De pleegvader in het pleeggezin waar ik verbleef, diende ooit in Nederlands -Indië. Voor de overheid was hij daardoor de perfecte persoon om kinderen hard aan te pakken en om te vormen tot ‘modelburgers’.
Een verhaal, over de overeenkomsten tussen het geweld in Nederlands-Indië en de oorlog in het pleeggezin. En over de doofpot die volgde.
Militair zonder woorden
Over de oorlog tussen Nederland en Indonesië werd in het pleeggezin nooit gesproken. Er waren slechts stille getuigen.
Aan de muur in de woonkamer hing slechts één schilderij van een vulkaan op Java. Deze hing ook bij de vader van de pleegvader en bij zijn broer die eveneens in Nederlands- Indië diende. In een kast op de overloop lagen stapels militaire handboeken, o.a. militaire medische handboeken en boeken met plaatjes van loopgraven en andere tekeningen over landschappen. Er bevond zich een kleine kist met militaire spullen, zoals een baret, met gespen erop en een bajonet. Op een rek in die kast hing zijn uniform.
Als 20 -jarige dienstplichtige diende hij in Nederlands-Indië. Deed mee met de ‘politionele acties’ het eufemisme voor de Nederlands – Indonesische oorlog, in de latere periode van 1948/1949. Een andere link met Nederlands-Indië was, dat de pleegouders mensen van Indische afkomst bezochten, zoals de familie S. Op één of andere wijze was bekend, dat die te maken hadden met de oorlog in Indonesië.
De pleegvader was een zwijgzaam man. Iemand, die in het pleeggezin nooit veel sprak. Hij leek altijd stilzwijgend elders te zijn. De pleegvader werkte als chef de bureau op een makelaardij. Was jeugdouderling in de zwaar hervormd gereformeerde kerk van Putten. Zijn wereld bestond in mijn ogen uit het lezen van de krant, de kerk en het bezig zijn met geld.
Vanaf 1969: Oorlog in het pleeggezin
Vanaf de verhuizing naar Putten, net na de zomer van 1969 toen ik zeven jaar oud was, leek het wel of de duivel in het pleeggezin was binnengetreden. In de periode ervoor was er ook al sprake van diverse soorten mishandelingen in het pleeggezin. Maar dat was nog niets vergeleken met wat ging komen. In 1969 brak de hel pas echt los.
De link met Dr. Joop Hueting, die als ex – veteraan de pers opzoekt en in december 1968 en januari 1969 voor het eerst spreekt over de excessen in Nederlands-Indië is mij lang ontgaan. Net voor onze verhuizing van Leusden naar Putten werd eind juni 1969 de zogenaamde excessennota gepresenteerd. Onderzoek naar oorlogsmisdaden begaan door Nederlandse militairen in Indonesië in de jaren 1946- 1950. Het lijkt of de presentatie van deze nota een katalysator was voor de pleegvader om al zijn frustraties af te reageren op zijn pleegkinderen.
Systematisch geweld
Stokslagen waren normaal, en heel veel stokslagen ook. De pleegvader sloeg hard, met het doel je zoveel mogelijk pijn te doen. Maar opmerkelijk genoeg, hij paste ondertussen beheersbaar grof geweld toe, wist exact wat hij deed. De plaatsen waar geslagen werd, waren de bedekte delen – billen, geslachtsdelen.
En als er weer een houten kleerhanger op je kapotgeslagen werd, stopte hij direct. Ook tegen mijn broers zag ik buitensporig veel geweld. Vergezeld van ongetemde haat en minachting. Kon de pleegmoeder snel hysterisch worden, de pleegvader was in zijn geweld kalm, doordacht en berekenend. Een echte militair.
Hij wist dat zijn geliefde ‘geintje’ tegen mij, namelijk het moeten eten van lepels sambal geen sporen naliet. Hij kon iets verschrikkelijks tegen je doen en dan weggaan alsof er niets was gebeurd.
Tweemaal liet hij mij bloeden. De eerste maal toen hij mij als tienjarige in wurghouding nam en mijn wangen scheerde. Het werd met pleisters afgedekt. De tweede maal was ik al zestien. Met een schoenlepel sloeg hij zomaar onverwacht hard op mijn hoofd. Het bloedde. Hij lachte.
Langdurige opsluiting in het donker laat geen sporen na op het lichaam, alleen in de geest. Hij leerde mij “een jongen te zijn” door dieren te doden. Het bedreigen met kapotsnijden van geslachtsdelen, en daarbij vertellen hoe dat gaat met een mes. Martelen van geslachtsdelen vond jarenlang plaats en ook dat was ‘beheersbaar’ want ze sloegen precies zo, dat je wel ontzettend veel pijn had, maar dat het nog wel wegtrok.
Vernederend en treiterend was ook, dat je altijd moest vragen om naar het toilet te mogen. Als het mocht, moest het in twee minuten. Een groot deel van mijn jeugd heb ik moeten vragen: “Mag ik alstublieft twee minuten?” Soms weigerden ze gewoon.
Zwartjes
Uitspraken die hij deed waren zwaar discriminerend over zwarte mensen. “Zet al die vieze zwarten op een vlot en laat ze allemaal verzuipen.” Ik vroeg mij altijd af waarom zwarten voor hem de grootste vijanden waren.
Het meeste dagelijks geweld vond nog ‘georganiseerd’ plaats. Je moest naar een speciale plek voor de straffen. Maar het ergste was dat je in huis door de pleegvader plotseling overvallen kon worden, uit het niets geslagen werd of erger.
Overvallen
Zestien zal ik zijn geweest. Boven aan de trap vloekte ik een keer zacht fluisterend voor mij uit. Bijna onhoorbaar. Nog één moment, dan kon ik de harmonicadeur naar de overloop boven aan de trap openschuiven. Hij moest het gehoord hebben. Want plotseling werd ik van achteren hard in een wurghouding genomen. Het gebeurde zo snel. Uit het niets was de pleegvader opgedoken, geruisloos tot boven aan de trap geslopen. Terwijl ik mijn evenwicht verloor, werd mijn lichaam door de pleegvader ruw omgedraaid aan mijn nek.
Hij duwde mij vervolgens met mijn gezicht omlaag de steile trap af. Mijn ribben raakten elke trede. Onder aan de trap bleef ik trillend van pijn en angst liggen. De pleegvader stond alweer naast me. Duwde met zijn voet tegen mijn gezicht tot ik me omdraaide. Zette zijn voet dan met kracht op mijn gekneusde ribben. “Vloeken? In mijn huis wordt niet gevloekt!” kwam er zacht sissend uit zijn mond. Met zijn gezicht vol minachting draaide hij zich ijskoud om. Liet mij liggen. Maandenlang voelde ik de pijn aan mijn ribben.
Het was niet de enige keer dat hij mij overviel. Het gebeurde vaker, op onverwachte momenten viel hij mij aan. Daardoor was ik altijd op mijn hoede, permanent bang, dag en nacht. Ik zag hem ook mijn broers aanvallen. Mijn oudere broer won op het laatst van hem, was blijkbaar sterker dan de pleegvader. Voor de nederlaag tegenover mijn broer nam hij wraak op mij, ik werd in de schuur gesmeten en moest daar blijven.
Gevangene
In mijn laatste maanden in het pleeggezin isoleerden zij zichzelf volledig van anderen, zelfs van de kerk. De pleegvader hoorde ik nu af en toe vloeken in huis. Een laatste stukje oorlog, misschien wel, omdat ik als zestienjarige eerder wegliep en omdat ik weigerde hun achternaam te dragen. Hij zag mij niet meer als medemens, maar als zijn gevangene. Met een stok dirigeerde hij mij over de grond, ik mocht in huis alleen nog kruipen over de grond. Hij hield mij tegen, prikte met zijn stok in mijn buik en rug. Die blik vol haat zal ik nooit vergeten.
Volledig machtsgeil, extreem autoritair. Ik moest mijn eten uit de hondenbak op de grond eten. Mocht pas van mijn plek met zijn toestemming. Hij haatte mij extreem, ik haatte hem terug. Het was de diepste eenzaamheid, die niet is uit te leggen. Voor mij bestond er buiten de pleegouders op dat moment niemand. Voor hem moet Nederlands -Indië zijn teruggekeerd. En net als in Nederlands -Indië, had hij vrij spel, onbeperkte macht. Afgedekt door jeugdzorg, de kinderbescherming, door de Nederlandse overheid.
Geen vervolging, nooit aangesproken
Ik vluchtte. En dan bleek, dat jeugdzorg mij lieten zitten met de gevolgen van alle geweld. Ongeacht hoe ik ermee in de problemen kwam. Of ik nu dakloos rondzwierf, in het bos woonde, het leek of de voogdij vooral wilde dat ik buiten beeld bleef van alle instellingen. Zodat van buitenaf niemand zou merken wat was gebeurd. Tot ik, als het laatste pleegkind van de familie X onder voogdij uit was. En ze na vijf jaar snel het dossier konden vernietigen. Het eerste dat jeugdzorg mij in 1994 vertelde toen ik aangaf mishandeld te zijn geweest als kind was: “Niemand is ooit verantwoordelijk geweest voor jou”. Met andere woorden, niemand is aanspreekbaar.
Net als het koloniale Openbaar Ministerie verregaande martelingen van gevangenen accepteerde, accepteerde ook jeugdzorg systematisch geweld tegen voogdijkinderen. De legitimatie lijkt daarbij in beide gevallen hetzelfde: het breken van de weerstand van de vijand. In 1979 en 1980 had alles eenvoudig bewezen kunnen worden. De afwijzing van mijn aangifte door Justitie ging dan ook heel snel. Nooit legde ik de link tussen het verleden van de pleegvader in Nederlands – Indië en hoe ik als kind ben behandeld.
Vragen
Het was ergens tussen 1974 en 1978, de exacte datum weet ik niet meer. Wel weet ik waar we toen woonden, aan de rand van Putten. Er werd me openlijk verteld dat de inlichtingendienst, de BvD (Binnenlandse Veiligheidsdienst) kwam praten. Af en toe moest ik daarom naar boven. Dan werd er beneden gepraat. Waar ging het om? Nooit zal ik dat weten, alles is geheim.
En op een keer in die tijd, zag ik een grote stapel bankbiljetten op de tafel in de eetkamer achter in het huis. Misschien wel een centimeter of tien dik. Ik was nieuwsgierig. Tot mijn verbazing zag ik dat het allemaal briefjes van duizend gulden waren. Zoiets had ik nooit gezien in mijn leven. Wat moest dat daar? Dat kon ik natuurlijk niet vragen.
Van wie was al dat geld dat daar lag? Van welk geld kochten zij vanuit hun woning die f 169.000, = in 1969 kostte, vijf jaar later een nieuwe woning van f 495.000, = aan de bosrand van Putten? Hoe kun je f 326.000, = in vijf jaar tijd financieren?
Wat was de werkelijke reden dat de voogdij mij gewoon liet zitten in een pleeggezin terwijl mijn twee andere broers in het pleeggezin overduidelijk door mishandelingen (in beide gevallen door de pleegvader) waren vertrokken? Wisten zij van het verleden? Natuurlijk, daarop werden pleegvaders juist geselecteerd. Geweld was het door jeugdzorg gepropageerde middel tegen pleegkinderen en dat mocht achteraf niet vervolgd worden.
Geheim
Het leek en lijkt er voor mij sterk op, dat de pleegvader een carte blanche had, om samen met de pleegmoeder met mij te doen wat hij wilde. Het ging namelijk niet om een kortdurende periode van pleegzorg voor enkele maanden, een jaartje of twee jaren. Nee, ik verbleef er bijna 14 jaar en jeugdzorg wist ondertussen dat ik sociaal geïsoleerd werd en veel geweld meemaakte.
Uiteindelijk werden de vele gevolgen waar ik vanuit mijn jeugd mee kampte door jeugdzorg en overheid tot op de dag van vandaag op mij afgewimpeld.
De overheid stelde zich namelijk ook in mijn latere leven uitsluitend agressief, gewelddadig en diep minachtend op tegen mij. Iemand zei eens tegen mij: ”Alsof er een kruisje achter je naam staat.”
Geen traumaverwerking
Wat de pleegvader in Nederlands – Indië werkelijk deed is mij nooit verteld- een oorlog voeren, dat wist je wel. Wat hij daar heeft gezien of gedaan of misdaan is mij ook onbekend. Maar de overeenkomsten tussen de vormen van oorlogsmisdaden, de guerrilla- tactiek van het leger en de mishandelingen en vernederingen en het psychisch geweld dat ik in het pleeggezin moest ondergaan is frappant.
Was de pleegmoeder seksueel sadistisch tegen kinderen, de pleegvader moet zwaar getraumatiseerd zijn geweest, zonder dat men het merkte. Alles werd intern opgelost.
Een beschaafd land zorgt dat oorlogsveteranen op tijd en afdoende trauma’s kunnen verwerken. Door het zwijgen en de doofpot kon dat niet. Het meegemaakte geweld, het getuige zijn geweest van standrechtelijke executies, ordinaire moordpartijen en gruwelijke martelingen (* Limpach, 2016), het kreeg kennelijk geen plek. Deze veteranen keerden terug met alle geweld dagelijks in hun hoofd en werden door de overheid totaal ontkend.
Doofpot
En dát herken ik, die totale ontkenning. De pleegvader werd als dienstplichtige soldaat naar een ver land gestuurd, wist niet wat daar ging gebeuren. Een oorlog waarin zij opdracht kregen alle weerstand met alle mogelijke middelen te breken. Via jeugdzorg werd ik uiteindelijk de ultieme vijand van de pleegouders en zij wisten legitiem te handelen: kregen zij niet de opdracht om alle weerstand met alle mogelijke middelen te breken?
En precies zoals hij uit de oorlog moet zijn gekomen, zo kwam ik uit het pleeggezin. En werd ik totaal ontkend, veertig jaar lang werd aangegeven dat ik moest ik zwijgen. Veel mensen ide geweld in de jeugdzorg meemaakten zwijgen, ontkennen, zien zelf uit trots te dealen met alle gevolgen.
En ja, je verhaal werd ook nooit ontvangen, Zelfs de meest gespecialiseerde therapeut van het land van de VU in Amsterdam, waar ik voor diagnoses terecht kwam, weigerde naar mijn verhaal over mishandelingen in de jeugdzorg te luisteren. Ze gaf aan dat het beter was, als ik mijn verhaal nooit zou vertellen.
Nooit heb ik het gevoel gekregen dat de overheid en samenleving werkelijk begreep wat er in die bijna veertien jaar met mij is uitgehaald. Dat loopt parellel met de veteranen die terugkeerden uit de oorlog: de samenleving had geen idee wat in Nederlands -Indië was meegemaakt.
En ja, altijd, tot op de dag van vandaag moet ik blijven leven met zoveel geweld in mijn kop. Net als de pleegvader kreeg ook ik geen enkele traumaverwerking, liet de Nederlandse overheid mij gewoon barsten.
Zelfs nu nog in 2021, mag ik geen vragen stellen, alsof er nooit een commissie De Winter is geweest. Weigert justitie een gesprek dat ik via Jeugdzorg Nederland met hen wilde hebben. Een gesprek, waarin ik antwoorden wilde krijgen over het beleid van systematisch en onmenselijke geweld en het weigeren van enig onderzoek en vervolging van daders. Vragen, waar je als burger de rest van je leven mee blijft zitten.
De geschiedenis herhaalt zich. De doofpot van Nederlands – Indië herhaalt zich met de doofpotten van jeugdzorg en justitie. En steeds als er sprake is van een doofpot, zijn er alleen maar verliezers. Ook in geval van de zwarte bladzijden in onze geschiedenis zullen we meer moeten erkennen hoe mis het was, zodat we erna gezamenlijk kunnen zeggen: “Ik worstel, en kom eindelijk boven”.
*Limpach, Rémy (2016) De brandende kampongs van generaal Spoor, uitgeverij Boom
Ik wil alle lezers danken, voor het lezen van mijn artikelen! Jasper Heijting