Steden zo groot als de megalopolen van de eenentwintigste eeuw zijn ongekend in de geschiedenis van de mensheid. Groot. Dat is wel het opvallendste kenmerk van Mexico-Stad. De stad is zo groot dat hij buiten zijn bestuurlijke grenzen is gegroeid, waardoor hij als geheel officieel geen naam heeft. Zo groot dat je bij sommige werklocaties niet per se dichterbij woont als je in de stad woont – het kan maar zo dat je sneller op je werk komt als je buitenaf woont. Zo groot dat de stad bergen in zich sluit, en dat families en vrienden in één en dezelfde stad uit elkaar groeien omdat ze zo ver van elkaar vandaan wonen.
Hoewel we weten dat Mexico-Stad groot is en we zijn omvang ook kunnen terugzien op kaarten, kunnen we de grootte niet daadwerkelijk waarnemen. Net als bij een oceaan zien we alleen een deel van de Mexicaanse megastad, en daarom spreekt men over Mexico-Tenochtitlan als oneindig, onmetelijk en grenzeloos. Zo uitgestrekt dat hij onkenbaar is en alle begrip te boven gaat, als een jungle, een zee, een universum.
Maar Mexico-Stad is niet oneindig. De stad heeft een begin en een einde en is niet principieel onkenbaar. In de bebouwing en infrastructuur zijn terugkerende patronen te herkennen. De geschiedenis van de stad staat geschreven op zijn muren en in het afval in de riolen, in de namen van de metrostations en in de kleine witte kruisen op straat die doden markeren.
Als iets te groot is om waar te nemen, kun je het leren kennen via delen ervan. Net als een zeevaarder in vroeger tijden helemaal rondom een eiland voer om te ontdekken hoe groot het was, richt dit project zich op de rand van de Agglomeratie Mexico-Stad (dat is de complete megastad, bestaande uit de officiële bestuurlijke entiteit Mexico-Stad plus alle stedelijke bebouwing rondom de grenzen van die entiteit). Die rand kan ons hopelijk iets leren over de grootte en complexiteit van de stad die hij omvat.
De mens is de maat van alle menselijke dingen. Wil je weten hoe groot Mexico-Stad is vergeleken met, bijvoorbeeld, een woonkamer, dan moet je beide elementen onder een gemeenschappelijke noemer brengen. Die gemeenschappelijke noemer is in dit geval de voetstap. Om een idee te krijgen van de menselijke schaal van de stad, heb ik langs de complete rand van de stad gelopen (In andere berichten leest u hoe de aanloop naar mijn expeditie verliep en hoe mijn eerste dag, de Dag van de Doden, was). Zo werd ik zelf de meeteenheid voor dit project – een ietwat zwaarlijvige, soms angstige, doorgaans gemakkelijk af te leiden en regelmatig onhandige meeteenheid.
Zo was ik op weg. Al wandelend, met de vele kilometers stad voor me, stippelde ik mijn route uit. Die ging zigzag, met her en der een grillig klauterpad in de heuvels of een glibberige passage door een ravijn. In de dagen en weken die voorbijgingen begon de stad geleidelijk aan een persoonlijkheid te ontwikkelen. Ik stelde me de stad voor als een walvis en mijzelf als een minuscuul zeediertje dat op de romp van die walvis zat. De stad bewoog zich langzaam en sierlijk voort, geheel in overeenstemming met zijn eigen wetten, terwijl ik wanhopig aan het krioelen was, als een watervlo op de huid van de leviathan. In mijn levendige verbeelding stelde ik me zelfs voor dat de stad mijn doortocht maar net duldde en dat zijn geduld met mij op ieder moment op kon raken.
Mensen zeiden tegen mij dat het gevaarlijk zou zijn. Toen ik mijn tocht voltooid had wist ik dat de gevaren om overreden te worden bij het oversteken van een snelweg, te vallen bij het klauteren langs een steile helling of om mijn enkel te verstuiken bij het oversteken van een weiland met hoog gras feitelijk groter waren dan het risico op moord of beroving, en bovendien moeilijker te voorkomen. Misschien had ik gewoon geluk, maar ik ben niet beroofd of aangevallen en de reden dat ik op een dag wel naar een medische hulppost moest strompelen, was een aanvaring met el Cerro de los Tres Picos – een berg.
Na verloop van tijd kwamen bij mij heel specifieke herinneringen aan mijn kindertijd naar boven. De rand van de stad is bezaaid met rare stukken niemandsland, zoals de ruimte tussen een snelweg en bebouwing of een stuk land achter een speelplaats. Dat zijn plekken waar je als volwassene niet gauw komt. Kinderen voelen zich wel aangetrokken tot dit soort plaatsen, om er te spelen en rond te hangen. En ik constateerde dat er na verloop van tijd eigenaardigheden uit mijn kindertijd bij mij terugkwamen: even blijven stilstaan om naar een mier te kijken die een takje de mierenhoop op zeult, of een stukje metaal of glas met een gekke vorm oprapen, om het dan alleen na lang twijfelen weer uit mijn handen te laten vallen.
In die weken dat ik door het stedelijke landschap wandelde voelde ik me de hele tijd kwetsbaar en onbeschermd. Op het laatst was ik dan ook uitgeput. Ik was me zeer bewust van de aanwezigheid van anderen, alsof die aanwezigheid werd uitvergroot. Ik kreeg steeds meer begrip voor zwervers, die een enorme afstand tot anderen ervaren en voor wie een gesprek aangaan met een ander een hele opgave is. Die anderen waren er steeds, als een prettig en geruststellend zacht achtergrondgeluid van de stad. Ik begon tegen mezelf te praten en werd zo’n type dat doelloos op een ongeveegd stoepje een muffin uit een papiertje zit te eten.
Gewoonlijk zijn we altijd daar waar we willen zijn, of onderweg ernaartoe. We vormen ons eigen beeld van de stad, in overeenstemming met onze behoeften en vooroordelen. Maar als je een willekeurige route volgt door een groter deel van de stad, zie je niet langer een stad opgebouwd uit dingen en plaatsen die overeenkomen met wat jij wilt. Dan zie je de stad zoals die zich uit zichzelf aan je voordoet.
Uiteindelijk deed ik 51 dagen over mijn reis rond Agglomeratie Mexico-Stad. Laat me je vertellen over de stad die ik heb gezien.