Een buurtverhaal zou ik moeten vertellen. Maar welke dan? Ik wist het niet en ik weet het nog steeds niet. Ik heb mijn hersens laten kraken om tenslotte tot de slotsom te komen dat ik dan maar wat stukjes uit het leven van een op de Wallen verdwaalde journalist moet opdissen. Dat is wellicht ook een soort buurtverhaal. Toch?
Meer dan 25 jaar geleden kwam ik hier wonen aan het Oudekerksplein en al snel werd me duidelijk dat deze buurt barstte van de verhalen. Voor een journalist is dat zoiets als de kat die op het spek wordt gebonden. Ik hoefde bij wijze van spreken alleen maar uit mijn raam te kijken en ik zag de verhalen voorbijkomen. En vaak was dat niet eens bij wijze van spreken, maar letterlijk.
Het duurde dan ook niet lang voor ik mijn eerste verhaal had geschreven over de buurt. Dat was in eerste instantie voor de buurtkrant d’Oude Binnenstad, helaas ter ziele.
Dat eerste verhaal ging over de melkboer die in deze buurt rondliep en nog aan huis bezorgde, de firma Zandbergen. Dat was in 1999. Het lijkt een eeuwigheid geleden. Vader Harry en zoon Mark Zandbergen hadden de zaak overgenomen van opa en bezorgden nu met een elektrisch karretje melk, frisdrank, eieren en kaas aan huis. Een soort Thuisbezorgd avant la lettre dus.
Ik vroeg ze of ze wel eens iets vervelends hadden meegemaakt. Ach, ooit waren ze vast komen zitten in het zand toen de Oudezijds Voorburgwal open lag. En er werd wel eens een flesje melk gejat door de ‘junken’. Maar verder? Nee, in een buitenwijk zouden ze niet willen werken. Vader Harry Zandbergen zei daarover: “Lijkt me erg saai. Het is hier wel druk, maar ook gezellig. Ik doe het nog steeds met veel plezier. Overal vragen ze of ik een kopje koffie wil. Op twee plekken zeg ik ja, verder altijd nee. Anders kom ik te laat bij de klanten.’
Gierzwaluw
Het tweede verhaal dat ik schreef voor de buurtkrant ging over Nigel Martin, een schalkse Schot die voor menigeen in de buurt de ramen lapte. En nog steeds lapt trouwens. Lachen met die man. Als je hem tenminste kon verstaan met dat heftige Schotse accent. Maar wel goed voor mooie verhalen. Zoals over Ryan, een Jehova’s getuige die voor hem werkte. ‘Hij deed een van de ramen op het Oudekerksplein’, zo vertelde Nigel, ‘bij een van de big ladies daar, toen hij plotseling een soort snorrend geluid hoorde. Hij keek op en zag een dame zijn bewegingen op het raam imiteren met een vibrator. De man schrok zich een hoedje en heeft onmiddellijk ontslag genomen. Ik heb er nog dagenlang hard om moeten lachen.’ Ach ja, mensen als Nigel zijn goud voor een journalist.
U denk nu natuurlijk: dat gaat lang duren, want nu komt hij met zijn derde verhaal. Geen zorgen. Al die honderden verhalen die ik over de buurt heb geschreven ga ik echt niet allemaal oplepelen. Wel wil ik er nog een paar stukjes uitpikken die ik tegenkwam toen ik dit praatje ging voorbereiden.
Zoals het interview met stadsecoloog Martin Melchers over de vraag wat er nog aan natuur is in de binnenstad. Nou, meer dan je denkt, dat heb ik toen wel geleerd. Zoals liggend vetmuur, de dwergvleermuis en de gierzwaluw – sindsdien mijn favoriete vogel omdat-ie eind april, begin mei onmiskenbaar de lente aankondigt.
In de kerstnummers van d’Oude Binnenstad moest natuurlijk altijd iets spiritueels komen. Dus vertelde Henny Tinga van het Leger des Heils over de hemel en zuster Van Berkum van het klooster in de Warmoesstraat over bidden en over de zwarte kanten van de buurt. En natuurlijk sprak ik met een non van de tempel op de Zeedijk, (Shueh Neng Shih), die toen ik haar vroeg hoe het was om hier tussen de prostituees – zo heette dat toen nog – en de junks te zitten antwoordde: ‘Spiritualiteit is niet aan plaats gebonden, maar komt uit jezelf, uit je hart. Het maakt niet uit waar je bent.’
Ze sprak daarmee woorden die ik nooit meer ben vergeten.
Natuurfilms
And now for something completely different zouden ze bij Monty Python zeggen. Ik heb ook Ton Groters ooit geïnterviewd. Groters runde Sex Cinema Venus, hier ongeveer twee panden vandaan. 8 mm-films met snorrende projectoren die werden overstemd door een cd’tje met love-muziek zoals hij dat noemde. Entree: vijf gulden. Aantal zitplaatsen: 49.
Over de filmische kwaliteit van het product maakte Groters zich weinig zorgen. Als er maar veel, zoals hij zei ‘natuur’ te zien was. Want zo noemde hij de porno die hij vertoonde: natuurfilms. ‘Want het is immers puur natuur, groot en klein, zonder van die opgeblazen dingen.’ Hij bedoelde: zonder botox borsten of botox lippen.
Natuurlijk kwamen er in de buurtkrant ook serieuze onderwerpen aan bod. In 2001 was al duidelijk wat er ging gebeuren op de Wallen. Er diende zich een nieuw probleem aan nadat de overlast van junkies praktisch was verdwenen. “Groeiende irritatie over hinder van horeca en toerisme” kopte het blad. Drukte, dronken Engelsen, herrieschoppers en knallende beatboxen op boten. Dat was in 2001.
Natuurlijk waren er ook positieve ontwikkelingen. In 2002 waren dat bijvoorbeeld het Blaauwlakenblok dat werd opgeknapt, de Vezips die verschenen, de Bakkerswinkel in de Warmoesstraat, het complex De Monnik dat werd gebouwd in de Gordijnensteeg.
Het is maar een greep. Er is natuurlijk veel en veel meer te vertellen.
Druipertjesdokter
Er volgden verhalen voor Ons Amsterdam, HP/De Tijd, Z! Straatkrant. Bijdragen ook aan boeken zoals Aan de Amsterdamse Wallen en Markante Amsterdammers.
In dat laatste boek schreef ik een verhaal over dokter Jan Groothuyse. Ook wel de druipertjesdokter, lullendokter of hoerendokter genaamd. U begrijpt ongetwijfeld waarom. Woon- en werkadres: Oudekerksplein 50. Zijn dochter vertelde me: ‘Alles wat gewoon was interesseerde hem niet. En de kans dat je een gewoon mens op de Wallen tegenkwam, was klein.’
Eén van die bijzondere personen die Groothuyse ontmoette was geen pooier of hoer maar de schrijver Gerard Kornelis van het Reve die in de jaren ‘50 op de Oudezijds Achterburgwal woonde. Groothuyse werd op een avond door de toenmalige vriend van Reve te hulp geroepen. Daarover schrijft Reve, die compleet dronken was: ‘Ik begon naakt met Wimie (zijn toenmalige geliefde) op de vuist te gaan, maar die wist mij te ontwijken, waarop ik flessen en glazen en verder alles wat breekbaar was begon stuk te gooien, daarbij een loeiend gehuil uitstotend.’
Wimie vluchtte de trap af, kreeg een gietijzeren braadpan met varkensrollade achter zich aan gesmeten, en zocht zijn heil bij Groothuyse. Die begaf zich met rasse schreden richting Oudezijds Achterburgwal 55 en kalmeerde Reve middels twee injecties. Het was het begin van een levenslange vriendschap tussen de schrijver en de arts die elkaar regelmatig brieven gingen schrijven. (Dezelfde Groothuyse hielp overigens Jean Paul Sartre die in Nederland op bezoek was, van zijn geslachtsziekte af. Maar dit terzijde.)
En nu ik toch bezig ben: in het weekblad HP/De Tijd vertelt de legendarische prostituee Blonde Mien in 1991 over de Wallendokter: ‘Groothuis, natuurlijk ken ik die, ’t was een vriend van me. Je kon altijd bij hem aanbellen. Het was daar een soort trefpunt. Ik weet nog op een zaterdagmiddag, ik had een klant, hij lag al boven op me, maar hij was nog niet zover. Blijkbaar van de opwinding werd hij onwel. Hij wil een pilletje nemen, ik wil hem wat water geven, maar dat was net te laat: dood dus. Op het veld van eer gestorven, zeg maar. Nou daar sta je dan. Bep de Knoeister van hiernaast zegt: laten we Groothuis halen. Die moest lachen om die dooie. ‘Hij zei: “Het zal hem niet goed zijn bekomen”.’
So far, so good over Groothuyse.
Rover
Omdat dat alles waaronder de buurtkant, Ons Amsterdam, boeken, nog niet genoeg was begon ik op 20 maart 2015 een wekelijkse blog, Uitkijkpost de Wallen waarin ik in zo’n vijfhonderd woorden opkrabbelde wat me die week weer was opgevallen.
In eerste instantie was het vooral bedoeld voor mensen van buiten de buurt. Wat is er nu weer aan de hand op die meest rare vierkante kilometer van Nederland? En hoe zit die buurt eigenlijk in elkaar?
In nummer 1 begon ik dus over de meisjes in de buurt die rondom de kerk staan in hun roodverlichte ramen. Ik schreef over het politiebureau dat verdween. Wat ik nogal vreemd vond. Over Belle en de grootste rover op het plein: de kat van wat nu de Pasta Pizza Bar is. Over de constante herrie en over de mensen die me geen gedag meer wilden zeggen, niet meer met me wilden praten, om wat ik schreef. Over vrijgezellenparty’s en over dealers die bakpoeder of gemalen pepermunt kochten voor vijf cent en verkochten voor 50 euro.
Allengs richtte mijn schrijverij zich meer op de buurtbewoners. Ik schreef over de dominee van de Oude Kerk en de boombank, die vermaledijde boombank die allerlei ongeregeld volk aantrok. Over miljonairs en daklozen en de zomer van 2017 toen er zes dagen lang geen lantaarnpaal brandde op het Oudekerksplein. Over handhavers die niks doen en de politie die er nooit is en over krokodillen in de gracht. Maar ook over toenmalig wethouder Kasja Ollongren die in maart 2016 nog zeer te spreken was over ‘Ripley’s Believe it or Not!’, een nieuwe kermisachtige attractie op de Dam die zo’n driehonderdduizend bezoekers per jaar moest gaan trekken. Dat was precies vijftien jaar nadat de buurtkant al aan de bel had getrokken en had gewezen op het nieuwe gevaar van overtoerisme. Ik begrijp het heel goed als er gesproken wordt over de kloof tussen bestuurders en de bevolking.
Braafheid
Twee stukjes dan die me tot op de dag van vandaag na aan het hart liggen.
In Uitkijkpost 168 schreef ik over de vijf seconden die het Oudekerksplein voor jaren veranderde. In die vijf seconden in de nacht van 6 juni 2019 werden zeven van de acht bomen die er stonden letterlijk in één klap neergemaaid.
Wat overbleef was een naakte kerk. Het Oudekerksplein was plotseling een heel ander plein geworden. De ooit zo vrolijke kakofonie van vogelgeluiden was niet meer te horen, want er waren geen takken meer waarop ze konden gaan zitten om hun hoogste lied te zingen.
Het duurde tot april 2023 voordat er eindelijk weer nieuwe iepen werden geplant. Dat was bijna vier jaar later. De boombank is nooit meer teruggekomen en niemand op het plein vond dat erg.
Tenslotte. Op zondag 16 maart 2020 toen ik om even voor zeven uur het Centraal Station verliet op weg naar huis zag ik iets wat ik nog nooit had gezien op de Wallen: het was uitgestorven. Alle cafés en eetgelegenheden waren dicht en bij sommige brandde zelfs al geen licht meer. De Febo had de rolluiken al laten zakken en achter de ramen was geen dame meer te bekennen.
De braafheid waarmee alle sekstenten, kroegen, coffeeshops en restaurants die pas anderhalf uur daarvoor te horen hadden gekregen dat ze vanwege de corona-epidemie om zes uur moesten sluiten ook daadwerkelijk de deuren hadden dichtgegooid, vervulde me met verbazing. Kennelijk was er niemand die weigerde. En dat in een buurt die altijd ruzie leek te hebben met de overheid.
De volgende morgen was het doodstil, zo stil als ik nog nooit had meegemaakt in mijn buurt. Het was bijna luguber.
Op mijn prikbod hing toen al jaren een briefje waarop te lezen is:
“Alles is er. Alles is er altijd. Alles is er overal. Alles is er direct.”
Ik realiseerde me dat dit voor het eerst van mijn leven niet meer waar was. Vreemd, heel vreemd.
Inmiddels ben ik aanbeland bij Uitkijkpost nummer 379. Over de Warmoesstraat, waar amper meer een fatsoenlijke winkel te vinden is. Voorlopig ga ik door met de Uitkijkpost. Ik heb een trouwe schare lezers en ik zou ze teleurstellen als ik er nu de brui aan gaf. Bovendien vind ik het zelf gewoon leuk om te doen.
Willem Oosterbeek, Wallenbewoner, doet in vijfhonderd woorden regelmatig verslag van het dagelijks leven vanuit de beroemdste buurt van Nederland.