De eerste hint dat sport en politiek wel degelijk veel met elkaar te maken is het overdadig gebruik van nationalistische symboliek als vlaggen en volksliederen. Daarom zijn dictators gek op sport. Vraag het maar aan de Sovjet-Unie, China en Adolf Hitler.
Het politieke aan sport is van alle tijden, al sinds de oudheid is sport een manier om conflicten op te lossen tussen verschillende stammen, volkeren en naties. Het is een stuk voordeliger om een conflict op te lossen met een wedstrijd dan met een oorlog. Je zou het kunnen zien als een fysieke vorm van diplomatie. Dat gaat overigens niet altijd goed, nog in 1969 was een aantal spannende kwalificatiewedstrijden tussen El Salvador en Honduras voor het WK Voetbal de aanleiding voor een vierdaagse voetbaloorlog tussen beide landen.
Voor succesvolle sporters kan hun sportcarrière een opstapje zijn naar een politieke carrière in een volgende levensfase. Denk aan zwemkampioen Erica Terpstra, die later Kamerlid en staatssecretaris werd voor de VVD, of oud voetbalinternational Jeanet van der Laan die, sinds 2021 in de Tweede Kamer zit voor D66. Internationaal zijn er de Russische schaakgrootmeester Garri Kasparov die, het probeerde op nemen tegen Poetin in de presidentsverkiezingen, en de Oegandese bokskampioen Idi Amin, die later een van de bloeddorstigste dictators van de 20e eeuw werd. Sport kan dus een prima opstapje zijn naar een politieke carrière, en net als in de sport is de uitslag niet altijd wat je er van tevoren van hoopt.
Sport verbroedert. Dat is niet alleen een mooi motto, maar daar zit ook echt wat in. Het feit dat wereldwijd sporters en fans met gepaste rivaliteit genieten van internationale evenementen is uniek voor onze tijd. Dat sporters en bezoekers uit de hele wereld elkaar kunnen ontmoeten bij de Olympische Spelen maakt het tot meer dan alleen maar sport. De Spelen zijn een positieve bijdrage aan goede verhoudingen tussen landen en volkeren op niet te evenaren wijze.
Ook bij internationale evenementen is politiek nooit ver weg. Daarbij kan het gaan om geopolitieke verhoudingen of opvattingen over mensenrechten die in bepaalde landen niet aan de (internationale) norm voldoen. Zoals ook nu bijvoorbeeld bij de ophef rond Hongarije. Is voetballen tijdens het EK in Boedapest nog wel wenselijk nadat in Hongarije een wet is aangenomen die het verbiedt om homoseksualiteit en het veranderen van sekse (in transitie gaan) te ‘promoten’? Volgens mij niet. Zeker binnen de Europese Unie is hiermee de ondergrens doorbroken. Door te doen alsof er niets aan de hand is beloon je mensenrechtenschendingen en autoritaire regimes. En ook daarmee is sport politiek.
De terechte ophef over de mensonterende wetgeving in Hongarije en de worsteling om een standpunt in te nemen noopt ons tot de vraag hoe hier in de toekomst verder mee om te gaan. Al was het maar omdat het WK Voetbal in Qatar (waar duizenden slaven stierven om stadions te bouwen) en de Olympische Spelen in China (waar ook volgens het Nederlands parlement genocide plaatsvindt) straks op de agenda staan. Gaan we gewoon weer wegkijken?
We kunnen die keuze niet neerleggen bij individuele sporters. Die hebben hun hele leven getraind om te schitteren op het hoogste podium. En hoe hun sterk hun schouders ook mogen zijn, het is onredelijk om de schuld van ons collectieve wegkijken in hun duurgesponsorde sportschoenen te schuiven. Vraag het maar aan de Amerikaanse quarterback Colin Kaepernick die, als eerste op de knie ging tegen politiegeweld en discriminatie in de VS (‘taking the knee’ is niet hetzelfde als ‘knielen’ zoals tegenstanders graag beweren). Hij kreeg daarna een golf van haat over zich heen, onder meer van de toenmalige Amerikaanse president.
Het is bewonderenswaardig dat veel sporters wereldwijd zijn voorbeeld volgden, zoals zevenvoudig wereldkampioen Formule 1 Lewis Hamilton. Maar activisme roept gevaarlijke reacties op en je kunt niet van alle sporters eisen dat ze hun podium daartoe inzetten. Sporters zijn geen sporters geworden om politiek te bedrijven. Oranje-aanvoerder Georgino Wijnaldum verwoordde het goed voor de achtste finale van het EK in Boedapest; hij draagt vol overtuiging de regenboog op zijn aanvoerdersband, maar maakt zich ernstige zorgen over racisme in het stadion en vindt dat de UEFA moet ingrijpen als het uit de hand loopt.
Laten we onze hoop niet te veel vestigen op zulke internationale sportkoepels. De voorliefde van de FIFA, FIA en het IOS voorspellen weinig goeds, de jarenlange (corruptie)schandalen rond die organisaties spreken wat dat betreft boekdelen. Samen met grote internationale sponsors nemen ze het niet zo nauw als het gaat om mensenrechten en dubieuze landen die de internationale rechtsorde bedreigen. Het verbod van de UEFA om de Allianz Arena in München tijdens de wedstrijd tussen Duitsland en Hongarije te verlichten in regenboogkleuren is veelzeggend.
Daarna gebeurde er wat. De burgemeester van München organiseerde dat zoveel mogelijk gebouwen in de stad werden verlicht met de regenboog tijdens deze wedstrijd in de Pride-maand van 2021. Steden en stadions volgden dit voorbeeld. Niet alleen in Duitsland, maar door heel Europa. En zo kreeg Viktor Orbán alsnog een antwoord uit Europa. Een antwoord van lokale politici en bestuurders. Een veelstemmig antwoord dat massaal gedeeld werd op social media. Het kán dus wel.
Waar sportkoepels verzuimen omdat ze corrupt zijn moeten politici ingrijpen. Waar politici verzuimen omdat ze liever wegkijken of ook belangen hebben is activisme nodig. Sport is politiek en politiek is van ons allemaal. Als we de ongemakkelijke waarheden blijven negeren worden medailles en kampioenschappen steeds minder waard. Of willen we mensenrechten en de integriteit van sporters blijven opofferen om ons te vermaken? Uiteindelijk zijn dan de echte winnaars de autoritaire machthebbers die valsspelen.
Photo by Josè Maria Sava on Unsplash