In 1994 schat het Openbaar Ministerie de criminele winsten van de veroordeelde hasjhandelaar Cees H. in op een slordige half miljard gulden. Het Amsterdamse parket blijkt, in de loop der tijd, slechts in staat bankrekeningen in Luxemburg en België te traceren ter waarde van ruim vijf miljoen gulden en een aantal luxe bezittingen ter waarde van ruim twee miljoen. Ook voor dat relatief lage bedrag krijgt het OM het bewijs niet rond dat het om criminele winsten gaat.
Ondertussen wordt met veel bombarie de ‘pluk ze-wetgeving’ aangekondigd, die erin moet voorzien dat criminaliteit niet loont. Het zou gezichtsverlies betekenen als het Amsterdamse parket niet in staat blijkt iets af te romen van de vermeende drugswinsten van Cees H.
Begin 1998 is Cees H. echter bereid afstand te doen van al zijn bezittingen en bankrekeningen die justitie heeft kunnen traceren. De reden daarvoor, zo laat zijn advocaat mr. Piet Doedens weten aan officier van justitie Fred Teeven, is dat Cees H. het strenge regime van de extra beveiligde inrichting (EBI) in Vught niet vol kan houden en daar weg wil.
Korte tijd later sluit Teeven een deal met advocaat Doedens: Cees H. doet afstand van al zijn getraceerde criminele winsten in ruil voor kwijtschelding van het volledige strafrestant. Het document wordt op 22 juni 1998 ondertekend door Teeven, Doedens en Cees H.
Onwettige deal
Al gauw blijkt de ‘pluk ze’-deal van officier van justitie Teeven in strijd met de wetgeving. Een ontnemingsschikking is een puur financiële schikking en mag geen afspraken bevatten over gratieverlening aan een, door de rechter veroordeelde, crimineel. Cees H. is tot vijftien jaar gevangenis veroordeeld, waarvan hij er op dat moment slechts vijf heeft uitgezeten. Bovendien zit hij niet voor niks in de EBI: hij is vluchtgevaarlijk. Hij is al een keer gevlucht en heeft daarna nog een keer geprobeerd met semtex zijn celdeur op te blazen.
Voor de deal heeft Teeven toestemming gevraagd aan zijn baas bij het Amsterdamse parket, hoofdofficier van justitie Hans Vrakking. Maar hij vraagt geen toestemming aan het college van procureurs-generaal, dat verantwoordelijk is voor alle ontnemingsschikkingen met criminelen in Nederland.
De verhouding tussen het Amsterdamse parket en het college is in die tijd zeer gespannen. Het college moet er, in opdracht van minister Sorgdrager, voor zorgen dat de reorganisatie van het OM wordt doorgevoerd (rapport commissie Donner), die een eind moet maken aan het onafhankelijk en met grote beleidsvrijheid opereren van officieren van justitie.
Het is geen geheim dat het parket van Amsterdam er de meeste moeite mee heeft dat het voortaan geen eigenstandige beslissingen meer mag nemen. Het Amsterdamse parket heeft zelfs een rol gespeeld bij het in diskrediet brengen van procureur-generaal Dato Steenhuis en bij de val van super PG Arthur Docters van Leeuwen, in januari van datzelfde jaar 1998.
Als het college van procureurs-generaal achteraf met de juridisch onmogelijke inhoud van de deal van Teeven geconfronteerd wordt, laat het een onverbiddelijk ‘nee’ horen: er kan geen sprake zijn van gratie voor Cees H.
Potentieel schandaal
Advocaat Doedens laat het er niet bij zitten en dreigt naar de rechter te stappen om het door Teeven getekende contract alsnog af te dwingen. Als Teeven vervolgens ontkent dat er een overeenkomst ligt tussen hemzelf en Cees H., besluit Doedens zich rechtstreeks tot VVD-minister Benk Korthals te wenden. Doedens noemt het optreden van Teeven in zijn brief aan de minister “onjuridisch, onzorgvuldig, ondoorzichtig en derhalve onprofessioneel en oncontroleerbaar” en hij verwijt Teeven een “FIOD-achtige koopmansmentaliteit, gepaard gaande met solistisch optreden.”
Minister Korthals beseft dat hier een potentieel schandaal ligt. Om zijn onrechtmatige handelen te verbloemen en een schandaal te voorkomen zal Teeven tegemoet moeten komen aan de wensen van Doedens en Cees H. De partijen moeten weer met elkaar om de tafel en dat leidt tot de deal waar het resultaat van bekend is: in het jaar 2000 mag Cees H. al zijn miljoenen aan crimineel, zwart geld van Luxemburgse rekeningen overboeken aan het Openbaar Ministerie, die het vervolgens belastingvrij terugstort op de rekening van zijn advocaat Doedens. Voor deze witwasoperatie hoeft Cees H. slechts 750.000 gulden aan de Nederlandse staat af te staan.
College niet ingelicht
Deze tweede deal bevat een clausule waarin staat dat de belastingdienst niet geïnformeerd zal worden. Dat komt, volgens Nederlandse hoogleraren, neer op een witwasoperatie in strijd met alle regels van de rechtsstaat.
Ook over deze deal heeft Teeven, volgens voormalig procureur-generaal Steenhuis, pas achteraf het college van procureurs-generaal ingelicht. Steenhuis, in die tijd verantwoordelijk voor alle ontnemingsschikkingen met criminelen, zegt in Nieuwsuur dat hij de inhoud van de deal nooit zou hebben goedgekeurd. Dat Teeven tot tweemaal toe het college niet om toestemming voor zijn deals heeft gevraagd, komt doordat Teeven en Vrakking zelf hun deals wilden kunnen blijven sluiten, zonder inmenging van het college.
Drugscrimineel als winnaar
Het was de bedoeling dat Teeven met de tweede deal zijn onwettige en solistische optreden bij de eerste deal zou toedekken en daarmee een schandaal zou voorkomen. Maar ook de tweede deal van Teeven blijkt onwettig en solistisch en geeft, vijftien jaar later, aanleiding tot een schandaal. Staatssecretaris van Justitie Teeven treedt op 9 maart 2015 af samen met minister Opstelten, maar hij zegt erbij dat er “niks mis was met de deal” en dat hij het heeft gedaan “voor volk en vaderland”.
Teeven had, als officier van justitie, gratie willen laten verlenen aan een vluchtgevaarlijke drugscrimineel die nog heel veel jaren gevangenisstraf uit moest zitten. En hij opereerde dusdanig onhandig en onwettig dat de staat 4,7 miljoen gulden misliep, die Cees H. bereid was geweest af te staan.
Twee jaar geleden zei Teeven tegen journalisten dat hij “precies wist wat er gebeurd was” met betrekking tot de deal in 2000. Toch schreef minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten in zijn laatste brief aan de Tweede Kamer dat staatssecretaris Teeven “onvoldoende herinneringen” had aan de “feitelijke financiële afwikkeling” van de deal die hij in 2000 sloot met Cees H.
Twee maanden na zijn aftreden zei Teeven tegen Het Parool dat Opstelten wel degelijk wist dat de deal met Cees H. om een bedrag van 4,7 miljoen gulden ging: “Maar Ivo heeft er welbewust voor gekozen mijn herinnering niet te gebruiken.” Teeven noemt dat een “verkeerde keuze”. Een keuze van minister Opstelten om zijn staatssecretaris en partijgenoot in bescherming te nemen.
Dat Teeven Opstelten over het bedrag geïnformeerd had was niet meer dan logisch: ze waren partijgenoten en werkten samen voor hetzelfde ministerie. Dat Opstelten er vervolgens voor koos om onduidelijk te doen over de hoogte van het bedrag had weinig te maken met het ontbreken van ‘een bonnetje’ maar alles met het toedekken van de reeks van ernstige fouten van Teeven, of met andere woorden: een doofpot.
Voormalig staatssecretaris Teeven zag de verbale strijd met Tweede Kamerleden als sport en spel: het slimme van schaken, gecombineerd met het meedogenloze van rugby en de bluf van een potje pokeren. “Ik ben Fred die altijd winnen wil”, liet hij zich eens ontvallen.