneelvrienden een paar keer per jaar naartoe moeten. Het is angstwekkend stil in Almere, in Amersfoort, in Beuningen en Sittard. Of in Assen. Alleen Meppel schijnt fantastisch te gaan.
De oorzaak? Teveel theaters met teveel grote zalen zonder budget voor fatsoenlijk (letterlijk) personeel en zonder enige binding met het eigen programma, dan wel het eigen publiek. Dit zeg niet ik, maar de Commissie Ter Horst die een en ander vorig jaar onderzocht heeft.
Iedereen moet op tournee
Ieder gezelschap dat in Nederland toneel maakt moet op tournee. Ook als je geen subsidie ontvangt. De Nederlandse theaters zijn er namelijk niet op toegerust om langer dan twee dagen dezelfde voorstelling te tonen. Het Nederlandse publiek schijnt bovendien, volgens slecht uitgevoerde onderzoeken, niet bereid te zijn om verder dan tien kilometer te reizen voor een voorstelling.
Dus zet elk dorp een theater neer en moet elke acteur minstens dertig keer per productie het land in, met de trein, met de eigen auto, met een taxi. Minstens drie uur ‘s middags weg, omdat op mysterieuze wijze het extra asfalt niet tot minder, maar tot meer files heeft geleid, en dat na een dag repeteren aan het volgende stuk. Soms betaald, meestal onbetaald, als je niet in loondienst zit. Na afloop zelf afbreken en geen tijd voor een biertje met het publiek, dat meestal toch al het ongezellige foyertje is ontvlucht.
Je komt om 2 uur ‘s nachts thuis, moet jepartner bevredigen, goed slapen en om negen uur weer op voor de volgende repetitie. En dat vijf tot zes, soms zeven dagen per week. Voor een grijpstuiver, want ook de grote musicals betalen vrijwel niets.
Vind je het gek dat het soms in Appelscha dan even een mindere avond oplevert? Of in Almere, of Breda? Het overkomt de grootsten. Zo’n beetje het laatsteensemble dat nog acteurs in loondienst heeft, Toneelgroep Amsterdam, heeft er in de sector zelfs een kleine reputatie mee opgebouwd. Buiten de A10 wordt er nogal eens een feestje gebouwd op het toneel, vooral als de grote baas niet aanwezig is (best vaak) en er geen bekenden in de zaal zitten (regelmatig).
Directeuren hebben de boel overgenomen
In Rotterdam bouwen ze aan een fusie tussen een paar grote en kleine instituten. Het Ro Theater, Wunderbaum, een productiehuis en de lokale schouwburg gaan allemaal in elkaar op. Dat levert vooralsnog een enorm bedrijf op met drie directeuren aan de top en geen acteurs in dienst. Dit weekend verliet een pas benoemd artistiek leider (Bianca van der Schoot) de club, ‘in goed overleg’, nog geen maand nadat ze officieel in dienst was getreden.
In een verklaring in Trouw legt een van de drie directeuren, Ellen Walraven, uit dat de organisatie de voorkeur geeft aan ‘makers’, die los kunnen worden ingezet om de targets van de theaterfabriek Rotterdam, qua publieksbereik en onderwerpskeuze, in zicht te brengen.
In Den Haag wordt al een tijdje in iets meer stilte aan eenzelfde soort constructie gewerkt: veel directeuren, een paar losse makers en minderacteurs.
Het publiek is de weg kwijt
U herkent in het hiervoor geschetste probleem hopelijk een patroon. Dat patroon heet ‘acteur’. Die acteur is oververmoeid, onderbetaald, steeds ergens anders en wordt niet serieus genomen. Niet door de eigen bazen. Niet door de subsidiegevers. Die hebben in de vierjaarlijkse tombola zelfs geheel zelfstandig besloten om de arbeidsomstandigheden in de sector te offeren aan een voldoende brede selectievan ‘makers’.
En laat nou net die acteur, dat lastige, geldverslindende radertje in dat grote geheel van instituties, subsidiestromen, stippen aan de horizon en innovatietargets, laat nou net die acteur het enige, maar dan echt het enige zijn waar de toeschouwer voor naar het theater komt. De acteur en het meer of minder bekende verhaal dat hij of zij vertelt. Het is onderzocht. Toeschouwers hebben geen boodschap aan regisseurs, laat staan ‘makers’. Zelfs Ivo van Hove zegt de ervaren theaterganger vrijwel niets. Logisch, want Ivostaat ook niet op het toneel. Er is maar één gezelschap dat landelijke bekendheid geniet bij het publiek. Dat gezelschap, Orkater, is zojuist bevrijd van zijn subsidie door het Fonds Podiumkunsten. Orkater was ooit dus een gezelschap waar de acteurs op nummer 1 stonden.
De maker is een machteloze zetbaas
De acteur heeft in het denken van theateropleidingen, subsidiegevers, directeuren en programmeurs plaatsgemaakt voor ‘de maker’. De ‘maker’ is een non-descripte creatieve entiteit die geacht wordt oplossingen voor de maatschappelijke problemen te vinden, dan wel een unieke en onmisbare visie te hebben op de wereldproblematiek. De ‘maker’ is voor zijn of haar bestaan volledig aangewezen op de goedhartigheid van de directeuren en subsidiënten, en is bovendien volledig inwisselbaar.
De ‘maker’ is, kortom, de freelance zetbaas die geen enkele binding heeft met welke acteur dan ook, met welke plek dan ook. De ‘maker’ heeft niets met een specifiek publiek. Zij wordt alleen afgerekend op haar uniciteit (voor de vorm), maar vooral op haar effect naar subsidiënten en pers toe.
Hier met dat theater!
De wereld van makers, directeuren, programmeurs en subsidiegevers staat volledig los van de wereld buiten. Hij wordt beschreven door steeds minder onafhankelijke journalisten en is, vanwege de steeds grotere prestatiedruk, alleen nog met zichzelf bezig.
Arme acteurs, arme toeschouwers. De twee partijen die al zeker sinds 472 voor Christus samen het theater bepaalden: ze kwijnen weg.
Er blijft maar één ding over: sloop de schouwburgen, zet de directeuren op straat en stop de makers met een bak Duplo in een speellokaal.
Geef het theater terug aan de acteurs en hun publiek.