Aan de rand van de voorstad Valle de Chalco verrijst de voormalige Haciënda van Xico in al haar enormiteit. Eén gebouw is uit elkaar aan het vallen. Door een van de muren loopt een scheur die gekarteld is als een bliksemschicht. Het gebouw is neergezet op een flank van de Xico-vulkaan. Van een afstand lijkt dit een lage, brede heuvel die oprijst tussen de vele zelfgebouwde huizen die samen Valle de Chalco vormen, maar als je er bovenop staat kijk je uit op een brede, ondiepe krater vol maisvelden. Volgens de lokale bewoners is dit de xico in Mexico, de navel van de maan, een naam die helemaal niet zo vergezocht is wanneer je uitkijkt op het droomachtige landschap van de Vallei van Mexico. Ooit was deze vulkaan een eiland in het meer, met als zijn grotere broers de Iztaccíhuatl met zijn besneeuwde piek en erachter de nog hogere Popocatépetl. Later hoorde ik dat het meer door de eigenaren van de haciënda aan het einde van de negentiende eeuw gedeeltelijk is leeggepompt om meer land te krijgen.
Op een van de flanken van de vulkaan ligt een begraafplaats. De Dag van de Doden was net achter de rug en het stond er vol verwelkende oranje bloemen. Naast een graf stond een jonge vrouw bier uit een blik te drinken, terwijl een muzikant naast haar gitaar stond te spelen en te zingen. Een werknemer in een nabijgelegen winkel vertelde me dat je op deze begraafplaats heel goed prekoloniale beeldjes en aardewerk kunt kopen – vondsten van de grafdelvers.
Op een andere flank van de vulkaan bevond zich een groot, niet voltooid project voor sociale woningbouw van de bouwonderneming Ara. Later hoorde ik van mensen die op de bouwplaats hadden gewerkt dat er afgodsbeelden waren gevonden die vervolgens verloren gingen in de werkzaamheden. Op de een of andere manier leek het vreemd dat er zulke simpele en goedkope sociale woningeenheden werden gebouwd op zo’n bijzondere plek. Bovendien was men gestopt met bouwen vanwege problemen met de gemeente. De goden van Xico waren wraak aan het nemen.
Een deel van de voormalige haciënda was omgevormd tot een cultureel centrum met een klein museum. Het terrein was bezaaid met slecht onderhouden tuintjes, resten van muren en peperbomen. Ik betrad het voormalige landgoed en zag een groepje tieners in de zuilengangen rondom de binnenplaats. Ze waren een toneelles aan het volgen. Een stevig gebouwd, levendig meisje had aspiraties om actrice te worden.
Ik liep naar een van de klaslokalen waar een slanke man met een smal, levendig gezicht met scherpe lijnen twee kinderen leerde tekenen. Een van hen was een jonge puber, gezet en donker, met jeans en een baseballpet. Hij keek nors voor zich uit. De andere leerling was een meisje van een jaar of acht met zwart haar.
Er wordt in Valle de Chalco veel getekend. Reclameborden worden met de hand geschilderd. Pubers spuiten er graffiti overheen. En er zijn veel tattoo-artiesten. Sommige daarvan reizen door heel Mexico en zetten hun tattoos her en der in het land.
De leraar vertelde me dat er onder de bevolking van Valle de Chalco weinig belangstelling was voor culturele activiteiten. Maar hij was toch blij met de paar leerlingen die hij had. Hij was vooral enthousiast over de prestaties van het meisje met de zwarte krullen dat naast hem zat.
De puber die nukkig met de armen over elkaar tegenover me aan tafel zat, was door zijn ouders in de tekenklas geplaatst. Hij was net iets te vaak gepakt bij het graffiti spuiten. De leraar heette Alberto Diosdado en was ook muurschilder en grafisch kunstenaar. Hij wilde wel erkennen dat graffiti soms artistieke waarde had, maar vond dat het meestal maar weinig voorstelde en lelijk was, niet meer dan een lomp uitschreeuwen van ‘hier ben ik’. Als schilder draag je een verantwoordelijkheid. Hij had een muurschildering gemaakt op de kiosk in Valle de Chalco en had er geld voor gekregen.
De puber keek op van de tafel.
“Als ik geld had gekregen voor iedere muur waar ik op geschilderd heb, was ik nu miljonair geweest”, merkte hij sarcastisch op.
Diosdado antwoordde dat je betaald kon worden voor het schilderen, maar dat je het dan wel goed moest doen.
Hij vroeg of ik het goed vond als hij een portret van me zou maken. Ik stemde in. Hij pakte een vel briefpapier en een balpen. De pen vloog onafgebroken over het papier. Ondertussen vroeg Diosdado me om over mijn tocht te vertellen. Een paar minuten later overhandigde hij mij het vel met mijn portret erop. Als in een spiegel staarde ik met grote ogen van het papier af, vanuit een lange, ononderbroken kronkeling van blauwe lijnen.
Hij zei dat ik het moest inlijsten. Ik rolde het papier op en stopte het in mijn tas.
Ik verliet de voormalige haciënda en liep naar het centrale plein van Valle de Chalco: een grote, kale, moderne rechthoek van cement met aan één zijde een functionalistisch vormgegeven gemeentehuis. In het midden stond een kiosk.
Aan een kant stond een muurschildering, ongeveer zo groot als een garagedeur. Je zag erop hoe de bevolking de nederzetting Valle de Chalco boven op de moerassige bedding van het meer bouwt. We zijn dan in de jaren tachtig. Vrouwen met kruiwagens staan opgesteld rondom mannen die een put graven voor de afwatering. Achter hen staan hutjes midden in de moerassige omgeving. Maar alle aanwezigen stralen waardigheid en vastbeslotenheid uit. De muurschildering over het ontstaan van Valle de Xico deed me op de een of andere manier denken aan schilderijen over de stichting van Tenochtitlan, de hoofdstad van de Mexica, op een eiland in het Texcocomeer. Ik verliet het plein en liep de voorstad uit.
Een rijtje oude gebouwen aan de voet van de vulkaan gaf aan hoe het stadje rondom de haciënda was ontstaan. Verder stond de vlakte tot aan het glimmende oppervlak van het Chalcomeer vol met de grijze betonblokken van zelfgebouwde huizen. Links van mij verrees ongenaakbaar de vulkaan.
Bij het vallen van de avond liep ik over de vlakte van Chalco oostwaarts, op zoek naar een plek om te overnachten.