Sommigen vragen moet je gewoon durven stellen. Toch?
De Amsterdamse Watergraafsmeer, 1991. Samen met collega-journalist Mark van den Heuvel hang ik rond in het spelershome van Ajax aan de Middenweg. We nippen aan een vers gezet kopje koffie van Tante Sien. Ajax-coryfee Sjaak Swart zit op zijn vaste stek aan de hoek van de bar.
Voor de rest is het honk nog leeg. We wachten tot de spelers boven komen. Die staan, na de ochtendtraining onder Louis van Gaal, nog onder de douche. Van den Heuvel heeft namens Het Parool een interviewafspraak met Dennis Bergkamp, ik wacht namens VI geduldig op Richard Witschge. Van den Heuvel maakt voor zijn doen een wat nerveuze indruk.
“Ik ga ’t vragen, ik ga ’t vragen”, zegt hij gejaagd. Alsof hij zijn voornemen nog even bij een collega wil polsen.
Van den Heuvel doelt op het feit dat er al een tijdje geruchten gaan dat Bergkamp wel eens van de herenliefde zou kunnen zijn. Enkele van zijn collega-Ajacieden zinspelen daar wel ‘ns op. Vandaar dat Van den Heuvel vastbesloten is om het maar eens aan de schaduwspits zélf te vragen. Journalistieke relevantie is er niet direct, al zou het voor de homo-emancipatie natuurlijk wel goed zijn als er eens ’n keer een actieve voetballer (van naam) uit de kast zou komen. En als jouw naam als journalist vervolgens aan zo’n scoop wordt gelinkt, dan is dat uiteraard een leuke bijkomstigheid.
En dus trok Van den Heuvel de stoute schoenen aan. Want sommige vragen moet je gewoon durven stellen, toch?
Dennis, hou je eigenlijk wel van meisjes?, had hij vervolgens even later in de aanpalende perskamer aan de fris gedouchte Bergkamp gevraagd. De nummer 10 had daarop geschokt en geschrokken gereageerd. Z’n wangen verschoten van kleur en z’n ogen werden groot als schoteltjes. Vanwaar die vraag? Dachten mensen echt zo over hem? Waar kwam dat vandaan? Natuurlijk hield hij van meisjes! Bergkamp bekende mij later dat hij nog weken van die vraag ondersteboven was geweest.
Van den Heuvel had tenminste de ballen gehad de vraag te stellen. Of misschien was/is hij gewoon een betere journalist dan ik, ook dat sluit ik niet uit. Een jaartje eerder, in 1990, had ik namelijk een (met enige fantastie) soortgelijke vraag niét durven stellen. Te bang voor wat de vraag teweeg had kúnnen brengen.
Ik zat toen tegenover Richard Vennema, de op dat moment 22-jarige keeper van Heracles uit Almelo. Van Vennema werd gefluisterd dat hij een buitenechtelijke zoon zou zijn van de legendarische Tonny van Leeuwen. Wat heet: in Groningen en omstreken was dat een publiek geheim. Mijn oudere collega Bert Nederlof, die Van Leeuwen nog had gekend, wist het honderd procent zeker. “Als je in de ogen van Vennema kijkt”, zei Bert dan, “is het alsof je Van Leeuwen ziet.”
Publiek geheim, dus. Maar daarmee nog steeds een geheim. Waar ik Vennema naar had kúnnen vragen. Móeten vragen. Want sommige vragen moet je gewoon durven stellen. Toch?
Ja. Maar ik durfde niet.
Wie Tonny van Leeuwen dan wel niet was? Teunis Pieter van Leeuwen (Gouda, 1943) was de legendarische doelman van het Groningse GVAV. Opgegroeid bij het Goudse ONA, op z’n vijftiende verkast naar Sparta in Rotterdam-West, in 1963 overgekomen naar Groningen.
“De beste clubkeeper ter wereld”, noemde zijn maatje Piet Fransen hem. Clubkeeper, omdat hij twee keer was uitgekomen voor het Nederlandse elftal, maar beide keren ten onder ging aan de spanning. In 1967 bezweek hij tegen zowel de DDR als Hongarije onder de druk. Tegen de Oost-Duitsers werd verloren met 4-3, na vier goals uit corners, terwijl Van Leeuwen op hoge ballen juist altijd zo sterk was. Toen hij een maand later tegen Hongarije een herkansing kreeg, ging het echter opnieuw mis. Bij een 0-2 achterstand halverwege, wendde hij in de rust zelfs een schouderblessure voor om zich te laten vervangen.
Hoe anders was hij als keeper van GVAV, de voorloper van het huidige FC Groningen. Tonny van Leeuwen stond bekend als een onverschrokken doelman, opgetrokken uit één bonk spieren. Niets ontziend. Heersend in zijn strafschopgebied en daarbuiten. Tekenend is een anekdote uit 1964, toen hij uit bij MVV de Maastrichtse mannetjesputter Nico Mares een kaakbreuk sloeg. Mares had er op los geprovoceerd, en op een goed moment was bij Van Leeuwen de maat vol. Knal. Wie niet horen wil moet maar voelen. Gevolg: rode kaart en acht duels schorsing.
Minstens zo exemplarisch was de wedstrijd die hij op 23 april 1967, nog geen drie weken na zijn mislukte interlanddebuut, in de Watergraafsmeer tegen Ajax speelde. De Amsterdammers, op volle oorlogssterkte, dus met Johan Cruijff, Piet Keizer en Sjaak Swart in de basis, dachten die zondag hun kampioensfeestje te kunnen vieren. Uit in het Oosterpark was het eerder dat seizoen tegen die matige Groningers immers nog 8-3 voor Ajax geworden.
De Ajax-huldiging werd dankzij een fenomenale Tonny van Leeuwen echter nog even uitgesteld. Ontelbare reddingen stonden garant voor de Groningse zege: 0-1. Van Leeuwen had even zijn gram gehaald voor die mislukte ouverture in Oranje, en werd in de Meer op de schouders van uitzinnige fans van het veld gedragen.
Al zijn klasse ten spijt – ook Van Leeuwen kon de degradatie van GVAV naar de eerste divisie in 1970 niet voorkomen. Maar een jaar later drukte hij z’n stempel op de promotie van z’n club. Hij had in dat seizoen 1970/71 slechts zeven keer de bal uit zijn doel hoeven halen. Maar liefst 23 keer had Van Leeuwen de nul weten te houden.
Op 14 juni 1971 werd hij vanwege die mijlpaal gehuldigd in de Rotterdamse nachtclub De Embassy. Hij was tot Keeper van het Jaar uitgeroepen. Hij kreeg er een trofee, een bonus van duizend gulden, en hij werd er in het bijzijn van zijn vrouw Gerie in het zonnetje gezet. Het feest duurde tot in de kleine uurtjes, en de organisatie had voor de Van Leeuwens een kamer in het Rotterdamse Hilton geregeld. Hoefden ze tenminste niet meteen weer dat hele pokkeneind naar het Drentse Peize te rijden.
Van Leeuwen wilde echter van geen hotelkamer weten. Hij prefereerde zijn eigen bed. En dus stapten hij en vrouw Gerie na afloop gewoon in zijn witte Mercedes.
Op rijksweg 32, ergens tussen Meppel en Steenwijk, in de vroege ochtend van de 15de juni, ging het mis. Van Leeuwen belandde rond een uur of vijf – waarschijnlijk overmand door vermoeidheid – op de verkeerde weghelft, en knalde frontaal op een met betonnen buizen beladen vrachtwagen. De doelman was op slag dood. Zijn vrouw raakte zwaargewond, maar overleefde de crash. Hij liet twee kinderen na, Harold en Irma. Of eigenlijk: drie kinderen. Maar dat hij met Richard Vennema ook nog een buitenechtelijke zoon had, kreeg de wereld pas midden jaren negentig te horen.
Maar wat, als ik Vennema daar nou al zes jaar eerder, in 1990, naar zou hebben gevraagd? Ik voorzag destijds drie scenario’s.
Scenario 1, mijn droomscenario: Vennema wíst dat hij de zoon van Tonny van Leeuwen was, had jarenlang geworsteld met dit geheim, en was blij nou eindelijk eens opening van zaken te kunnen geven. Voilá, mooie scoop.
Scenario 2: Vennema wist dat hij de zoon van Tonny van Leeuwen was, maar dit was geheim, slechts enkele intimi waren hiervan op de hoogte, en dat moest vooral ook zou blijven, en of ik dat alsjeblieft zou willen respecteren. Geen droomscenario, maar eentje waarmee ik zou kunnen leven.
Scenario 3, het rampscenario waar ik eigenlijk voor vreesde, en de reden waarom ik de vraag niet stelde: Vennema wist niét dat hij de zoon was van Tonny van Leeuwen. God mag weten hoe hij zou hebben gereageerd. Vol onbegrip? Boos? In paniek? Gekwetst? Al die mogelijke reacties waren trouwens nog tot daar aan toe, maar als hij ’t écht niet zou hebben geweten, moest ik dan degene zijn die hem dit zou vertellen? Nee toch zeker?
Bovendien: VI was natuurlijk geen Privé of Story. Met privéverhalen, hoe smeuiig ook, deden wij doorgaans niets. Tenzij het van invloed was op hetgeen er op het veld gebeurde.
•
Zuidlaren, 2018. Ik zit tegenover Richard Vennema. Maar meteen met de deur in huis. Hoe zou hij bijna dertig jaar eerder hebben gereageerd op de vraag: Klopt het dat jij een zoon bent van Tonny van Leeuwen?
De inmiddels vijftigjarige ex-keeper haalt z’n schouders op. Hij wist op dat moment allang hoe de vork in de steel zat. En waarschijnlijk zou hij het gewoon hebben beaamd. Waarom niet? “Veel mensen in m’n omgeving”, blikt Vennema terug, “wisten ervan en ik beschouwde het ook niet echt als een ‘geheim’ waar niet over gepraat mocht worden. Uit mezelf zou ik er nooit over zijn begonnen, alleen: mensen vroegen er nooit naar.”
Dat veranderde midden jaren negentig. Vennema liep tegen de dertig en speelde nog niet zo lang bij Veendam, en vond dat de geest maar eens een keer uit de fles moest. Geruchten zongen rond, en zelfs zijn vrienden werden lastiggevallen. Die kregen nota bene op zaterdag, midden in de nacht, een telefoontje van journalisten, in de hoop dat ze met ’n slok op wel even zouden vertellen hoe de vork precies in de steel zat. Toen vervolgens ook Jack van Gelder namens de NOS een nieuwtje had geroken, werd met behulp van huisvriend Jacques d’Ancona een strategie uitgedokterd: het Nieuwsblad van het Noorden zou op woensdagmiddag de primeur krijgen, waarna hij nog diezelfde avond bij Studio Sport zijn verhaal zou doen.
Spijt heeft hij nooit gehad van z’n ontboezeming. Maar het is nou ook weer niet zo dat er een enorme last van z’n schouder viel. “Op een gegeven moment wisten zóveel mensen het, dat ik dacht: nou moet de kogel maar ‘ns door de kerk. De reacties naderhand waren ook alleen maar positief. Uiteraard, die man was een held in ’t noorden! Wat heet: in heel Nederland!”
Zelf zegt hij er nooit een probleem van te hebben gemaakt. Toen niet en nu nog steeds niet. Maar z’n moeder heeft het er liever niet over. Begrijpt ie heel goed. “Want het gaat dan toch over haar jeugdvriend die overleden is. Vergis je niet: ze hadden al jarenlang een relatie, er was sprake van echte liefde. Met iemand die in een slecht huwelijk zat. Het was geen one night stand. Mijn vader heeft jarenlang een dubbelleven geleid. Ging dan eens rechtsaf, dan weer linksaf.”
Ik kan me voorstellen dat de Van Leeuwens minder stonden te springen.
“M’n halfbroer Harold heeft ’t mij altijd kwalijk genomen dat ik hem nooit heb ingelicht. Beweerde dat ik publiciteitsgeil was en dat ik de pers steeds bewust opzocht. Wat ’n onzin. Hij wil nóg geen contact, trouwens. Hij wil niks met mij te maken hebben. Maar dat zegt meer over hem dan over mij, denk ik. M’n halfzus Irma wilde dat wel, met haar had ik aanvankelijk ook gewoon contact. Maar Harold dwong haar te kiezen. Of contact met hem, of met mij. Maar niet met allebei. Naar mijn mening viel er niks te kiezen, maar kennelijk heeft ze toch voor haar volle broer gekozen. Want het contact dat ik met haar had is vervolgens verwaterd.”
En hun moeder?
“Dat het voor haar niet leuk was, snap ik best. Als je iemand zo op een voetstuk hebt staan, en er komt dan zo’n verhaal naar buiten, dan doet dat zeer. Snap ik heel goed. Maar daar kan ik natuurlijk verder weinig aan doen.”
•
Richard Vennema (Groningen, 1967) weet eigenlijk niet eens meer precies hoe oud hij eigenlijk was toen zíjn moeder hem opening van zaken gaf. Hij zal waarschijnlijk een jaar of elf, twaalf zijn geweest, denk hij. Zijn moeder, Karla Vennema, bestierde café Old Dutch, in de Gelkingestraat, in de Groningse binnenstad. Als hij als jongetje wel ‘ns had gevraagd naar z’n vader, kreeg hij als antwoord: “Die is overleden.” Op de keper beschouwd klopte dat antwoord, maar verdere informatie bleef uit.
Tot ze op een goede avond met z’n tweetjes zaten te eten in een steakhouse in de stad, en z’n moeder zei: “Ik moet je wat vertellen.” Waarna het hele verhaal eruit kwam. Hij was een zoon van Tonny van Leeuwen.
De legendarische Tonny van Leeuwen. Toch zei de naam hem aanvankelijk niets. Natuurlijk niet. Hij was immers pas twaalf toen z’n moeder hem deelgenoot maakte. En hij was amper drie jaar oud toen Van Leeuwen zich te pletter reed. Bovendien hebben we het over begin jaren tachtig. Nog ver voor internet, Wikipedia en YouTube hun intrede deden. Door de jaren heen leerde hij z’n vader daardoor pas kennen. Via foto’s en verhalen, en via gesprekken. Met Van Leeuwens gabber Piet Fransen bijvoorbeeld.
Fransen was rapporteur voor de Telegraaf, en toen de lange autoritten richting het westen of het zuiden hem op een gegeven moment wat zwaar vielen, werd Vennema ingeschakeld als chauffeur. Op die momenten kwamen de verhalen los. Over de gelijkenissen tussen vader en zoon, maar ook over de mislukte interlandavonturen van de eerste. Dat ze samen naar Zeist reden, en dat Van Leeuwen op die momenten bekende toch wel erg nerveus te zijn. Onzin, antwoordde Fransen dan. Je moet gewoon net zo keepen als je in Groningen doet. Dat kan er niks fout gaan.
“Kennelijk kreeg ie op een gegeven moment tóch angst”, mijmert Vennema. “Gek eigenlijk, want ik heb nooit angst gekend. Tegen de grote clubs was ik juist op m’n best. Uit bij Haarlem, voor zeshonderd mensen, en kou, dán moest ík juist op m’n tellen passen. Dan kon de concentratie wel eens verslappen. Piet kon er trouwens ook niet over uit over hoe wij op elkaar leken. Niet alleen qua keepen, maar ook wat betreft ons postuur, het kuiltje in onze kin, het mensenmens-zijn. ‘Jij bent echt een kopie van ‘m’, zei Piet dan.”
Natuurlijk is ie apetrots. Want z’n vader was, zeker in Groningen, een absolute grootheid. Mijn vader is de Cruijff van Groningen, liet ie zich wel eens in een interview ontvallen. Het voetstuk waarop hij daar wordt geplaatst, is enorm. Dat gaat soms wel ‘ns een beetje té, moet Vennema eerlijkheidshalve toegeven. Kan ’t een beetje minder, denk hij dan. Hij vergelijkt het met grootheden als Jimi Hendrix en Amy Winehouse. Ook beiden vroeg overleden. En ze worden alleen maar beter.
“Als hij gewoon was blijven leven, en later nog eens naar een andere club was gegaan, dan had ie dit niet allemaal bereikt. De man heeft nu een straat, de man heeft een trein, de man heeft een stadion, de man heeft een standbeeld. Uniek. Ben ik trots op, hoor. Als ik zie hoe ik nog altijd door supporters word aangesproken… Ik heb nog een foto van je vader, zeggen ze dan. En: Ik heb je vader nog gekend! Met alle mensen die m’n vader nog hebben gekend, krijg je de Euroborg drie keer vol. Ik heb ook een vriendin die in een kroeg was geweest die failliet zou gaan. Hing een hele mooie foto van m’n vader. Of ik die wilde hebben. Ja, natuurlijk! Mooie dingen.”
Wat hem trouwens opvalt, is dat niet alleen ouderen, die hem nog hebben zien spelen, worden beroerd door de legende Tonny van Leeuwen. Oók de jeugd komt op hem af. “Komt door dingen als dat standbeeld”, weet Vennema. “Daardoor gaan ze vragen stellen.” Wat hij ook mooi vindt, is dat sinds twee jaar de Tonny van Leeuwen-trofee weer in ere is hersteld. Die bokaal werd jaarlijks uitgereikt aan de profkeeper die in het seizoen de minste doelpunten tegen had gekregen.
Vennema: “Al had De Telegraaf die trofee natuurlijk moeten omarmen. Elke positie in het voetbal en iedere leeftijdscategorie krijgt tegenwoordig een prijs, maar voor een keeper is er niks. Nu gaat de supportersvereniging aan het einde van het seizoen met dat beeldje naar de minst gepasseerde keeper toe. Prima hoor, maar eigenlijk had de Telegraaf daar wat mee moeten doen.”
Zo zijn er meer zaken die hem raken. “Eén van de mooiste dingen die mij is overkomen was een telefoontje van een man uit Hoogezand. Z’n naam is me ontschoten, maar ik ben ‘m eeuwig dankbaar. Die man had de mooiste plakboekenverzameling. Met krantenknipsels, programmaboekjes, foto’s van m’n vader met Sjaak Swart, Piet Keizer, Johan Cruijff, Piet Fransen… Je kunt het zo gek niet bedenken. Prachtig, mocht ik zo hebben.”
“Ik wilde die hele verzameling trouwens graag in bruikleen geven aan de FC Groningen Experience, een interactief museum van de club. Maar daar waren ze niet in geïnteresseerd. Vonden ze kennelijk niet belangrijk genoeg. Gemiste kans, lijkt me. Ik heb thuis nog twee authentieke Tonny van Leeuwen-bokalen staan. Had er toch mooi eentje daar in een vitrinekast kunnen staan. Maar nee dus. Niet geïnteresseerd. Is toch raar? Als Jordi Cruijff nog ’n shirt vindt van z’n vader, staan ze binnen vijf minuten voor z’n deur. De vitrines van m’n vader, Pietje Fransen en Martin Koeman zijn ook bijna leeg. Snap ik niet. Doe daar dan wat aan, denk dan.”
“Niet vanwege mij, hè. Begrijp me niet verkeerd. Ik heb er twee thuis staan. Maar ik wil delen. ’t Lijkt me juist zo leuk voor de supporters. Net als trouwens dat standbeeld van Tonny voor het stadion. Mensen denken vaak dat dat een eerbetoon is van FC Groningen aan één van z’n beroemdste spelers. Nee dus, de club heeft er nog geen cent aan meebetaald. Het beeld heeft zestigzuizend euro gekost, dat door de supportersvereniging bijeen is gebracht. De fans hebben het beeld betaald, de club heeft er niks mee van doen.”
Hij wil het maar gezegd hebben. Het zijn vooral de fans die zijn vader nog eren. “En andersom was het in feite net zo. Hij stond altijd klaar voor de supporters. Voelde zich nooit te groot voor een vriendelijk woord. Dook na afloop van iedere wedstrijd nog even het supportershome in om een praatje te maken. Oók dat sociale heb ik van hem.”