Eerder vanavond kwam babo thuis. We zaten op matrassen en mom bracht water en thee. Het was gezellig, oom Keko kwam ook langs. Ze rookten – zoals altijd – Gitanes, de kamer slibde dicht door de rook. Toen zei babo: ‘Ik moet weg. Ik sta hoog op de lijst bij Al Qaeda. Als ik nu niet weg ga, pakken ze ons hele gezin.’ Ik zat naast hem en keek hem aan. Wij, mijn broertjes, zusje en ik, we zeiden niets. Het was een gesprek voor volwassenen, niet voor ons, onwetende, onschuldige kinderen. Dat dènken de mensen om mij heen, tenminste. En dat terwijl ik al vijftien jaar ben.
Ik dacht: nee, hij gaat toch niet weer weg?. En: hoe zou het er voor ons uit gaan zien? Gelukkig zei oom Keko iets: ‘Jullie komen bij mij wonen.’ Hij knikte naar mijn moeder, zijn zus. ‘Ik zal goed voor jullie zorgen.’
Later nam babo mij apart. ‘Ik ga naar Ewropa,’ zei hij ‘Jij bent mijn oudste zoon. Je moet goed op je broertjes en zusje passen.’ Andere islamitische landen worden ons thuisland niet. Daar is bijna geen levende Êzidî meer te vinden.
Vandaag verloor ik babo.
Snuny, Irak
2011
Nu babo weg is, ben ik een ander mens. De dagen vullen zich niet meer met Arabisch schrift, sommen en letters. Het gele zand knerpt onder mijn sandalen. Soms springt er een steentje omhoog dat dat hinderlijk tussen mijn tenen blijft steken.
Mijn lijf roept me om vijf uur wakker. Als mijn lichaamsklok me vergeet, komen oom of tante ons halen. De dieren – schapen, koeien, ezels en kippen – zijn de hele dag om me heen. Samen met mijn neefs, zorgen we voor ze. Zonder een ezel zijn een kudde en een herder niets. Wanneer de vlakte te droog is, gaan we op pad, naar een groener gebied dat zich als een lap stof voor ons uit blijft strekken. Soms nemen we een tent mee en verblijven dan weken in het zachte gras. Andere reizigers zien we niet. Laat staan vrienden, klasgenoten die zich nu buigen over hun wiskundesommen. Het zou ons de kop kunnen kosten. Verder kunnen we niets dan afwachten. Soms droom ik. Als ik wakker word, is mijn matras nat van tranen.
We hebben lang niets van babo gehoord. Misschien is hij wel dood, somber ik. Gevolgd door Al Qaeda of andere radicalen. Of verdronken, de diepte van de Middellandse Zee in, tussen alle andere migranten. Zijn lichaam leeggegeten door diepzeemonsters. Zijn botten als luciferhoutjes diep weggestopt op de bodem van de zee.
Mijn gedachten worden onderbroken door het alarmerende geluid van de telefoon van mom. Babo, babo! Zacht sijpelen er waterige druppels uit de ogen van mom, de diepte in. Uitgeput en mager staart babo ons van achter het beeldscherm aan. Is dit mijn babo?
Hij ging niet alleen. Met een groep vluchtelingen waaiden ze door de lappendeken van landen en culturen. Een medevluchteling die niet op eigen benen kon vertrouwen, namen ze op hun rug. Tweehonderd meter dragen. Tweehonderd meter lopen. Dragen. Lopen. Dragen. Een goede metgezel verkort de langste weg.
Wij dansen ondertussen met het vee. Ik hang aan Ker, mijn grijze strijder waar ik altijd op kan vertrouwen. Als we water halen, draagt hij die last geduldig als een lam. Al is hij moe, hongerig of heeft hij het warm. Hij is er altijd voor ons. Hij is trouw. En struikelt hij een keer over steen, dan gaat hij er de volgende keer omheen.
Babo is aangekomen in Griekenland. Nu gaat hij op ontdekkingsreis door het doolhof van Ewropî regels. Naar een land waar wij elkaar weer snel zullen ontmoeten. Samen zijn alsof we elkaar nooit verloren. Op pad om ons een nieuwe toekomst te geven. Zodat we geen prooi meer zijn voor wilde dieren.
Mijn handen ballen zich tot vuisten nu ik aan de Amerîkî denk. Jarenlang werkte babo voor hen. Als een rots in de branding kwamen ze in beeld na alle ellende die onze familie overkwam. Eten, een goed salaris, vrije tijd en, na vier jaar werken, ruimte om te ontsnappen naar het grote land aan de overkant van de oceaan. Maar weggegooid zijn al die beloften, niets bleek er van waar. Amerîkî zijn wegwerphelden.
Mijn gedachten dwalen als de rook van Shisha naar vroeger. De Koeweit-oorlog, waarbij mijn ooms zij-aan-zij vochten met hun broeders. Op de terugweg vroegen ze hen: ‘Welke religie hebben jullie?’ Huiverig geworden antwoordden zij: ‘Wij zijn Êzidî. Wij geloven in de kracht van het goede, van de zon.’ Wat er toen door hun gedachten is gegaan, weten we niet. We hoorden later dat ze verscheurd waren, als onreine varkens. Niets, minder dan niets. Je bent een Irakees en wordt vermoord door een Irakees.
Wij, Êzidî, zijn duivelaanbidders, vampiers en dragen hoorntjes. Omdat wij Êzidî zijn, mag je onze mannen vermoorden en vrouwen en kinderen gebruiken als seksslaaf.
‘Vertel nooit dat je Êzidî bent’, fluisterde mijn vader me al jong in mijn oren. ‘Je weet nooit wat er met deze informatie gebeurt.’ Ertegen vechten heeft geen zin. Haat met haat bestrijden werkt niet. Dan kun je beter weggaan. Uitgaan en plezier hebben.
Teheran, Iran
2012
Ons land is een kookpot geworden van radicale elementen. Een neef van babo, onderweg met zijn stalen kolos, hield IS staande aan de grens. Zijn identiteitspapieren moest hij laten zien. Op de achterkant daarvan stond zijn doodvonnis: ‘Êzidî’. Hij kreeg nog een kans als hij overging naar de îslamê, maar die vlucht nam hij niet. Zijn hoofd ging eraf. Hetzelfde lot overkwam onze oom als grensbewaker. Ik voel me sindsdien geamputeerd. Wie een familielid verliest, verliest een deel van zichzelf.
Voordat het goede gebeurt, moet eerst het slechte gebeuren. Vaak denk ik aan dit spreekwoord. Zijn Nederlanders wel te vertrouwen? Babo koos dit kleine land aan de zee omdat zij beloofden dat we bij elkaar kunnen komen. Nu staan we echter alweer met handen als zakken zonder bodem buiten de ambassade in een vreemd land. Nederlanders zijn er ook in Kabul, maar een bezoekje aan die ambassade zou ervoor zorgen dat de moderne guillotine toeslaat. Wat nu? Opnieuw terug naar Snuny? Dertig uur heen. Dertig uur terug als wordt een naargeestige film teruggespoeld. Om thuis te wachten tot de kookpot overstroomt en ons het leven beneemt.
Meer en meer Sunnî moslims om ons heen voelen zich bevrijd en grijpen in wilde weg om zich heen. Nu de Amerîkî weg zijn, vatten ze de koe bij de horens. Geen Abu Gharib meer, geen onderdrukking, ze zijn verlost. Verlost door ISIS. Het is moorden of vermoord worden.
Teheran is rustiger. Het zou streng islamitisch zijn. Geen popmuziek in de auto, mannen en vrouwen gescheiden en alles wat verleiden kan uit beeld. Mom en zus hebben hun haren bedekt. Verstrikt in een doolhof van angst doen we er alles aan om niet ontdekt te worden. Toch lijkt in dit land alles te kunnen, maar niet te mogen. Vrouwen met onbedekte haren dansen als vrije vogels voorbij ons raam. De mensen zijn gastvrij, gezellig en je krijgt veel lekker eten. Maar toch zijn we bang. Bang om gefouilleerd te worden en ons identiteitsbewijs te laten zien. ‘Êzidî’ staat op de achterkant. Duizend vrienden zijn te weinig; elke vijand is er één te veel.
Sommigen van onze broeders zeggen dat er een boek is. ‘Wij hebben ook een boek. Wij zijn ook een Abrahamitische religie.’ Maar er is geen boek. En al geloven we alleen maar in een steen, mensen hebben het recht niet om ons te doden! Ze zijn God niet! Wij geloven alleen in goede energie. Geen karma, geen hel en geen gevallen engelen. We zijn kinderen van de zon, de grote lantaarn aan de hemel die elke dag voor ons leven zorgt. Het oog van God is de zon die ons vriendelijk toelacht. Hemel of hel bestaan niet. We komen terug op aarde. Als mens, als kip of koe. Ik denk dat babo vroeger een ezel was.
Als een melodie van compassie bidden wij dagelijks voor andere religies. Alsof we het tweede deel van de melodie zijn, bidden we daarna voor onszelf. Ons verleden is bloedrood gekleurd door al het moorden van andere religies, terwijl wij ons richten op de zon.
Babo is veel opgepakt in Griekenland, vertelde hij. Het valse paspoort verraadde zijn identiteit. Maar nu is hij in Nederland. Het is erg koud, vertelde hij. Hij sliep in een winkel van een Nederlander. Die verwarmde hem met matras en deken omdat de wereld bedekt was onder een witte laag onschuld die hem verhinderde zich aan te melden. Babo is nog steeds erg mager. Door alles wat hij onderweg doorstond. Maar geluk komt niet als je niets doet. Die kans is bijna nul. Je moet je kansen pakken. En hij doet het. De Nederlandse oorlog op het groene veld wordt altijd goed gespeeld. Ik zal Nederland verwelkomen met mijn T-shirt van Huntelaar.
De mevrouw van de ambassade had medelijden met ons. ‘We zijn toch allemaal gelijkwaardig? Ik snap niet dat jullie vervolgd worden door ISIS’, lispelde ze. Ik keek haar meewarig – aangedaan door haar naïviteit – aan en zei: ‘Als dat zo is, mag ik dan uw Nederlandse paspoort?’
Schiphol, Nederland
2012
Eindelijk hadden we eergisteren ze onze papieren voor een nieuwe toekomst. De afspraak bij de ambassade was snel als een zucht van de wind voorbij. Wat vragen beantwoorden, wangslijm afstaan. Bewijzen dat we schakels zijn in de levensketen van babo. Babo is in Nederland in beroep gegaan waardoor we eindelijk recht hebben om naar hem te komen. Mom is de afgelopen weken ziek geweest. Grijsgrauw lag ze op het matras. Overgeven, overgeven, overgeven. Hersenvliesontsteking, luidde het oordeel van de dokter die haar voor de poorten van de dood weghaalde. Mijn mom die zoveel doorstond was bijna weg. Haar gang is nog traag, maar ze kon mee. Een goede vriend bracht onze papieren. Deze dagen verlaten we oma, onze stam en de graven van onze voorouders.
Vandaag zijn we weer met babo. Vanmorgen sloeg de deur van het vliegtuig open en daarmee vloog de nieuwe toekomst met koude windvlagen om ons heen. Mom heeft hulp nodig, maalde het door mijn hoofd. Al snel ontdekte ik een paar uniformen waar ik naar op moest kijken. Vanaf dat moment hebben ze ons niet meer verlaten tot we babo zagen. Ze tilden haar op, zetten haar op de loopband. Elke keer als het lukte, steeg een regen van applaus en gejuich op.
En toen zag ik hem, onze held. Ik besefte ineens dat ik niet wist wat babo allemaal had meegemaakt. Zijn kleding slobberde om zijn lijf en zijn rimpels deden vermoeden hoeveel hij voor ons gedaan had. Mijn baken van licht in de donkerte. We omhelsden elkaar. Hij is de reden dat ik nog leef. Als een broer achter zijn broer staat, kan alleen God kwaad brengen.
Vandaag begint mijn leven opnieuw. Ik heb niet voor geld mijn land verlaten. Babo wees me de weg naar een toekomst, liefde en vreugde.
Oldenburg, Duitsland
2014
De dag die onze eerste ontspannen vakantie moest inluiden, is geëindigd in een nachtmerrie. Mijn familie wordt opgejaagd alsof ze wild zijn. Roofdieren hebben zich verzameld rond de berg Sinjar. De bergen zijn onze enige vrienden.
Onze vroegere buurman tooide zich in IS-kleding, leverde familie over aan strijders die hen met hun tanden verscheurden. We belden, belden, belden. Niemand nam op. Niemand.
Êzîdî zijn is een vloek.