Recensie
Roderik Six – Vloed (262 p.)
De Arbeiderspers, € 19,95.
Op het dak van een studentenflat bivakkeren vier jonge mensen: Victor, de ik-verteller; Nina, aan vrouw met vele gezichten, aan wie een steekje loszit; Michael, de vriendelijkheid zelve, en zijn vriendin Joke. Door hun verrekijkers turen ze naar beneden. Het houdt maar niet op met regenen en het dal en de stad beneden zijn al volgestroomd met water. De vier zitten min of meer opgesloten in de toren en zijn de laatste overgeblevenen, alle andere bewoners zijn blijkbaar gevlucht of omgekomen – zwarte vogels pikken soms verlekkerd aan een lijk.
Het is een apocalyptische wereld die Roderik Six schetst in zijn debuutroman Vloed, dat terecht werd bekroond met de Bronzen Uil 2012. De hoofdpersonen geven zich aanvankelijk oeverloos over aan liefdeloze seks, drank en het roken van Ultra, een drug die het bewustzijn tijdelijk in tweeën splijt. Maar de sfeer wordt steeds grimmiger, de situatie steeds onheilspellender, en het blijft maar regenen, onafgebroken dalen de druppels neer en het wassende water komt hoger en hoger. Tijdens een storm raakt Michael op onduidelijke wijze dodelijk gewond, en uiteindelijk sterft hij. Wanneer de anderen het lichaam van Michael op het dak van de flat verbranden, om te voorkomen dat het ten prooi valt aan de zwarte vogels, raakt Nina ernstig verminkt. Maar de aanblik van wat ze aantreffen als ze op onderzoek uitgaan in de lagergelegen gebieden waar die overwoekerd door reusachtige planten, is nog vele malen gruwelijker.
En het wordt nog erger.
Onheilspellend
Vloed roept scènes in herinnering uit boeken en films over ecologische rampen en de ondergang van de aarde, The Birds van Hitchcock, de bizarre en vaak onheilspellende rolprenten van David Lynch, de bijbel. Tegelijk is het niets van dat alles. Six creëert al vanaf de eerste bladzijde een onderhuidse spanning. Hij wekt een wereld tot leven die zich toont als een hedendaags Sodom en Gomorra. Het laagje beschaving is flinterdun en wordt gemakkelijk weggespoeld. ‘Het water is niet tevergeefs gekomen,’ bedenkt de ik-verteller zich. ‘Hoogstens te laat.’
Tegelijk brengt de auteur de ‘verhaalwaarheid’ aan het wankelen, door te spelen met de fantasieën van de ik-verteller, de hallucinaties die Ultra veroorzaakt, de geheimzinnigheid rondom wat er nou eigenlijk precies aan de hand is. Hoe betrouwbaar is die Victor eigenlijk, als hem soms de lust bekruipt ‘het schilmes waarmee ik krielaardappeltjes halveerde langzaam tussen haar ribben te schuiven’, op het moment dat Nina hem weer eens loopt te sarren? Zou alles wat hij vertelt misschien niet één grote Ultra-hallucinatie kunnen zijn?
Six heeft zijn intrigerende verhaal bovendien ook nog in een levendige taal gegoten die bol staat van de rake beschrijvingen, beelden en metaforen. ‘Ik was in een verbale hinderlaag gevallen, bestookt door een zwerm woordkogels,’ zegt de verteller op een gegeven moment. Zo vergaat het ook de lezer ook. In afgepaste zinnen, trefzeker geformuleerd en goed gedoseerd, ontvouwt Six zijn indringende verhaal. De bloemrijke drugstrips zie je net zo voor je als de omgevallen, onder het gruis bedolven kartonnen vrouw die zonnebrandcrème aanprijst in een verwoeste apotheek. Om nog maar te zwijgen van wat ze aantreffen in een kloostertuin en een verlaten villa – sommige beelden vergeet je nooit meer.