The Freedom Theatre – Palestijns verzet

The Freedom Theatre in het Palestijnse vluchtelingenkamp Jenin wil cultureel verzet bieden tegen de Israëlische bezetting. Het theater, opgericht door een Joodse vrouw, is zowel uit Palestijnse als Israëlische hoek bedreigd en aangevallen.

Een warme, zinderende namiddag in het vluchtelingenkamp van Jenin, een stad op de Westelijke Jordaanoever. Juliano Mer Khamis, directeur van The Freedom Theater, loopt met zijn eenjarig zoontje Jay het theater uit. De oppas is bij hen. Ze stappen in de rode en stoffige Citroën van Juliano, enkele meters verderop. Juliano zet Jay op schoot en laat hem meesturen, terwijl hij de auto start en langzaam optrekt, op weg naar huis, naar zijn zwangere vrouw. In een klein steegje verschijnt een gemaskerde man met een geweer. Hij gebiedt Juliano te stoppen. De oppas spoort hem aan om door te rijden, maar Juliano stopt. De man vuurt vijf schoten af. Juliano sterft, na jaren van bedreigingen aan het adres van het theater en aan hemzelf. De moordenaar loopt na zijn daad terug door het steegje, het masker daar achterlatend. Jay en de oppas overleven de aanslag.

Hoewel de schok binnen het theater enorm is, blijft het opvallend stil in het kamp na de moord. De collectieve rouw die gebruikelijk is bij de dood van ‘martelaren’ blijft uit en onderzoek naar de moord komt nauwelijks van de grond. Tot op de dag van vandaag is niet duidelijk wie Juliano vermoord heeft. De moordenaar kende Jenin en de smalle steegjes rond het theater op zijn duimpje, dus de kans dat hij Palestijns was, is groot. Maar ook Israël was niet blij met het theater en haar ‘culturele verzet’ tegen de bezetting.
Op het moment dat Juliano stierf in 2011, was hij vijf jaar directeur van The Freedom Theater. Samen met de Palestijn Zakaria Zubeidi en de Pools-Joodse Jonatan Stanczak opende hij het theater in 2006. Doel van The Freedom Theatre was om jongeren op te leiden als acteurs en zo aan hun zelfvertrouwen te werken, maar ook om de Palestijnse cultuur in ere te herstellen. Alle drie de oprichters waren tot de conclusie gekomen dat gewapend verzet de Palestijnse kwestie niet verder zou helpen en wilden in plaats daarvan cultureel verzet bieden tegen de bezetting. ‘We wilden mensen hun eigen verhaal teruggeven over hun leven,’ aldus Stanczak. ‘Er zijn verschillende niveaus van onderdrukking in onze ­gemeenschap. De eerste is de Israëlische bezetting. Het tweede niveau is dat van de Palestijnse autoriteiten. Maar het belangrijkste ­niveau dat wij met het theater bestrijden, is dat in onszelf: de internalisering van bezetting en onderdrukking. Wij zijn elkaars onderdrukkers en gevangenisbewaarders. Het fragmenteert onze gemeenschap.’
Het theater treedt wereldwijd op, met groeiend succes. Recentelijk voerde het in Engeland het stuk The Siege op, over de Israëlische belegering van de Geboortekerk in Bethlehem in 2002, waar zich op dat moment Palestijnen schuilhielden. Het stuk trok uitverkochte zalen, ondanks pogingen van rechtse media om het stuk en het theater in diskrediet te brengen.

Van de kaart gewist

Juliano wilde met het theater de erfenis van zijn in het kamp zeer geliefde moeder voortzetten. Maar in tegenstelling tot zijn moeder Arna ontmoette hij veel weerstand. Zijn moeder heeft zich vanaf de Eerste Intifada in 1987 tot haar dood in 1995 – zes jaar voor Juliano’s dood – onafgebroken ingezet voor de kinderen in het kamp. Arna werd in 1929 geboren en was nog overtuigd zionist toen de staat Israël in 1948 werd gesticht. In dat jaar reed de achttienjarige als een van de vrijheidsstrijders van de Joodse vechtbrigade door het land tijdens de Arabisch-Israëlische oorlog. Maar ze raakte gedesillusioneerd toen ze bedoeïenen moest verdrijven uit Zuid-Palestina. Bovendien was ze geboren in een kleine gemeenschap in Palestijns gebied, waar de Joodse nederzetting Rosh Pina gesticht werd naast het Arabische dorp Ja’ouni. ‘Sinds 1948 is het Joodse Rosh Pina gegroeid en heeft het zich ontwikkeld, maar het dorpje Ja’ouni is van de kaart gewist,’ zei ze daarover in 1993 toen ze een Zweedse mensenrechtenonderscheiding in ontvangst nam. En ze vervolgde: ‘Haar inwoners zijn Palestijnse vluchtelingen geworden en opgesloten in kampen. Dit heeft een diepe wond in mijn ziel achtergelaten.’
Nadat ze het zionisme de rug had toegekeerd, trouwde Arna met de Palestijn Saliba Khamis, secretaris van de Israëlische communistische partij. De school waar ze werkte, ontsloeg haar om die reden. Arna deed mee aan verschillende demonstraties en belandde verscheidene malen in de gevangenis doordat ze openlijk sprak over de rechten van Palestijnen.

Wapens achterlaten

Arna en Saliba kregen drie zonen, van wie Juliano de middelste was. Zijn jeugd ademde de paradoxale situatie van een repressieve Palestijnse vader, terwijl zijn beide ouders juist de Israëliërs als onderdrukkers zagen. ‘Ik leerde over politiek aan het einde van mijn vaders riem,’ zei Juliano daar later over.
Saliba Khamis wilde van zijn drie zoons rechtschapen communisten maken, maar zijn moeder gaf hun meer vrijheid. De spanningen tussen beide ouders namen toe en toen Juliano tien was, verliet zijn vader het huis. Juliano ging vervolgens in Haifa, de stad waar hij woonde, naar Joodse scholen en hij zag zichzelf als Joods. Op zijn achttiende meldde hij zich vrijwillig bij ‘De paratroopers’, een speciale brigade van het Israëlische leger die bekendstond om haar extra zware missies. Dit tot weerzin van zowel zijn vader als zijn moeder. Hij werd gestationeerd in het vluchtelingenkamp van Jenin, een kamp met een notoire reputatie van gewelddadig verzet tegen de bezetting.
Het kamp werd in 1953 opgezet als een tijdelijk onderkomen voor vluchtelingen uit Haifa en dorpen in de omgeving, en had met zo’n 10.000 mensen op een oppervlakte van ongeveer 500 vierkante meter alle kenmerken van een sloppenwijk.
Juliano moest er onder meer een tas met wapens dragen. Die wapens werden op per ongeluk gedode lichamen achtergelaten, om de schijn van noodweer te wekken. Juliano’s weerzin groeide. Toen hij op een dag een oudere man moest fouilleren, gaf hij in plaats daarvan de commandant een duw. Het kwam hem op zeven maanden gevangenis te staan. Hij kwam eerder vrij met behulp van Isser ­Harel, toen nog hoofd van de Mossad en later topfunctionaris bij de Israëlische geheime dienst, én neef van zijn moeder.

Tegen ezels praten

Na zijn vrijlating stroomde Juliano in op de ­toneelopleiding in Tel Aviv, waar hij gezien werd als een groot talent. Maar na twee jaar vertrok hij naar de Filipijnen, waar hij tripte op paddestoelen en tegen ezels praatte. Zijn ouders kwamen hem halen om hem te behoeden voor verder afglijden. Maar onder invloed van de paddestoelen had hij een oplossing gevonden voor de voor hem verscheurende vraag of hij nu vooral Palestijns of Israëlisch was. Later, toen hij werkte voor het theater in Jenin, verklaarde hij dat hij zich honderd procent Palestijns en honderd procent Joods voelde. Terug in Israël kon hij echter zijn weg niet vinden. Hij at nauwelijks, zwierf op straat en sliep op het strand.
Een vrouw vond hem en nam hem mee naar huis. Hij werd haar geliefde en stiefvader van haar dochter. Samen kregen ze nog een dochter.
Zijn moeder was de andere vrouw die hem kwam redden. Het was 1987 en de Eerste Intifada (letterlijk: afschudden) was inmiddels uitgebroken. De Palestijnen verzetten zich met geweld tegen de bezetting. Ze gooiden met stenen en molotovcocktails, maar protesteerden ook met stakingen en door te weigeren belasting aan Israël te betalen.
Israël reageerde stevig. Ongeveer 2000 Palestijnen stierven. Midden in deze omgeving van geweld begon Arna een cultureel centrum voor kinderen in Jenin: er werd lesgegeven, maar Arna realiseerde zich dat kunst en vooral theater jonge Palestijnen kon helpen om hun woede, frustratie en hoop te uiten. Ze vroeg Juliano om hulp. Nadat Arna in 1993 de Zweedse The Right Livelihood Award ontving, doopte ze het centrum samen met Juliano om tot het ‘Stone Theatre’, genoemd naar de stenen die kinderen werpen naar de bezetters.

Rollenspel

Juliano was een van de regisseurs van de toneellessen in het theater. Hij filmde repetities van de jonge kinderen van negen, tien, elf jaar oud. Hij ontmoette ze op de resten van hun opgeblazen huis of filmde ze als ze hun boosheid uitten op Arna die in een rollenspel het Israëlische leger speelde. ‘Kom maar, laat maar zien hoe boos je bent,’ zei ze. Ashraf, buurjongen van Ala’a, een jongetje wiens huis was opgeblazen, probeerde Arna, een kleine, maar robuuste vrouw, omver te duwen, tot grote hilariteit van alle andere kinderen. ‘Dit is woede,’ zei Arna. ‘En als je die voelt, moet je die uiten. Pak papier en een kwast en schilder hoe je je voelt.’
Dezelfde kinderen die verwoed aan het schilderen sloegen, vonden jaren later bijna allemaal de dood tijdens de Tweede Intifada.
In 1993 werd de Eerste Intifada neergeslagen. Maar de Oslo-akkoorden die in 1993 de eerste aanzet moesten vormen voor vrede tussen ­Israël en Palestina leidden tot grote woede ­onder de Palestijnen toen bleek dat hun verwachtingen (verbetering van de leefomstandigheden, veiligheid, vrede en vrijheid) door het Oslo-proces niet werden waargemaakt. ­Israël had bovendien het bestuur nog steeds in handen en breidde haar nederzettingen verder uit (Israël verdubbelde het aantal kolonisten van 200.000 tot 400.000). De economische ­situatie werd slechter dan vóór 1987.
In de jaren daarna kreeg Arna kanker. Ze stierf in 1995. Maar tot vlak voor haar dood demonstreerde ze schreeuwend en met gebalde vuist bij wegversperringen door het Israëlische ­leger, met de Palestijnse sjaal om haar inmiddels kale hoofd. Na haar dood wilde geen ­Israëlische begraafplaats de ‘verraadster’ ­begraven. Juliano hield een persconferentie in haar huis in Haifa waarin hij aankondigde haar in haar eigen tuin te zullen begraven als niemand anders de taak op zich nam. Uiteindelijk kwam Ramot Menashe, een linkse kibboets, over de brug.

Gewond meisje

Na Arna’s dood werd het theater gesloten en Juliano ging in Israël aan de slag als acteur. In 2000 brak uit onvrede met de Oslo-akkoorden de Tweede Intifada uit. Deze was nog gewelddadiger dan de eerste. In oktober 2001 pleegden twee van Juliano’s voormalige studenten, Yusuf Sweitat en Nidal al-Jabali, een aanslag in Hadera, Israël. Twee weken daarvoor rende Sweitat met een gewond meisje in zijn armen naar het ziekenhuis. Er was een granaat ontploft in haar klaslokaal. Ze stierf in zijn armen. Sweitat verhardde en besloot zich in te zetten voor de islamitische jihad. Voordat hij en Al-Jabali zelf gedood werden, doodden ze om zich heen schietend vier vrouwen.
Juliano, die inmiddels in Israël floreerde als acteur, besloot terug te keren naar Jenin toen hij hoorde wat er was gebeurd. Hij wilde een film over zijn moeder afmaken en kijken hoe het met zijn voormalige pupillen ging. Op dat moment was het kamp door Israël tot militaire zone verklaard. Twee weken lang werd er hevig gevochten. Tanks en bulldozers maakten bijna het gehele kamp met de grond gelijk. Tegen de tijd dat Juliano er eindelijk in mocht, trof hij niet alleen een verwoest Stone Theater aan; bijna al zijn vroegere leerlingen hadden zich aangesloten bij de gewapende strijd. Juliano logeerde bij Ala’a Sabbagh, de jongen die hij twaalf jaar eerder ontmoette op de restanten van zijn huis. Sabbagh was intussen leider van de Al-Aqsa Brigade, een coalitie van Palestijnse milities in Jenin en Zakaria Zubeidi was zijn rechterhand. Zubeidi’s moeder en zijn broer waren een maand voor de gevechten gedood door een Israëlische schutter.

Dodenlijst

De gevechten gingen door en Juliano trok veel op met de jongeren en filmde ze tijdens vergaderingen en in hun schuilplaatsen. Met dit filmmateriaal maakte hij later de documentaire Arna’s Children. Met Sabbagh praatte Juliano over de tekening die hij als klein kind maakte nadat zijn huis was verwoest. Niet veel later stierf Sabbagh in de strijd, net als zijn goede vriend Asraf, de jongen die zoveel jaren eerder Arna ofwel het ‘Israëlische leger’ probeerde omver te duwen. Zubeidi, die Sabbagh opvolgde als aanvoerder van het gewapend verzet, verwierf snel een heldenstatus binnen het kamp. Hij stond op Israëls dodenlijst, maar wist steeds uit handen van het leger te blijven, slim en anticiperend als hij was.
Juliano Mer Khamis, Zakaria Zubeidi en Jona­tan Stanczak – de laatste opgegroeid in Zweden en zoon van een Pools-Joodse vader en een Israëlische moeder – heropenden samen het theater onder de naam: The Freedom Theatre. Stanczak raakte betrokken nadat hij in zijn zoektocht naar zijn eigen antwoord op de Israël-Palestina kwestie steeds vaker naar de bezette gebieden ging en uiteindelijk besloot dat hij een bijdrage wilde leveren. Stanczak had een achtergrond als verpleegkundige en wilde zich zo nuttig maken. Per toeval ontmoette hij Zakarias Zubeidi in de zomer van 2005.
‘Ik verwachtte iemand met een lange zwarte baard en zwarte kleren die het over gewapend verzet zou hebben, maar ik ontmoette een ­timide, bescheiden man die sprak over het ­belang van cultuur voor de nieuwe generatie. Hij wilde jongeren behoeden voor de fouten die hijzelf had gemaakt,’ aldus Stanczak.

Gevangenisbewaarders

Het theater heropende in 2006 met een groot event. Juliano was de artistiek directeur, ­Stanczak de zakelijk directeur en Zubeidi ­beschermde het theater tegen bedreigingen van buitenaf. Door de betrokkenheid van de populaire Zubeidi konden de twee ‘outsiders’ Juliano and Stanczak hun werk doen, iets wat anders lastig was geweest. Het theater groeide en werd uitgenodigd in Duitsland, Frankrijk, de VS en veel andere landen. Toch riep het theater niet alleen in Israël weerzin op, maar ook binnen de Palestijnse gemeenschap waar het zich voor inzette. ‘Veel rechtse Israëliërs voelden afkeer toen Juliano, de voormalig IDF-paratrooper, verklaarde dat hij 100 procent Palestijns en 100 procent Joods was (let op het woord ‘Joods’, in plaats van Israëlisch),’ schreef de Amerikaanse Midden-Oostendeskundige Mark Levine in een ­artikel een jaar na de moord. Maar Palestijnse conservatieve moslims waren even ontstemd vanwege Juliano’s keuze om Animal Farm op te voeren, waarin acteurs het onreine varken spelen. Ook zijn keuze om jonge vrouwen en mannen gezamenlijk te laten acteren en ­taboe-onderwerpen zoals seksuele problemen onder tieners aan te kaarten, stuitten op verzet. Het theater werd twee keer bestookt met een brandbom, flyers met bedreigingen aan het adres van Juliano en het theater in zijn geheel vlogen door de bus.

Bordeel

Ondertussen deed Juliano zijn best de mensen in het kamp voor zich in te nemen. Doordat hij als Israëliër bepaalde privileges genoot, kon hij voedsel en medicijnen bij zieken aan huis brengen, zwangere vrouwen naar Israëlische ziekenhuizen vervoeren of mensen kleine baantjes bezorgen. Hij dronk nooit buitenshuis en vroeg aan bezoekende vrouwen van buiten het kamp of ze bedekkende kleding wilden dragen.
Maar vooral bínnen het theater was Juliano populair. Hij wist de juiste toon te treffen voor de jongeren. Een van de acteurs, Saber Shreim: ‘Na de moord op mijn vader zwierf ik op straat, viel het Israëlische leger lastig of ging stelen. Toen ik bij het theater kwam, zei Juliano: “Zo, dus jij wilt hier studeren? Ruim dan eerst je ­eigen shit op. Pak die bezem en ga schoon­maken. En leer luisteren.” Sindsdien is er veel voor me veranderd.’ Alaa Sheheda, een andere acteur: ‘Juliano was een motor voor ons, met veel energie, veel kennis en veel ideeën. Hij kwam naar Jenin, terwijl hij op andere plekken meer kon bereiken in termen van aanzien en geld. Je voelde zijn menselijkheid.’
De vrouwelijke studenten van Juliano hadden het echter zwaar. Voor veel ouders had het theater evengoed een bordeel kunnen zijn. Sommige ouders dreigden hun dochters te onteigenen. Toch gingen ook zij door.

Verwoeste droom

Juliano leerde de jongeren niet alleen acteren. In de avonden ontmoetten de jongeren buitenlandse gasten van Juliano, die bovendien af en toe alcohol dronken. Het was een eerste kennismaking met een wereld buiten het ­leven in het kamp. Ook dat werd Juliano niet in dank afgenomen. Steeds meer geruchten over het theater deden de ronde. De bedreigingen namen toe en maakten Juliano soms bang. In een drie jaar voor zijn dood opgenomen interview zei hij half serieus, half grappend: ‘Ik word een keer vermoord door een gestoorde Palestijn omdat ik volgens hem de islamitische jeugd verknoei.’
Juliano was bovendien rusteloos. Het werken met kinderen, het levenswerk van zijn moeder, was niet meer zo bevredigend. Hij wilde stukken schrijven, met volwassenen werken en een dependance van het theater openen in zijn geboortestad Haifa. De spanningen ­tussen Juliano en de gematigder Stanczak groeiden hierdoor en Stanczak stopte en ging terug naar Stockholm. Direct na de moord op Juliano keerde hij echter terug. De moord vond plaats net nadat Juliano had besloten een controversieel stuk voor de zekerheid niet op te voeren.
Na Juliano’s dood schudde het theater op haar grondvesten. Van alle studenten bleven er vier over. De rest vertrok. Shreim: ‘Met Juliano was onze droom verwoest. En we waren allemaal bang dat we de volgende zouden zijn.’ Het niet weten van welke kant de volgende klap zou kunnen komen, maakte de stress er niet minder op. Wel waren er vermoedens. Shreim: ‘Ik denk dat de moordenaar een Palestijn was, ­geleid door een Israëlische hand. In Palestina kun je een geheim onmogelijk langer dan een jaar bewaren. Toch is de dood van Juliano nog steeds onopgehelderd.’
Het Israëlische leger draaide de duimschroeven na de moord in elk geval aan met intimidaties. De artistiek leider van het theater, ­Nabeel Al Raee, een goede vriend van Juliano, werd bijvoorbeeld opgepakt en veertien dagen vastgehouden in een isoleercel, omdat hij ‘werd verdacht’ van de moord op Juliano. Ook veel studenten werden opgepakt en hardhandig ondervraagd.

Maar Stanczak, Al Raee en de overgebleven studenten volharden. En de voorstellingen slaan wereldwijd aan. Sheheda: ‘Na elke voorstelling ben ik, soms urenlang, met het publiek aan het praten. Mensen zijn geschokt en begrijpen onze kant van het verhaal veel beter na het zien van onze stukken.’ En dat is uiteraard de bedoeling. Stanczak: ‘We zijn er steeds meer van overtuigd dat de verandering moet komen van de internationale gemeenschap.’ Die moet dan wel snel in actie komen, vindt hij. ‘Jaar na jaar verslechtert de situatie voor Palestijnen en raakt de gemeenschap verder gefragmenteerd. Het wordt steeds moeilijker om de moed niet op te geven.’

Welkom bij de revolutie

Nabeel Al Raee zet Juliano’s strijd voort. Howlround, een website voor theaterliefhebbers, sprak hem vorig jaar. ‘Welkom bij de revolutie,’ zegt Juliano toen hij Nabeel voor de eerste keer de hand schudde. ‘De bezetter heeft velen de hoop ontnomen,’ zegt Nabeel. ‘Ze hebben hun fantasie vermoord en hun geest opgesloten. Als je hun vraagt waarvan zij dromen, is het antwoord vaak: de dood.’

Mefisto

In 2010 had Juliano in Nederland een gesprek met Chris Keulemans. Hij praat met handen, voeten en een verpletterende mimiek. Op de vraag: ‘Acteer je nog?’ zegt hij: ‘Dat is voorbij. Ik heb van niets zo gehouden als van acteren. Maar ik ben de vijftig gepasseerd. Voor mij is alleen de rol van Mefisto nog weggelegd.’

Mijn gekozen waardering € -

Janneke Juffermans schrijft over Afrika, mensenrechten en buitenlandbeleid. En soms over iets heel anders.