Opeens viel me op dat de Cotton Club definitief van de Nieuwmarkt is verdwenen. De zaak was al eerder verkocht en gaat sinds een paar dagen verder onder de naam Mono Bono. De meneer die voor de zaak staat bezweert me dat er niks zal veranderden, maar hoe geloofwaardig is dat. Wat je verder ook van de Cotton Club kunt zeggen, jazz-café of drugshol, het was in elk geval een café met een rijke geschiedenis en dat café is nu definitief te ziele.
De Cotton Club is natuurlijk ook te vinden in het “Groot Amsterdams Kroegenboek” van Ben ten Holter, een werkje uit 1967. Uiteraard is het voorwoord geschreven door Simon Carmiggelt en daar staan fijne zinnen in als: ‘Om enige honderden Amsterdamse kroegen voor uw lezers te inventariseren bent u moedig door een oceaan van alcohol gezwommen.’ En: ‘Mijn voorkeur gaat uit naar de gewone, wat morsige kroeg, waar de gemiddelde leeftijd der klanten boven de vijftig ligt. Er moet doelgericht, doch niet onstuimig worden ingenomen.’
Ja, alleen al zo’n inleiding maakt dat boekje onbetaalbaar. Maar daar gaat het hier eigenlijk niet om. Waar het wel om gaat is dat er in die ruim vijftig jaar sinds het werkje is verschenen, veel, heel veel cafés zijn gesneuveld.
Juffrouwen
Een kleine rondgang langs Citylight, Gelderland, Ajax, Skandinaviske Bar, Oase Bar, Stokhof, Miep en Theo om een paar drinkgelegenheden op de Zeedijk en de Nieuwmarkt te noemen, geeft al aan dat ook cafés niet het eeuwige leven hebben.
En wat te denken van de cafés in ‘kroegenwijk f, Warmoesstraat en omgeving’, zoals Internationaal, Golden Bridge, Playboy, De Rijnvaart, Nijmeegse Miepie, Vraagteken, De Grot en de Haven van Urk: die zijn, samen met tal van andere cafés in deze buurt, voor eeuwig geschiedenis geworden.
De beschrijvingen van Ten Holter zijn er overigens niet minder smakelijk om. Over de Haven van Urk: ‘Door de tafeltjes en stoeltjes doet het hier denken aan de wachtkamer van een station waarvan eigenlijk niemand weet of er ooit een trein komt.’ Als je dat leest krijg je onmiddellijk een idee om wat voor soort kroeg het gaat.
Over de Skandinaviske Bar meldt hij: ‘Aan de bar zijn meestal wat juffrouwen te vinden die u tegen vergoeding van enige dranken de tijd bekorten. Als u wat meer tijd en geld heeft kunt u zelfs het trapje op naar een gezelliger hoekje.’ Juist.
Van café De Zon, waarvan er maar liefst twee exemplaren waren op de Zeedijk, bestaat er in elk geval nog één. Over dat laatste etablissement schrijft Ten Holter: ‘In dit café komen veel oude mannetjes uit de buurt met hun oude vrouwtjes.’ Waarschijnlijk had Carmiggelt zich hier wel senang gevoeld, zeker als ook Rijk de Gooyer er zich had laten zien. Maar ook hij is helaas al bijna tien jaar niet meer op dit ondermaanse.
Het is verleidelijk om nog veel meer te citeren, maar laten we ons toch maar bekommeren om de kroegen die nog wel bestaan, want niet alles is vergankelijk, zo blijkt. Naast dat ene café waar er ooit twee van waren is er ook nog altijd Wiener, Emmelot, Wijand Fockink, De Roode Laars, Haven van Texel en ‘t Mandje van Bet van Beeren.
Willem Oosterbeek, Wallenbewoner, doet in vijfhonderd woorden regelmatig verslag van het dagelijks leven vanuit de beroemdste buurt van Nederland.