‘Ook in de doden van Zarzis staat onze geschiedenis geschreven’

Wel of geen Gouden Eeuw, that’s the question. Volgens de geschiedenisboeken zijn we vooral innovatief en gezegend met een grote handelsgeest, constateert hoogleraar Amade M’charek. Maar hoe zit het dan met de honderden lijken die nog elk jaar aanspoelen op het strand van Zarzis? “Laten we het gesprek over ons koloniale verleden nu gewoon eens op een volwassen manier met elkaar gaan voeren.” Beeld Dirk Gillissen

Precies een jaar geleden liep Amade M’charek over het strand van Zarzis, Tunesië. Sinds 2013 spoelen hier elk jaar honderden lijken aan van migranten die op de Middellandse Zee verdronken in hun vlucht naar een beter bestaan. Door lokale vissers en vrijwilligers worden de doden uit het water gehaald. Net buiten deze stad ligt een voormalige vuilnisbelt, waar de lijken provisorisch worden begraven. Provisorisch, want na een flinke bui spoelt het zand weg en komen de lichamen weer naar de oppervlakte. “Men probeert er het beste van te maken”, zegt M’charek, “maar als je er loopt, voel je aan alles dat dit niet klopt. Botresten die zich mengen met afval, bijvoorbeeld.” Naast deze heuvel, die nu een tjokvol massagraf is, liggen de zoutvelden, de zogenoemde sebkha.

Koloniale contracten
Op deze plek, tussen vuilnisbelt en zoutveld, komt voor hoogleraar antropologie M’charek, die zelf in Tunesië opgroeide en op haar elfde naar Nederland verhuisde, veel bij elkaar.

Ze kijkt naar de zoutvelden. Al sinds de jaren ’40 van de vorige eeuw wordt hier door de Fransen zout gewonnen. Europa houdt er ’s winters zijn wegen begaanbaar mee, het wordt gebruikt in onze keukens en apotheken. Tonnen en tonnen zout worden er voor een habbekrats weggehaald. “Hoewel Tunesië sinds 1956 onafhankelijk is, lopen diverse koloniale contracten met Frankrijk tot op vandaag gewoon door.”

Hoewel Tunesië sinds 1956 onafhankelijk is, lopen diverse koloniale contracten met Frankrijk tot op vandaag gewoon door

Van de zoutvelden, M’charek noemt ze “het witte goud voor Europa”, gaat haar blik weer terug naar de vuilnisbelt, waar het lichamelijk overschot van grote hoeveelheden vluchtelingen een nauwelijks te bevatten verhaal vertellen. Ze denkt aan Europa, dat de vluchtelingen niet hoeft, dat zelfs niks met de lijken wil.

Ze vertelt over de vrijwilligers, die de dode lichamen een laatste eer willen bewijzen door ze een graf te geven, hoe krakkemikkig ook. Burgers, die ondanks gebrek aan politieke steun en financiële middelen, een daad van medemenselijkheid stellen.

U hebt de stichting Drowned Migrant Cemetry opgericht, waarmee u geld wilt ophalen om de drenkelingen te kunnen identificeren en ze in Tunesië een fatsoenlijk graf te geven. Waarom vindt u dat belangrijk?
“Ik weet nog dat ik die enorme stoet met lijkauto’s op de Nederlandse snelwegen zag, waarin de lichamen van MH17-slachtoffers werden vervoerd. Er werd een grote inspanning geleverd om ze te identificeren en ze waardig naar hun laatste rustplaats te brengen. Haren, botten, schoentjes: alles werd met zorg en respect behandeld. We trokken wetenschappelijke kennis uit de kast en mobiliseerden onze experts. Prachtig! Maar wat een schril contrast met hoe we de slachtoffers in de Middellandse Zee behandelen. Het MH17-proces hier is nog lang niet afgerond, terwijl de doden – in 2015 en 2016 ging het nog om zesduizend mensen per jaar – maar blijven aanspoelen op de stranden. Ik dacht: er wordt vast wel iets geregeld. Maar toen ik me er tegenaan ging bemoeien, ontdekte ik dat er gewoon niets wordt georganiseerd. Uit mijn verbazing hierover is de stichting geboren.”

Geen geld
Van lieverlee begon M’charek met mensen en organisaties te praten. Met de International Commission on Missing Persons, dat destijds is opgericht om de achtduizend afgeslachte mannen in Srebrenica te helpen identificeren. Ze vroeg: ‘Zijn jullie toevallig bezig met de vluchtelingen?’ Nee, daar hadden ze geen geld voor. Met de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR. ‘Doen jullie al wat?’ Geen geld. Artsen zonder Grenzen: niks. “Ik dacht: dat kan toch niet. Er moet iets gebeuren.”

Wat kunt u met de stichting precies betekenen?
“Behalve antropoloog ben ik als onderzoeker al heel lang werkzaam op het vlak van forensische genetica. Die kennis en het brede netwerk van experts kan ik inzetten om de drenkelingen te helpen identificeren. Je moet je voorstellen dat de lichamen soms dagen op zee hebben gedreven, ze zijn totaal gedeformeerd, onherkenbaar, er kunnen zelfs geen vingerafdrukken worden gemaakt en ook tandenonderzoek heeft nauwelijks zin. Het is vaak al onmogelijk om vast te stellen of ze uit Syrië, Afghanistan of Sub-Sahara-Afrika afkomstig zijn, laat staan dat we nauwkeuriger over hun identiteit iets te weten kunnen komen. Maar, dacht ik, als we in Nederland een complexe moordzaak als die van Marianne Vaatstra kunnen oplossen, waarom zouden we dan met dezelfde technieken deze vluchtelingen niet kunnen identificeren?”

Waarom heeft niemand anders dat initiatief genomen, denkt u?
“Als je erkent dat er zoveel mensen het leven laten, die net als wij een naam hadden, en geliefden, dan zeg je tegelijk dat wij een groot probleem hebben. Wie dat aanvaardt, zal zich moeten engageren en verantwoordelijkheid nemen. Want de volgende stap is: hoe gaan we voorkomen dat er zoveel mensen sterven? We kunnen natuurlijk niet eindeloos blijven identificeren en begraven. De Europese politiek, media, beleidsmakers, ze kijken de andere kant op; en Tunesië heeft geen geld. Ik heb de lokale overheid gevraagd: gaan jullie wel wat doen als er geld van elders komt? Ja natuurlijk, zeiden ze, we schamen ons diep dat er niks gebeurd is tot nog toe.”

We kunnen natuurlijk niet eindeloos blijven identificeren en begraven; de volgende stap is: hoe gaan we voorkomen dat er zoveel mensen sterven?

Wordt er goed gegeven?
“Met elke gift zijn we blij; het ontroert me als ik zie wat mensen schenken en welke verhaaltjes ze erbij vertellen. Maar we zijn er nog lang niet. Voor het identificatieproces is het nodig dat we goede identificerende foto’s kunnen maken van lichamelijke resten, kleding en andere toebehoren, dat we die documenteren, en dat we samples kunnen afnemen voor eventueel DNA-onderzoek. Dat materiaal moet vervolgens vanuit privacyoverwegingen allemaal ook weer goed beveiligd worden.

Maar ons eerste doel is een menswaardige rustplaats. Daarvoor hebben we een stuk grond nodig, we willen een paar ruimtes bouwen waar we de lichamen kunnen schoonmaken en opbaren, en waar we kledingstukken kunnen bewaren voor documentatie, zodat nabestaanden aan de hand daarvan hun geliefden kunnen herkennen. Ook moet er een herdenkingsruimte komen; dit is niet zomaar een begraafplaats. Hij vertelt ons iets over deze tijd.”

Het witte goud
Ze had het al even aangestipt: de “koloniale contracten” die Frankrijk er met Tunesië op nahoudt om de eigen zoutvoorraad op peil te houden. Die contracten zeggen ook iets over deze tijd. Ze dateren van decennia geleden, maar zijn door de jaren heen telkens vernieuwd met als eindresultaat dat anno 2019 het ‘witte goud’ nog steeds voor een habbekrats wordt weggehaald. Ondertussen probeert het Westen uit alle macht de koloniale erfschuld van zich af te schudden. ‘Daar zijn wij niet verantwoordelijk meer voor.’ ‘Die tijd is voorbij.’

M’charek schudt haar hoofd. Die tijd is niet voorbij. Zonder koloniaal verleden hadden we nu – in het Westen, in Nederland – niet zo’n ongekend hoog welvaartsniveau gekend. Om maar wat te noemen.

Het wil niet best lukken met de erkenning van onze collectieve schuld, constateert ook M’charek. “Volgens onze geschiedenisboeken zijn we vooral innovatief en gezegend met een grote handelsgeest. Maar dat we in de voormalige kolonies ongelofelijk veel leed hebben aangericht en foute dingen gedaan, dat wordt maar mondjesmaat besproken. Het hoeft van mij allemaal niet pathetisch te worden hoor, maar laten we dat gesprek nu gewoon eens op een volwassen manier met elkaar gaan voeren.”

Innere Größe
Is het een hoop tegen beter weten in? Tot nog toe is de dialoog niet echt van de grond gekomen, en het is de vraag of de nieuwe generatie daar verandering in gaat brengen. Axel Wicke en Carolien Zimmermann, Duitsers die al jaren in Nederland wonen, schreven in 2013 in de Volkskrant dat Nederlandse jongeren, over de collectieve schuld bevraagd, daar geen trek in zeggen te hebben. “Ze geven aan niet eens te weten hoe het aanvoelt om ‘schuldig’ te zijn.”

Nederlandse jongeren geven aan niet eens te weten hoe het aanvoelt om ‘schuldig’ te zijn

Duitsers daarentegen, zo weten zij, zijn opgegroeid met een groot schuldgevoel over de rol van hun voorgeslacht in de Tweede Wereldoorlog. Wie daarover – ook vandaag nog – schuld bekent, “beweist innere Größe’, legt innerlijke grootheid aan de dag. M’charek: “Wij voelen ons enerzijds slachtoffers van die oorlog, maar leggen anderzijds ons eigen koloniale verleden uit als een succesvolle handelsmissie, waarin we slachtende bruten tot helden kronen. Dat is zo conflictueus! Wij hebben ons niet met onze geschiedenis befasst,terwijl Duitsers wél voortdurend bezig zijn hun verleden zu bewältigen. Wij zijn held of slachtoffer, maar nooit dader geweest. Je hoeft jezelf met die erkenning niet in een hoek weg te moffelen. Het is simpelweg een aspect van de geschiedenis dat óók iets vertelt over wie wij zijn.”

Onwetendheidscultuur
Hoewel M’charek het “chilling”vindt om te zien hoe het ikke-ikke-ikke-verhaal van de consumerende mens een gezonde belangstelling voor de historische verworteling in de weg kan staan, is ze soms ook wel verrast over de interesse van met name jonge mensen in de duistere hoeken van onze geschiedenis. “Ik kom best veel studenten tegen die het hebben gehad met deze bijna actieve onwetendheidscultuur.”

Zullen zij misschien die langverwachte collectieve schuldbelijdenis op papier gaan zetten?
“Ik vind het veel belangrijker dat we eerst met elkaar goed de tijd nemen om de geschiedenis nog eens onder ogen te nemen, die te bespreken, opnieuw vorm te geven: Wat is er precies gebeurd? Wat was onze rol? Het is heel makkelijk om ‘mea culpa’ te zeggen en weer verder te gaan. Of om het met een zak duiten af te kopen. Of om een verdragje te tekenen. Laten we proberen te leren van onze geschiedenis, omdat die ook iets vertelt over ons, mensen vandaag.”

Hoe ziet u dat gebeuren?
“Er zijn zoveel kanalen die je hiervoor kunt gebruiken, en gelukkig gebeurt er hier en daar ook al wat. Denk aan het plan voor het Nationaal Slavernijmuseum in Amsterdam, het veranderende beleid van het Koninklijk Instituut voor de Tropen, de discussie over zwartepiet, hoe lelijk die soms ook uitpakt. Maar er kan nog zoveel meer gebeuren. Ik denk bijvoorbeeld aan een ‘Jaar van het koloniaal verleden’ over de gehele linie van het onderwijs, van basisschool tot vwo: iedereen is ermee bezig, twee generaties lang. Nodig gastdocenten uit en maak excursies. Meer politiek zou ik denken aan het herzien van onze handelsrelaties met Afrika en een aantal landen op andere continenten. Laten we bijvoorbeeld de handelsblokkades voor boeren in Afrika opheffen en stoppen met het leegvissen van de zeeën daar.”

En een eerlijke prijs betalen voor het zout uit Zarzis.
“Er staat ons veel te doen.”

Amade Aouatef M’charek (1967) is hoogleraar (wetenschaps)antropologie aan de Universiteit van Amsterdam en onderzoekt de relatie tussen wetenschap en samenleving, voornamelijk op het vlak van genetica en forensische genetica. Ze groeide op in Tunesië en kwam als elfjarig meisje naar Nederland.

Dit artikel is een bijgewerkte versie van een eerdere publicatie in opinieblad De Nieuwe Koers.

Mijn gekozen waardering € -