Politieagente: ‘Ik wilde Mohammed B. helemaal kapotschieten. Maar het lukte me niet’

Als politieagent het doelwit zijn van een terrorist. Een Amsterdamse politieagente gebeurde het. Zij kwam in 2004 oog in oog met Mohammed B. te staan, nadat hij Theo van Gogh had vermoord. Omdat ze door deze gebeurtenis PTSS opliep, ging haar droom van een loopbaan als politievrouw in rook op.

Op 2 november 2004 werkt Gera Lang in de ochtenddienst, op het Amsterdamse politiebureau ’s-Gravesandeplein. Ze loopt stage voor haar opleiding tot hoofdagent. Terwijl ze met haar collega een roodlicht-controle doet, komt het bericht binnen dat een man in zijn been is geschoten. Er volgt een signalement van de verdachte, de waarschuwing dat hij vuurwapengevaarlijk is en het Oosterpark in is gevlucht.

Omdat ze daar op dat moment dicht in de buurt zijn met hun dienstauto, roept Gera haar collega bij zich. Dan ziet ze bij de uitgang van het Oosterpark de man die aan de beschrijving voldoet. De man herkent Gera en haar collega niet als zijnde politie, omdat ze in een burgerauto zitten. Kort daarna komt er een andere politiewagen op hoge snelheid langsrijden, met zwaailicht en sirenes aan.

Doorzeefd

Als Mohammed B. deze aan ziet komen rijden, twijfelt hij geen moment. Hij trekt zijn pistool en begint te schieten. De politieauto wordt doorzeefd, de wagen klapt tegen een verkeersheuvel aan. Gera is er getuige van, en denkt op dat moment dat haar collega’s hartstikke dood zijn. Ze zoekt dekking, voelt plotseling pure doodsangst, want zij en haar collega staan op dat moment precies in de baan van de schoten. Gera Lang in De Telegraaf van 13 november 2012: ‘Ik voel me uit mijn lichaam treden en zie mijn collega en mezelf van boven dood in de auto zitten. Als het schieten is gestopt en ik heel voorzichtig boven het dashboard uitkom, kijk ik recht in B.’s ogen. Hij staat bij de voorbumper van onze auto. Het zijn dode ogen waar ik in kijk.’

Als het schieten is gestopt, kijk ik recht in B.’s dode ogen. Hij staat bij de voorbumper van onze auto

Gelukkig schiet Mohammed B. niet op Gera en haar collega. Hij loopt door. De twee weten dan nog helemaal niet dat hij Theo van Gogh heeft vermoord. Gera besluit te handelen. Ze maakt haar holster open en zoekt dekking achter een boom. In De Telegraaf: ‘De adrenaline spuit uit mijn oren. Ik heb hem in het zicht. Ik wil hem echt raken. Helemaal kapotschieten zelfs, maar het lukt me niet. Tijdens je opleiding leer je schieten, maar dan heb je oordoppen op en sta je netjes in een rij. Nu is het totale chaos, en die herrie…’

Precies op het moment dat Gera wil schieten, komt een bus van de hondengeleider haar schootsveld inrijden. Het ziet ineens blauw van de politiemensen. B. is door iemand anders in zijn voet geschoten en ligt op de grond te kermen. Gera in de krant: ‘Ik ren naar de collega’s die in de auto zitten waar B. op heeft geschoten. Een collega is geraakt, maar gelukkig leeft hij nog. Ineens is het zo stil. Ik hoor alleen nog maar vogels.’

Gewoon weer naar het werk

Gera krijgt na het incident te maken met onbegrip, en kan ze haar verhaal niet kwijt. Net als bij andere extreme ervaringen bij de politie, vraagt niemand hoe het met haar is. Ook in de jaren erna niet. Ze geeft aan dat ze dit zelf ook niet doet bij anderen. Collega’s houden vast aan de macho-cultuur, vertelt ze: ‘Goede aanhouding, hé, roept een collega. De volgende dag ben ik gewoon naar mijn werk gegaan. Mijn mentor vond het belangrijk dat ik niet bang zou worden om te schieten, en dus staan we meteen weer op de schietbaan.’

Gera heeft driekwart jaar na de moord een groepsdebriefing in de Arena. Ze ontmoet de nabestaanden van Van Gogh en gaat naar de rechtszaak tegen B. Die draait zich bij zijn laatste woord om, kijkt de agenten aan en zegt: ‘Ik had jullie allemaal dood moeten schieten.’ Ze krijg nachtmerries en rugklachten. Na tien jaar begint ze weer met roken en ze komt tien kilo aan. Ondertussen kapt ze gesprekken af over de gebeurtenis. Het doet haar niets meer, denkt ze.

Maar dan wordt ze hoofdagent en komt ze terecht op bureau Lijnbaansgracht, vertelt ze aan De Telegraaf: ‘Voor het eerst moet ik lopend surveilleren. Ik durf nauwelijks de straat op. Bij elke Marokkaan in een wit gewaad sta ik doodsangsten uit. Ik wil vaak mijn wapen trekken. Ik besef dat het zo niet verder kan, en solliciteer op een baan bij de meldkamer. Tijdens de selectieprocedure vragen ze me of ik stressbestendig ben. Ik antwoord alleen maar: 2 november 2004. “Ja, ja, dat gedoe over Van Gogh kennen we nu wel”, krijg ik als antwoord.

Droom politievrouw in rook op

Op de meldkamer voelt ze meteen stress als ze een melding doorkrijgt van een schietpartij. Vooral als er collega’s bij zijn betrokken. De dood van collega Gabriëlle Cevat, in 2008, valt haar enorm zwaar. Ze heeft nog met haar stage gelopen. Uiteindelijk meldt ze zich in oktober 2010 ziek. Haar leidinggevende op dat moment is de eerste die goed reageert. Hij stuurt haar naar de bedrijfsarts, die haar op zijn beurt weer doorverwijst naar de inmiddels speciaal opgerichte Politiepoli van het AMC. Daar stelt men vast dat ze aan zware depressies lijdt en de symptomen van een posttraumatisch stress syndroom. Tijdens de behandeling gaat het in eerste instantie alleen maar slechter. Ze komt 45 kilo aan. Ze overweegt zelfmoord. Omwille van haar man en zoon doet ze dat niet. Pijnlijk genoeg raakt haar man ook zijn baan kwijt bij een multinational, omdat hij voor zijn vrouw moet zorgen. Haar schulden lopen op, ze vertoont ‘roekeloos’ gedrag, zegt ze zelf. De droom die Gera Lang ooit had als directiesecretaresse om politievrouw te worden, wat ze ook op haar veertigste in daden omzette, is in rook opgegaan.

Onverwachte nasleep

De moord op Theo van Gogh heeft voor het Amsterdamse korps tijdens de rechtszaak nog een emotionele, onverwachte nasleep. De verdachte Mohammed B. maakte tijdens de rechtszaak in 2005, acht maanden na de moord, onverwacht gebruik van het recht op zijn laatste woord. Hij richtte zich daarbij rechtstreeks tot de groep van elf Amsterdamse politieagenten, die in de zaal aanwezig waren. Hij laat ze weten dat het zijn bedoeling was geweest om ze te doden, tijdens de achtervolging na de moord op Van Gogh. Daarop laten zes van de agenten hun emoties de vrije loop. Ze huilen in de rechtszaal, en zoeken troost bij elkaar.

De onverwachte gebeurtenis lokt veel reacties uit, die tegelijk tekenend zijn voor het beeld wat mensen hebben van politiewerk. Columnist Frits Abrahams schrijft in NRC Handelsblad: ‘Je zou bijna denken dat die politiemensen net zoveel reden hadden om verdrietig te zijn als de moeder en het zusje van Van Gogh.’ En ook de Volkskrant zegt in zijn hoofdcommentaar dat het ‘recht op huilen toebehoort aan de familie en de nabestaanden’. Vakbondsbestuurder Hans van Duijn van de Nederlandse Politiebond zegt ‘enigszins verwonderd te zijn geweest over de Amsterdamse agenten die betrokken waren geweest bij de arrestatie van Mohammed B.: ‘Het komt niet overeen met de algemene ervaring van dienders die onder vuur hebben gelegen.’ Van Duijn vraagt zich af of de agenten wel genoeg medische begeleiding hebben gehad. Dat zes van de elf agenten er zo’n tijd na de moord nog mee bezig zijn, vindt hij zorgwekkend. Helemaal uniek is het huilen van de agenten niet. Een jaar eerder lieten agenten hun tranen de vrije loop, na de gewelddadige dood van hun collega Jan Wind.

Jullie moesten ook dood

Voor de rechtbank in Amsterdam legden de politieagenten ook slachtofferverklaringen af. Ze lieten weten dat ze vanwege de schietpartij van met Mohammed B. nog steeds lijden aan slapeloosheid, angsten, huilbuien en vergeetachtigheid. Een van de mannen die door B. was geschoten las voor: ‘Politiemensen weten dat het werk wat zij doen risico’s met zich meebrengt. Om in gevaarlijke situaties goed te kunnen blijven functioneren, worden trainingen gegeven. Waar politiemensen niet op worden getraind, is het verwerken van het feit dat iemand een poging deed je van het leven te beroven.’ De agent vertelt een terugkerende droom te hebben: ‘Vaak word ik wakker en heb ik weer die vreselijke angst. Angst weg te willen komen van iemand die je probeert dood te schieten.’

Geen robocop

De plaatsvervangend korpschef van Amsterdam, Bert Wijbenga, is verbolgen over de denigrerende commentaren op de emoties van zijn medewerkers in de rechtszaal. Hij erkent dat het leed van nabestaanden veel groter is dan dat van de politiemensen. Maar hij vindt wel dat zijn collega’s emoties mogen hebben, in tegenstelling tot hoe het vroeger was: ‘Als het even kon, drukte die echte diender die we ooit kenden zijn emoties weg. Maar dat leidde tot afstand met het publiek, en tot ziekteverzuim.’ De huidige politieman is volgens Wijbenga standvastig, maar heeft ook gevoel: ‘Het is geen robocop. Als je in de rechtszaal wordt geconfronteerd met de man die op je heeft geschoten en je hoort hem zeggen “jullie moesten ook dood”, dan hoef je je emoties niet te verbergen.’ Wijbenga vindt dat iedere politieman in staat moet zijn een gevaarlijke aanhouding te verrichten. Dat is onderdeel van ons werk. Maar het raakt je wel. ’s Avonds trek je je kleren uit en kijk je in de spiegel, en dan besef je dat dit lijf op een haar na levenloos was.’ Over een schietpartij: ‘De knallen zijn oorverdovend. Het fluiten van de kogels, het geluid als ze ketsen. De hectiek van de spanning waardoor alles veel langer lijkt te duren. Het is net als een ernstig ongeluk dat je hebt meegemaakt. De impact is niet gering.’ Wijbenga vindt het goed dat zijn medewerkers hebben gehuild: ‘Juist één van hun sterke kanten is dat ze zich menselijk kunnen opstellen.’

Dit verhaal is een bewerking van een hoofdstuk uit het boek ‘Onder spanning-Werken bij de politie’, door Joost van der Wegen (uitgeverij Crimesite, 2013). Het boek is te koop via Bol.com

 

Mijn gekozen waardering € -

Joost van der Wegen (1970) is (onderzoeks)-journalist op het gebied van criminaliteit, politie en justitie, inlichtingendiensten, slachtofferschap, en drugsbeleid. Hij publiceerde hierover onder meer in Metro, Panorama, Crimelink en Vrij Nederland. Voor Crimesite schreef hij het boek 'Onder spanning’, over politiewerk en PTSS. In 2018 werden zijn verzamelde misdaadreportages gebundeld in ‘Moordboek’ (Just Publishers).