‘Niets zo constant als het schouwburgpubliek’
Er was vijftien jaar onderzoek voor nodig, maar nu is wetenschappelijk vastgesteld dat er niets constanter is dan het schouwburgpubliek. Historicus Henk Gras keek naar de publieksgegevens vanaf 1699 tot 1973 en moet constateren dat geen enkele maatregel tot verbreding van het publiek ooit gewerkt heeft. ‘Mensen worden doodgegooid met verhalen over de beschavende werking van hogere kunst, en keren zich daarvan af.’
‘Sommige families tekenen al zeker twee eeuwen in op dezelfde schouwburgrangen’, dr. Henk Gras, historicus en onderzoeker aan de Rijksuniversiteit Utrecht kent ze inmiddels bijna persoonlijk. ‘In 1959 zaten er bijvoorbeeld in de Rotterdamse Schouwburg nog 9 mensen op plekken die hun familie in 1773 al bezette.’ Hij toont de lijst met namen. ‘Een echte Gleichman. De eerste zat er al bij de opening in de achttiende eeuw. Als dat geen trouw is, dan weet ik het niet.’
Afgebrand
Gras onderzocht, samen met ict-specialist Harry van Vliet en econometrist Philip Hans Franses het schouwburgpubliek in de Randstad. Het onderzoek begon in Rotterdam, waar dankzij een klein wonder alle archieven van alle schouwburgen in de stad het bombardement van mei 1940 hebben overleefd. Later werd het onderzoek uitgebreid met de gegevens van Amsterdam, Den Haag, Dordrecht en Leiden. Inmiddels worden ook de gegevens van de Utrechtse Stadsschouwburg bekeken. Amsterdam doet nauwelijks mee, maar dat is logisch, volgens Gras: ‘Daar is de schouwburg in de afgelopen eeuwen twee keer afgebrand, met alle archieven erin.’
Uit de gegevens die wel over zijn uit de andere grote steden in Nederland, komt een opvallend beeld naar voren. Het theaterpubliek is onveranderd afkomstig uit de gegoede burgerij, hoog opgeleid en van middelbare leeftijd. Lagere sociale klassen zijn nauwelijks in de schouwburgen te vinden en de arbeidersklasse ontbreekt vrijwel geheel. En dat is al zo sinds de eerste schouwburgen open gingen in het midden van de achttiende eeuw.
Geen arbeiders
‘Wat we hebben geleerd is dat theatervernieuwingen lang niet de proporties hebben gehad, die veel mensen er nu aan toeschrijven. Theaterhistorici beweren voortdurend dat de arbeidersklasse massaal de melodrama’s bezocht, die populair waren in de jaren 20 en 30 van de 19e eeuw. Die opvatting is niet houdbaar. Uit de intekenlijsten blijkt dat de elite daar ook massaal naartoe ging. Het verschil in smaak tussen de rangen was heel klein, blijkt uit de kaartverkoop. Historici zeggen dan dat in 1870 de elite terug aan de macht kwam en er met serieus kunstzinnig drama ‘de petten van de eerste rangen werden gejaagd’. Daar is helemaal niets van terug te vinden. Echte arbeiders treffen we zelden aan in de lijsten.’
Het enige grote historische feit, zegt Gras, is dat het galerij-publiek in 1835 massaal de schouwburg heeft verlaten om nooit meer terug te komen. ‘De goedkoopste plaatsen zijn nooit meer echt populair geworden. Het is aan te nemen dat het publiek dat daar ooit zat en dat vooral bestond uit de lagere middenklasse en jongeren, gewoon zijn interesse in het burgerlijke theateraanbod verloor.’
Golfbeweging
Natuurlijk zijn er wel golfbewegingen geweest in de belangstelling voor theater. In 1813 was de zaal leger dan in 1870, en in de vijftiger jaren van de vorige eeuw bezochten meer mensen dan ooit een schouwburg. In de grote lijn van de geschiedenis zijn die toppen en dalen in het bezoek echter volledig terug te voeren op conjunctuur-golven. ‘We hebben een samenstel aangetroffen van een korte golfbeweging die globaal de korte handelsconjunctuur volgt, en ongeveer elke 13 jaar wisselt, en er zijn langere golfbewegingen, met lengtes van 50, 74 en 124 jaar.’
‘Dergelijke golven duiden op een weerstand tegen verandering die los staat van modegrillen. Het theater is als het ware een gevangenis van de lange duur.’
Leidende cultuur
Buiten kijf staat dat stimuleringsmaatregelen, maatregelen om een diverser publiek voor toneel te krijgen, eigenlijk alleen maar hebben geholpen binnen de ‘burgerlijke’ cultuur. ‘Dankzij de invoering van subsidies in de loop van de twintigste eeuw neemt het theaterbezoek onder de gegoede middenklasse heel sterk toe. Dergelijke regelingen steunden dus de leidende cultuur.’
Een ander thema is vergrijzing. ‘De laatste tijd klaagt men over de vergrijzing van het publiek. Maar uit de intekenlijsten blijkt dat al vanaf 1770 het publiek al behoorlijk oud was. En in 1959 was bij Ton Lutz 84% van de abonnees ouder dan 50 jaar.’
Pluche
‘Maar het blijft natuurlijk ook bizar dat in de schouwburgen nog steeds een klassen- en rangen-systeem is, terwijl daar in de bioscopen altijd veel minder sprake van is geweest. Tot in de jaren dertig zaten de mindere klassen op de galerijen in de schouwburg op houten banken, terwijl ze in de bioscoop voor minder geld in het pluche hingen.’
‘De reden waarom bepaalde groepen altijd en andere groepen nooit naar het theater gaan, is puur cultureel van aard. Het is daarom ook zinloos om ernaar te streven om culturele minderheden en jongeren in onze schouwburgen naar onze klassieken te laten kijken. Waarom moeten ze dat? Laat ze alsjeblieft hun eigen culturele identiteit vinden in hun eigen zalen, en op een gegeven moment komt dat toch wel weer bij elkaar. Opgelegde cultuurverbreding heeft nooit gewerkt.’
Oneconomisch
Dus voor straf maar bezuinigen? ‘En dan? Keer je dan terug naar de situatie van het ancien regime? Veroordeel je toneelspelers weer tot de bedelstaf? Theater is een volstrekt oneconomische bedrijfstak geworden, dus zonder subsidie overleeft het toneel niet. Zelfs Joop van den Ende kan niet overleven zonder alle subsidies die hij direct en indirect opstrijkt.’
Artikel oorspronkelijk geschreven voor de Geassocieerde Pers Diensten in 2003.