Kijk ze gaan, over het besneeuwde plaveisel. De een in bruine regenjas met bolhoed, de ander in het grijs met een zwarte gleufhoed. Hun instrument hebben ze onder een arm geslagen, zoals blazers dat doen. De langste man een trompet, de kleinste een tuba. Ze zijn onderweg naar een nieuwe speelplek.
‘Verderop’ heet dit werk uit 1932. Of het daar beter zal zijn blijft de vraag. Er zijn veel straatmuzikanten te zien in het museum voor modern realisme in Gorssel, en Van Hell (1889-1952) zette ze zo krachtig neer dat je de muziek en het gezang bijna kunt horen. Maar ook al bespeur je soms een zweem van ironie, een vrolijke indruk maken ze geen van allen. Eerder ogen ze verbeten, zoals het zangduo dat luidkeels het repertoire afwerkt. Gelaten, zoals het tweetal met zingende zaag en accordeon, dat je van achteren genaderd ziet worden door de geüniformeerde gestalte van een vergunningencontroleur.
Of ze maken een ronduit treurige indruk, zoals de trompettist en de tubaïst van ‘Verderop’, die Van Hell in 1943 laat terugkeren in een tafereel met een klarinettist. Deze telt de opbrengst voor zijn collega’s uit. ‘ ’t Valt niet mee’, heet dit werk, waarin de schilder de man die de pot beheert zachtgeel laat oplichten. Afhankelijk van je bril kun je daar een religieuze verwijzing in zien, of valt juist op dat de muziek is verstomd, in combinatie met het jaartal. In 1943 werd straatmuziek in Amsterdam door de bezetter verboden.
Details
Solidariteit wordt in deze tentoonstelling ineens weer een springlevend begrip. En niet alleen omdat Van Hell als overtuigd socialist zijn kunst ook ten dienste stelde van de beweging. Het verhaal wil dat een vrijwilliger van het museum spontaan de Internationale aanhief, bij de aanblik van de optocht van de Arbeiders Jeugd Centrale op het schilderij Vaandeldrager (1928). Van Hell maakt sociale ongelijkheid voelbaar zonder dat het tranentrekkerij wordt. Zijn stijl is even helder als verhalend, door “een wonderlijke combinatie van strakke lijnen, een geometrische opbouw en realistische details”, zoals Caroline Roodenburg het omschrijft.
Samen met Tineke Reijnders stelde zij een overzicht samen waarin je ziet hoe die stijl zich ontwikkelt, en waarin het contrastrijke leven en werk van Van Hell wordt belicht. Zijn straatscènes worden bevolkt door werklozen, muzikanten, venters en dienstboden. De olieman en de orgelman, door Louis Davids en Willem Parel bezongen in vergeten liedjes, zijn hier in de eerste plaats sappelaars in crisistijd. Met hetzelfde scherpe oog observeerde hij zelfbewuste en gesoigneerde musici uit de kringen van het Concertgebouworkest, waarin hij zelf verkeerde. Op Kwartet (1926) zien we ook dirigent Willem Mengelberg, die vergeefse pogingen deed Van Hell in te lijven als eerste klarinettist. De kunstenaar bleef liever invaller, om ook ruimte te houden voor de beeldende kunst.
Olympische Spelen
Hij hield dat dubbelleven vol door wat we nu een scherpe focus zouden noemen. Het was óf het doek, óf de bladmuziek. Alleen in zijn schilderijen (en litho’s) kwamen die werelden samen, is te zien in de zaal die aan de muziek is gewijd. Daar ook klinkt Van Hell’s klarinetspel, van 78-toerenopnames. Hij had er misschien zelfs mee kunnen doordringen tot de Olympische Spelen, die tussen 1912 en 1948 ook artistieke inzendingen kenden, van muziek tot architectuur. Van Hell deed in 1924 in Parijs wel mee, maar met zijn schilderkunst. Als eerste Nederlandse schilder won hij een bronzen medaille, voor Schaatsenrijders (1919). Een Avercamp-achtig wintertafereel naar wat zich afspeelde op de ondergelopen akkers voor zijn woning in Amsterdam-Oost.
Met een oproep aan het publiek hoopt Museum MORE de verdwenen medaille nog op te sporen. Het winnende schilderij is alvast een van de blikvangers in de zaal met portretten, interieurs en landschappen. Als schilder van duinen, strand, bergen, wolken en akkers probeerde Van Hell vooral mysterie te vangen in diepe kleuren. Uit overweldigende en stralende hemelgewelven spreekt hoop. Hoe hard soms ook het leven dat hij registreerde, Van Hell’s geloof in betere tijden is nooit ver weg. Hij kon die vooruitgang nog net vastleggen. Op één werk staan de mondhoeken van de straatmuzikanten omhoog. Het is van 1952.
Johan van Hell – Op klare toon. Tot en met 12 februari 2017 in Museum MORE Gorssel.