Anderhalf jaar geleden besloot Ali zijn thuisland Afghanistan te ontvluchten, omdat hij er zich niet langer veilig voelde. Hoewel hij al eerder overwoog om naar het buitenland te trekken, bleef Ali zo lang mogelijk ter plaatse om mensen te helpen. ‘In Afghanistan werkte ik als dokter in een overheidsziekenhuis. De meeste patiënten die ik verzorgde waren slachtoffers van terroristisch geweld: burgers, maar ook politieagenten en militairen. De taliban wilde deze mensen doden, maar ik was degene die ze telkens probeerde te redden. En zo werd ik al snel een vijand van de taliban.’
Ali had de keuze: of hij stopte met mensen te verzorgen of hij moest werken voor de vijand. ‘De taliban zag wel potentieel in mij. Ik kon hun slachtoffers verzorgen, maar ik was ook de geschikte persoon om bommen het ziekenhuis binnen te brengen. Uiteraard weigerde ik elke medewerking en al snel werden de gevolgen van mijn beslissing duidelijk. Op een dag sloegen enkele taliban-leden me in elkaar en lieten me voor dood achter. Het heeft wel twee maanden geduurd voordat ik er weer bovenop was. Toch had ik geen vooruitzicht op beterschap.’
‘Eens je op de zwarte lijst van de taliban staat, is er geen ontkomen meer aan. En dan begint ook de argwaan.’
‘Met een Afghaans paspoort kan je niet zomaar de grens oversteken. Als enige kostwinner van een groot gezin kon ik geen enkele kant op. Want eens je op de zwarte lijst van de taliban staat, is er geen ontkomen meer aan. En dan begint ook de argwaan, want de taliban weet alles over jou. Maar wie informeert hen? De buurman? Iemand waarmee je samenwerkt? Ik wist niet langer wie ik nog kon vertrouwen.’
7 augustus 2015 was een dodelijke dag in Kaboel, de hoofdstad van Afghanistan. Drie bommen doodden tientallen burgers. Ali werd door de overheid opgeroepen om de slachtoffers ter plaatse te verzorgen. Het was de laatste interventie die hij ondernam voordat hij het land ontvluchtte. ‘Ik probeerde zo veel mogelijk slachtoffers te helpen. Maar helaas wist de taliban me al snel te vatten. Ze sloegen me zo hard tot ze dachten dat ik dood was. Ik lag in het ziekenhuis toen ik vernam dat mijn huis platgebrand was. Mijn vrouw en familie kon ik op geen enkele manier contacteren. Zelf moest ik beslissen wat te doen: blijven of vluchten. Op enkele dagen tijd moest ik een smokkelaar zoeken die me niet alleen kon helpen om het ziekenhuis, maar ook het land te verlaten.’
Het duurde lang voordat Ali wist wat er met zijn familie gebeurd was. ‘Mijn schoonvader, die zo’n tien kilometer verderop woont, heeft mijn vrouw gevonden. De taliban had haar hardhandig aangepakt, net als mijn ouders en jongere broertje. Gelukkig heeft mijn schoonvader hen allemaal onderdak kunnen bieden. Ik hoop dat ze nog steeds veilig zijn, want ik hoor al maanden niets meer van hen.’
De landelijke vluchtroute
Toen Ali Afghanistan verliet, wist hij niet naar waar dit gevaarlijke avontuur hem zou leiden. ‘Heel de tocht heb ik via land afgelegd, door de jungle en de bergen. Onderweg kreeg ik regelmatig het gezelschap van andere vluchtelingen. Het was een bijzonder lange en zware beproeving. Als arts zie je soms niet al te prettige dingen. Maar wat ik onderweg gezien heb, dat hou je niet voor mogelijk. In Iran, aan de grens met Turkije… Overal zag ik botten en schedels, levenloze en vaak verminkte lichamen van vluchtelingen.’
‘Ik besef dat ik veel geluk gehad heb. Ik heb mijn vlucht overleefd, hoewel honger en dorst me soms stevig parten speelden. Iedereen ziet af. En als je er al in slaagt om wat water of voedsel te bemachtigen, dan moet je ervoor zorgen dat niemand het kan afpakken. Er waren weken dat ik met enkele druppels water genoegen moest nemen.’
Even dacht Ali dat alle moeite voor niets was, toen hij drie dagen vastzat in een Hongaarse gevangenis. ‘De politie had me opgepakt omdat ik illegaal in het land was. Ik had geen kracht om me op welke manier dan ook te verweren. Ik was gedehydrateerd en uitgehongerd. Uiteindelijk hebben ze me naar een noodopvangcentrum gebracht. En zo kwam ik in Houthalen-Helchteren terecht.’
‘Stel je voor dat je elke dag een te kleine kamer moet delen met zeven onbekenden.’
Het was oktober 2015 toen Ali ons land bereikte. Hij verbleef meer dan een jaar als asielzoeker in het opvangcentrum van Houthalen-Helchteren. ‘Het was niet altijd even aangenaam in het opvangcentrum. Ik leefde er dag in dag uit met acht mensen in een kleine ruimte. Er was een raam dat af en toe wat zonlicht binnenliet. Van privacy was geen sprake. Iedereen in het opvangcentrum worstelt met iets: trauma’s, depressies of andere psychische problemen. Stel je voor dat je elke dag een te kleine kamer moet delen met zeven onbekenden, die allemaal hun problemen hebben en niet perse jouw achtergrond delen. Dan spreekt het voor zich dat er af en toe een opstootje ontstaat, niet? En net zulke zaken halen de media, zonder enige voetnoot of achtergrondinformatie.’
Toch probeerde Ali het beste te maken van zijn verblijf bij het Rode Kruis. ‘Ik was het luisterend oor voor veel vluchtelingen. Ik probeerde hen te steunen en waar mogelijk te helpen. Voor de medewerkers van het Rode Kruis vertaalde ik wat mensen vertelden. Een keer in de maand zetelde ik ook in het vluchtelingencomité, waar de toestand in het opvangcentrum besproken werd: klachten, problemen, werkpunten…’
‘Van zodra de mensen van het opvangcentrum me de toestemming gaven om Nederlandse lessen te volgen, zat ik dagelijks van 8 tot 17 uur op de schoolbanken. Omdat ik na een half jaar nog geen zicht had op werk, schreef ik me ook in voor niveau 3 van de Engelse lessen en het eerste niveau Frans. België is nu eenmaal een drietalig land. Ik wil me zo goed mogelijk integreren zodat ik op een dag wel een job vind.’
Ali spreekt naast het Engels en het Nederlands maar liefst vijf talen: Urdu (de officiële taal van Pakistan), Pashto (een Indo-Iraanse taal die in Afghanistan en Pakistan gesproken wordt), Farsi (de officiële taal van Iran, Afghanistan en Tadzjikistan), Dari (een variëteit van het Perzisch, voornamelijk gesproken in Afghanistan) en Arabisch. ‘Mijn dagen vul ik met fietstochtjes van Houthalen naar Overpelt, om te tolken in de plaatselijke psychiatrie-afdeling van het Mariaziekenhuis Noord-Limburg. Voor elke interventie krijg ik 15 euro. Eens mijn huur betaald is, blijft er nog zo’n 100 euro over om de maand door te komen.’
Erkend vluchteling
Zo’n vier maanden geleden mocht Ali als erkend vluchteling het opvangcentrum verlaten. Nu hij een eigen appartement ter beschikking heeft, kan Ali eindelijk weer genieten van een beetje rust. Zijn kompanen van het opvangcentrum mist hij niet. ‘Ik heb geen tijd om ze te missen. Ze zijn altijd hier. Ze bellen me of komen onaangekondigd langs. Ze zijn er voor mij en ik ben er voor hen.’
Ali heeft niet alleen vrienden gemaakt in het opvangcentrum. Door zijn inzet in de wijk en zijn zachtaardige persoonlijkheid kan hij rekenen op heel wat mensen in en rond Houthalen-Helchteren. Maar niet iedereen is even opgezet met zijn aanwezigheid. ‘Ik verwacht niets van niemand. Ik kan alleen maar iedereen begroeten met een glimlach, in de hoop een warme reactie terug te krijgen. Uiteraard zijn er momenten waarop je je gediscrimineerd voelt, maar dat laat ik gewoon aan me voorbijgaan. Als ik denk aan de omstandigheden waarin de mensen in mijn thuisland zich bevinden, dan mag ik zeker niet klagen.’
Ali vult zijn dagen voornamelijk met vrijwilligerswerk. ’Elke dag zoek ik werk. De mensen van het opvangcentrum en de VDAB helpen me hierbij. Door het vrijwilligerswerk in en buiten het centrum heb ik veel vrienden gemaakt. Ook zij helpen me in mijn zoektocht. Toch blijft het moeilijk om een geschikte job te vinden, hoewel ik van opleiding dokter ben. Maar dat kan ik niet bewijzen.’
In mijn thuisland weet ik niet wie ik nog kan vertrouwen.
‘Toen ik Afghanistan ontvluchtte had ik amper iets op zak, laat staan dat ik mijn diploma bij had. De Afghaanse overheid even mailen om documenten op te sturen, dat is ondenkbaar. In mijn thuisland weet ik niet wie ik nog kan vertrouwen. Ook de Belgische overheid kan me niet helpen. Ik ben niet alleen mijn familie, mijn leven en bezittingen kwijt. Ook mijn identiteit heb ik in Afghanistan achtergelaten.’
Een tijdje geleden trok Ali opnieuw richting Afghanistan, in de hoop zijn familie te vinden. ‘Ik reisde een maand door Pakistan. Ik heb mijn thuisland gezien, van op de Pakistaanse bergen. Maar verdergaan was geen optie. De fixer die me over de grens zou helpen vertrouwde ik niet. Het is bijzonder frustrerend om zo dichtbij te zijn, om dan op een muur te moeten botsen. Maar ik kon en wilde mezelf én mijn familie niet in gevaar brengen.’
‚Ik heb al maanden niets meer vernomen van mijn familie. Mijn ouders zijn te oud om het land nog te ontvluchten. Ik weet zelfs niet of mijn vrouw nog in leven is. Toch probeer ik hier in België een comfortabel leven uit te bouwen, in de hoop haar op een dag hier te kunnen verwelkomen.’