Hoewel het boek de periode 1600 tot 1800 beslaat in de geschiedenis van Amsterdam, geeft het onvermoede doorkijkjes naar het heden. Ik heb het over Zo veel leven voor de deur: een geschiedenis van alledaags Amsterdam in de zeventiende en achttiende eeuw van Bob Pierik.
‘Kruiwagens lagen op hun zij tegen de gevels aan, want ruimte was schaars goed.’Of: ‘De straten en kades gingen ook toen al gebukt onder de grote stromen mensen die zich dagelijks door de stad verplaatsten.’ En: ‘Het centrum, de Nieuwe Zijde en de Oude Zijde samen en alles daartussenin, was een zeer gemengd gebied, zowel wat betreft de functie als de mensen die er woonden. Arm en rijk woonden er naast elkaar en met gebouwen als het stadhuis op de Dam, de beurs, de vismarkt, de vleeshal en tal van winkels kwamen er veel mensen uit andere wijken naartoe.’
Het zou vrijwel allemaal rechtstreeks van toepassing kunnen zijn op het centrum van de stad anno 2023. Toch wil de schrijver van dit boek juist laten zien hoe het een paar eeuwen geleden was. Hij gaat de straat op om de gewone Amsterdammer te ontmoeten, want van de straat, dé openbare ruimte bij uitstek, mocht iedereen gebruik maken. Het moest er ook ‘vrij en veilig’ zijn waarbij zelfs het gooien van sneeuwballen verboden was.
Voor bewoners was de buurt het cruciale kader voor het alledaagse straatleven, waarbij de buurt veel kleiner was dan nu. Men woonde niet op de Wallen, maar op de Oude Zijde. Twintig huishoudens, dat was hun buurt. Hoewel de bewoners de stad doorkruisten bleven mensen ook vaak in hun buurt, vooral ‘s avonds.
‘Sodomiet’
Niet alleen was er veel volk op straat, ook de sociale controle was groot. De straat en het huis liepen als het ware in elkaar over. Dat moet geregeld vrij letterlijk worden genomen. Toen een bewoner weigerde zijn achterstallige huur te betalen lichtte de huurbaas de voordeur uit zijn hengsels en nam die mee. Zonder deur kon de bewoner zich niet meer afsluiten van de buitenwereld.
Mensen leefden toch al dicht op elkaar, de scheiding tussen privé en publiek was veel kleiner dan tegenwoordig. Ruzies werden op straat beslecht, maar naast het tamelijk gewelddadige leven waar een mes en een stuk hout voor het grijpen lag, was er ook onderlingen solidariteit en verbondenheid.
Dat was op de voorname grachten overigens anders. In het sjeikere deel van de stad was die band tussen straat en woning verbroken door een trap. Daar werden geen ruzies op straat uitgevochten, maar werd het binnenshuis afgehandeld.
Op straat was, zoals al gezegd, het vaak vechten om de schaarse publieke ruimte. Koetsen, kruiwagens, karren, sledes en voetgangers maakten er allemaal aanspraak op. Nieuw was op een gegeven moment dat men zich, verscholen in een koets, anoniem op staat kon begeven. Uiteraard was dat alleen weggelegd voor de welgestelden.
Er is ook een hoofdstuk gewijd aan de ‘vleselijke conversatie’. Veel mensen op weinig ruimte maakte de seksuele stadscultuur behoorlijk transparant. Er was veel controle, en die was niet alleen maar positief. Zeker als je ‘sodomiet’ was, kon je er maar beter voor zorgen dat je activiteiten niet aan het licht kwamen.
In het slotdeel van het boek wordt duidelijk gemaakt dat ook vrouwen massaal werkten en heus niet alleen in het huishouden. Het verschil is wel dat mannen de officiële beroepen – gilde, stadsdienst – vrijwel geheel in handen hadden. Het vrouwenwerk was meer informeel: kroegbazin, verkoopster, schoonmaakster. Ze waren wel overal te vinden.
Al met al geeft Pierik in zijn ‘Zo veel leven voor de deur’ een aardig inkijkje in het gewone Amsterdam van de afgelopen eeuwen, waarbij sprake is van verbluffend grote continuïteit.
Willem Oosterbeek, Wallenbewoner, doet in vijfhonderd woorden regelmatig verslag van het dagelijks leven vanuit de beroemdste buurt van Nederland.