Volgens Pointer weten de meeste gemeenten weinig over onteigeningen van Joods vastgoed in WO2. De gemeenten zijn daarom gevraagd zelf onderzoek te verrichten en na te gaan of de voormalige eigenaren achterstallige belastingen, zoals erfpachtcanon en straatbelasting, hebben moeten betalen.
Amsterdam en Den Haag hebben inmiddels compensatieregelingen aangeboden voor geïnde belasting in de tijd dat de eigenaar niet de beschikking had over zijn goed. Rotterdam kwam zonder dralen met twee miljoen euro over de brug. Zo blijkt uit de woorden van Jerry Vermanen, die met het idee kwam en vooronderzoek deed naar Joods Vastgoed.
De Vastgoedboeken (Verkaufsbücher) openden de weg naar ‘persoonlijke en aangrijpende verhalen waar’, zo leert de website, ‘artikelen, interactieve producties en een uitzending om heen zijn gebouwd’. En het eind daarvan is nog niet in zicht. Maandag 5 oktober is er een nieuwe uitzending van ‘De Monitor’, waarin de rol van de gemeenten nader worden beschouwd.
Van de zevenduizend transacties heeft Pointer er vijfduizend kunnen achterhalen. De locaties van de doorverkochte panden zijn op een interactieve kaart geplaatst. Pointer heeft met ‘Follow The Money’ uitgezocht dat het geroofde vastgoed vandaag de dag een waarde vertegenwoordigt van zo’n 580 miljoen euro.
Volgens de datajournalisten sloegen handelaren als aasgieren toe, zodra een Joodse familie haar woning had verlaten. In Amsterdam duikt de naam van Minne Endstra op, de grootvader van vastgoedhandelaar Willem Endstra, die de basis zou hebben gelegd voor een vastgoedimperium. Hij was de grootvader van de vermoorde vastgoedhandelaar Willem Endstra, die verdacht werd van witwaspraktijken en in 2004 werd vermoord.
In Den Helder kopen Sindorf en Kwast onafhankelijk van elkaar de helft van de Joodse huizen op in Den Helder. ‘Over de ruggen van Joodse slachtoffers werd veel geld verdiend. Het menselijk leed woog bij deze oorlogskopers niet op tegen het economisch belang. Later zijn daar vele collaborateurs voor gestraft door de Raad van het Rechtsherstel. Dit orgaan werd in ‘45 in het leven geroepen om gepleegd onrecht van het afpakken van Joods bezit ongedaan te maken. Toch gingen er ook veel mensen vrijuit ‘, aldus Pointer.
De winst bedroeg zo’n 260 miljoen euro. Daarvan werden anti-Joodse maatregelen betaald, zoals het doorgangskamp Westerbork en de treintransporten naar andere kampen. Uit een overzicht met dertig gemeenten blijkt dat de woningen ver onder de marktprijs werden verkocht, maar door dubieuze constructies van makelaars weer veel duurder werden gemaakt.
Hoe zat dat in Groningen? In de gemeente zijn 191 Joodse panden doorverkocht. Op de lijst springen een paar namen eruit: Hazewinkel, Lentz en Scherpenhuizen. Van J.P. Lentz is bekend dat hij volgens de gegevens van de Politieke Recherche op 31-12-1945 rechtens van zijn vrijheid was beroofd. Het vermoeden is dat hij lid van de NSB was.
Scherpenhuizen is de grootvader van de latere staatssecretaris Jaap Scherpenhuizen in het kabinet Lubbers. J.J. Hazewinkel is voor zover bekend geen familie van de krantenuitgevers. Het is niet bekend in hoeverre de voormalige Joodse eigenaren in het kader van Rechtsherstel een claim hebben laten gelden op hun panden. Als dat niet gebeurde, kwamen de kopers er goed vanaf.
De lijst met panden, waaruit blijkt dat eigendom werd ‘ontjoodst’, ziet er als volgt uit:
Verkoper: S. Hartog
Koper: B. Westerhuis & Wed. W. Kam-v.d. Berg
Troelstralaan 47 Groningen
Verkoper: I. Slier
Koper: H. Seggers
Tellegenstraat 4-4a-4b Groningen
Verkoper: H. de Beer
Koper: J.P. Lentz
Trouwe Arbeidersgang Groningen
Verkoper: A. Nieweg
Koper: W.J. Meijer
Celebesstraat 24-24a-24b Groningen
Verkoper: I. Rosenbaum
Koper: G. Huizinga
Alexanderstraat 31 Groningen
Verkoper: J. v. Hessen
Koper: J. Venema
Oude Kijk in ’t Jatstraat 38a Groningen
Verkoper: P. Behr
Koper: F. v. Donderen
Noorderhaven 30 Groningen
Verkoper: J. Stoppelman-Meyer
Koper: M.H. Brongers
Oostersingel 168 Groningen
Verkoper: K. Vissel u. Cons.
Koper: J. Jansen
Kruitlaan 43-43a Groningen
Verkoper: S. Mulller
Koper: T. Faber
Reigerstraat 17-17a Groningen
Verkoper: S.A. Meyer
Koper: J. Scherpenhuisen
Museumstraat 8-8a Groningen
Verkoper: L. Goudsmit
Koper: P. Engelhardt
J.A. Feithstraat 26 Groningen
Verkoper: F. v. Dantzich-Wallega
Koper: W. Bakker
Haddingestraat 43-43a Groningen
Verkoper: M. Velleman
Koper: A. Scherpenhuizen
Gedempte Zuiderdiep 110/112 Groningen
Verkoper: K. Vissel
Koper: Mr. R. v.d. Wal
Turfsingel 30 Groningen
Verkoper: J.E. v. Hasselt
Koper: G. Boerema
Verlengde Heereweg 40 Groningen
Verkoper: L. Velleman-Blok u. Gen.
Koper: T.J. Ouwinga
Iepenmolendrift 6 Groningen
Verkoper: M. Hildesheim
Koper: A.A. van Doorn
Nieuwstad 7-7a 15-15a Groningen
Verkoper: R. Levie-Schott
Koper: A.J. Brinkman
Gedempte Zuiderdiep 100-100a Groningen
Verkoper: J. Bos-Eckstein
Koper: I. v.d. Valk
Parkweg 103/103a Groningen
Verkoper: J.P. v. Hasselt
Koper: B. v. Russen-Boschoff
Heerestraat 96,96a Groningen
Verkoper: B.D. de Kadt-Polak
Koper: P. Engelhardt
Van Panhuysstraat 1, 1a, 3, 3a Groningen
Verkoper: M.H. Goslinski
Koper: S. Kruidhof
Binnen Damsterdiep 60-60a Groningen
Verkoper: N. v. Dam
Koper: A.H. Tekelenburg
J.A. Feithstraat 13-13a-13b Groningen
Verkoper: M. Mozes
Koper: J. Scherpenhuizen
Nieuwstad 9-11a Groningen
Verkoper: S. Marcus-Wijnberg
Koper: J. Scherpenhuizen
Korreweg 3 Groningen
Verkoper: E. Frank
Koper: F.J. Ouwinga
Kruithuisgang 29 Groningen
Verkoper: A. v. Dam
Koper: G. v. Dam
Oosterweg 7 Groningen
Verkoper: J. v.d. Woude
Koper: P.J. den Bak
Taco Mesdagstraat 35 Groningen
Verkoper: J. de Haas
Koper: W.T. van Ewijck
Anna Paulouwnastraat 33 Groningen
Verkoper: C. de Vries-Cohen
Koper: L.J. v. Duinen
Korreweg 206/206a Groningen
Verkoper: A. Brommet
Koper: E. Schmidt
Lingestraat 3 Groningen
Verkoper: M. Weinberg
Koper: J.H. v.d. Ven
Mr. J.A. Feithstraat 16 Groningen
Verkoper: K. Heldesheim u. Gen.
Koper: J.P. Lentz
Nieuwstad 41 Groningen
Verkoper: A. v. Dam
Koper: G. v. Dam
Sophiastraat 24-5 u. 24-4 Groningen
Verkoper: C. Sanders
Koper: A.M. Koning
Nieuwe Ebbingestraat 10-12 Groningen
Verkoper: M.L. Jacobs
Koper: L.H.R. Jacobs
Akerkhof ongenummerd Groningen
Verkoper: K. Hildesheim u. Gen.
Koper: A.A. v. Doorn
Folkingestraat 48-50-50a-50/1-50/2 Groningen
Verkoper: M.W.S. v. Gelder
Koper: J. Scherpenhuizen
Zuiderdiep hoek Folkingestraat 62 Groningen
Verkoper: S. Dwinger
Koper: J.P. Lentz
Gedempte Zuiderdiep 53-53a Groningen
Verkoper: D. Leefsma
Koper: E. Kreuze
Herman Colleniusstraat 62 Groningen
Verkoper: A. Hart
Koper: J. Bolwijn
Helperweststraat 1 Groningen
Verkoper: J. Levitus
Koper: J.P. Wiersema
A.P. Fokkerstraat 40-40a-42-42a Groningen
Verkoper: A.P. Cohen
Koper: H.H. Ningen
Coehoornsingel 73 Groningen
Verkoper: I. Marcus
Koper: H. Marcus
Mauritsstraat 37 Groningen
Verkoper: I. Gans
Koper: G. Boerema
Anna Paulownastraat 16 Groningen
Verkoper: Wed. Heiman Stoppelman-Stoppelman
Koper: H. Heine
Folkingestraat 11 Groningen
Verkoper: M. Levie
Koper: F.W. v. Bilderbeek
Heeresingel 22,22a Groningen
Verkoper: G. de Leeuw
Koper: A. Reints
Visscherstraat 68 Groningen
Verkoper: E. Levie-de Haan
Koper: J.J. Hazewinkel
Frederikstraat 2 Groningen
Verkoper: J.E. v. Hasselt
Koper: G. Boerema
Verlengde Heereweg 38 Groningen
Verkoper: S. v. Dam-Visser
Koper: G. Guikema
Oosterstraat 63/65 Groningen
Verkoper: S. Muller
Koper: H.H. Frieling
Boteringesingel 2-2 a Groningen
Verkoper: H.L. Eigenfeld-de Jong
Koper: E. Ridder
Heerestraat 64 Groningen
Verkoper: H.G. Pinto
Koper: R. Ouwinga
Paterswoldscheweg 170,170a,170b Groningen
Verkoper: D. Polak
Koper: M.H. Brongers
Kleine Pelsterstraat 5 Groningen
Verkoper: H. v. Hasselt
Koper: A. Lutz & C.H. Bieze
Radesingel 53 Groningen
Verkoper: E. Pais u. Gen.
Koper: H. Scherpenhuizen
Folkingestraat 39-39a Groningen
Verkoper: H.W. Polak-v.d. Wijk
Koper: T. Bakker
Praediniussingel 15 Groningen
Verkoper: J. Muller
Koper: F.J. Ouwinga
Zuiderdiep 122 Groningen
Verkoper: K. v. Hessen-v. Hessen
Koper: J. Mergert
Parkweg 32-32a Groningen
Verkoper: Erb. Denneboom
Koper: T.J. v. Leeuwen
Paterswoldscheweg 96-96a Groningen
Verkoper: H. Serphos-Menko
Koper: F. Beenker
Kamplaan 8 Groningen
Verkoper: D. Bilderbeek
Koper: P. Engelhart
Petrus Campersingel 205 Groningen
Verkoper: B. Meyer
Koper: R. Ouwinga
Parkweg 84-84a Groningen
Verkoper: J. Vissel
Koper: J.P. Lentz
Nieuwstad 47 Groningen
Verkoper: S. Velleman
Koper: F.J. Ouwinga
Kruithuisgang 5 Groningen
Verkoper: A. Polak
Koper: A. Warners
Hoornschediep 19-19a Groningen
Verkoper: J. Polak
Koper: H. Paul
Mr. J.A. Feithstraat 4 Groningen
Verkoper: L. Meyer
Koper: M. Herder
Zuiderdiep 51,51a,51b Groningen
Verkoper: A. Meyer
Koper: L.J. Beenker-Jonker
Alexanderstraat 9-9a Groningen
Verkoper: S. Jacobs
Koper: H.A. Noordhof
Jozef Israëlsstraat 36-36a Groningen
Verkoper: A. Weinberg
Koper: F.R. Blaauw
Lingestraat 12-12a-12b Groningen
Verkoper: E. v. Adelsbergen
Koper: L.M. ter Horst
Zuiderpark 12 Groningen
Verkoper: L. Cohen
Koper: P.C.D. Welbergen
Ganzevoortsingel 36-36a Groningen
Verkoper: A. Leefsma
Koper: H.A. Somer
Troelstralaan 50 Groningen
Verkoper: R.D.S. de Jong
Koper: J. Scherpenhuizen
Museumstraat 3-3a Groningen
Verkoper: M. Kleef
Koper: H. Hut
Korreweg 48-48a Groningen
Verkoper: A. Frank & I. Frank
Koper: F.J. Ouwinga
Heerestraat 80-80a Groningen
Verkoper: J. v. Zuiden
Koper: F.J. Vennema
Folkingestraat 34-34a Groningen
Verkoper: F. Polak
Koper: H. Folks
Star Numanstraat18-18a Groningen
Verkoper: H.W. Polak-v.d. Wijk
Koper: J.P. Wiersema
Peizerweg 16-16a Groningen
Verkoper: B. Meyer
Koper: R. Ouwinga
Parkweg 84-84a Groningen
Verkoper: Cohen-Polak
Koper: T.J. v. Leeuwen
Mesdagstraat 60-60a Groningen
Verkoper: N. Israel u. Gen.
Koper: A.R. Bos
Torenstraat 4 Groningen
Verkoper: P. Behr
Koper: F. v. Donderden
Noorderhaven 30 Groningen
Verkoper: J.E. v. Hasselt
Koper: M.M.M. Hamminga
Verlengde Heereweg 34-34a Groningen
Verkoper: J.E. v. Hasselt
Koper: L.J. Beenker-Jonker
Helperbrink 4 Groningen
Verkoper: J. v.d. Woude
Koper: P. Engelhardt
Amalia van Solmsstraat 13-13a Groningen
De gemeente Groningen heeft Pointer laten weten geen betrokkenheid te hebben gehad bij het onteigenen van huizen en grond, maar dat blijkt uit aanvullend onderzoek van de schrijver van dit stuk niet helemaal juist te zijn. Uit het archief van wijlen oorlogsburgemeester Cort van der Linden komt het volgende naar voren.
Terwijl de Joodse Groningers werden afgevoerd, kwamen hun huizen vaak in niet-Joodse handen terecht. NSB’ers zouden daarbij een streepje voor hebben. Maar ook wie de kosten zou moeten betalen voor de ontruiming van de ‘Jodenwoningen’, het opslaan van de inboedels van de huizen en andere daarmee in verband houdende werkzaamheden, zorgden voor de nodige correspondentie.
Door verschillende ondernemingen werden daarvoor nota’s ingediend bij het gemeentebestuur van Groningen. Maar het was, zo bleek uit een brief van NSB-burgemeester Tammens op 5 april 1943, niet duidelijk wie die kosten zou moeten betalen. Een andere instantie, de eigenaren van de huizen of de huurders, die de woning na ontruiming hadden betrokken? Verder werd opgemerkt dat door de politieadministratie aan sommige ondernemingen al voorschotten waren verstrekt.
Politiefunctionaris Steenwijk maakte hierover een rapport op en stelde dat het inderdaad de bedoeling van NSB-hoofdcommissaris Blank was, dat de onkosten werden gedragen door de mensen die een woning kregen toegewezen. De garage van Harm Vrucht aan de Violenstraat 7 was als opslagplaats uitgekozen en zou door de gemeente worden betaald. De rekeningen die te maken hadden met de ontruiming van ‘Jodenwoningen’ die nog volledig intact waren nadat de Joden waren vertrokken (lees: gedeporteerd) moesten volgens de politieman ook door de gemeente Groningen worden betaald.
Volgens Steenwijk moesten bepaalde reparaties nog worden uitgevoerd en had overleg met de ‘Sichersheitspolizei, Aussenstelle Groningen’ ertoe geleid, dat de rekening daarvoor naar de gemeente zou moeten gaan, zo was terug te lezen in zijn rapport van 1 april 1943. De waarnemend politiepresident bevestigde dat op 1 mei 1943 bij ‘Beauftragte’ dr. Conring, maar burgemeester Tammens wees dat van de hand en schoof dit weer door naar de plaatselijke politiedienst.
De Duitsers in Groningen antwoordden tenslotte, dat de kosten voor de ontruiming van ‘Jodenwoningen’ gedragen dienden te worden door ‘Einsatzstab Rosenberg’ (een rooforganisatie die tijdens WO2 cultuurgoederen uit de door nazi’s bezette gebieden systematisch bijeenbracht in Duitsland) als deze dienst de ontruiming ook doorvoerde.
In alle andere gevallen en ter bestrijding van de woningnood op wens van de gemeente of als in opdracht het meubilair in lege ruimten opgeslagen was, moesten de ontruimingskosten worden gedragen door de gemeente in wiens interesse de ontruiming werd uitgevoerd. Ook als het ging om meubilair uit ‘Jodenwoningen’ moesten de kosten van transport door de gemeente worden gedragen.
Uit een rapport van 5 augustus 1943 van de politie in Groningen bleek, dat alle ‘Jodenwoningen’ – in getal 753 – waren ontruimd en 102 woningen in geval van gemengde huwelijken niet waren ontruimd.
Informatie van het Algemeen Nederlandsch Beheer van Onroerende Goederen (A.N.B.O.) leerde, dat deze instantie vier leegstaande Jodenhuizen in beheer had: Hereweg 14 (herenhuis), Herestraat 80 (winkelpand), Nieuwe Ebbingestraat 60 (winkelpand) en Oude Ebbingestraat 80 (winkelpand).
Het dossier ‘Uitgaven voor het ontruimen van woningen van Joden en ter zake van het op transport stellen van Joden over het tijdvak van 15 mei 1940 tot 1 october 1943’ bevatte een schrijven van burgemeester Tammens, waarin de gemaakte kosten als volgt werden gespecificeerd:
a) De zuivere transportkosten van afgevoerde Joden f 729,70
b) De kosten van bewaring, opslag en bewaking – de bewakingsdiensten werden verricht door Groningers die lid waren van de N.S.B. – van door Joden achtergelaten inventarissen f 4.726,58. Hierbij is inbegrepen f 54,30 voor vervoer, f 160,- voor opslag en f 244,88 voor bewaking van in beslag genomen rijwielen van Joden
c) De kosten van ontruiming van door Joden bij hun afvoering achtergelaten woningen f 4599,10.
Hij schreef verder dat de ‘uitgaven welke na 1 oktober 1943 nog regelmatig moeten worden gemaakt voor opslag en bewaking van Joodsche goederen bedragen f 450,- tot f 500,- per maand.’
Het Departement van Binnenlandse Zaken deelde op 14 april 1944 mee, dat de besprekingen met de betreffende Duitse instanties ertoe hadden geleid, dat de door de gemeenten gemaakte onkosten ‘binnenkort zullen worden vergoed’. Maar op 14 oktober 1944 had de gemeente Groningen nog geen vergoeding ontvangen. Ook een jaar na de bevrijding, in april 1946, bleek het bedrag nog open te staan en opnieuw ging er een schrijven uit naar het Departement van Binnenlandse Zaken met de vraag hoe de kosten konden worden gedeclareerd. Het antwoord kwam op 14 juni 1946. Op dat moment was burgemeester Cort van der Linden heringetreden als burgemeester. Later daarover mee.
Hem werd duidelijk gemaakt dat het in de bedoeling lag de door de gemeenten gedane uitgaven voor het wegvoeren van de Joden tijdens de bezetting, voor vergoeding in aanmerking te laten komen van het bij de Tweede Kamer ingediende wetsontwerp tot regeling van de bijdragen Wederopbouw Publiekrechtelijke Lichamen 1946 (gedrukte stukken 1945 – 1946, no. 183). ‘U zoudt deze kosten bereids kunnen opgeven bij de Rijkscommissie van Advies over Wederopbouw Publiekrechtelijke Lichamen, Groot Hertoginnelaan 196, ‘s-Gravenhage’, zo werd geadviseerd. De afdeling financiën van de gemeente Groningen krabbelde eronder de nadere circulaire af te zullen wachten.
Na de bevrijding schreef mejuffrouw E. Abrahamse, die als ambtenaar vanwege haar Joodse afkomst was ontslagen, op 26 november 1945 aan B en W van de gemeente Groningen, dat verschillende collega’s van haar, mejuffrouw G. Kolthoff (lerares R.H.B.S. Sneek), dra. H. Rosenbaum (lerares R.H.B.S. te Heerenveen), dra. H. de Beer (lerares gymnasium Rotterdam), dr. F. Sijpes (lerares Nederlands Gymnasium Sneek), na de bevrijding, zo zij hoorde, hun wachtgeld uitbetaald kregen van de jaren, dat zij ondergedoken waren. ‘Gaarne zou ik hier ook voor in aanmerking komen, daar ik toch in dezelfde omstandigheden verkeerd heb als mijn collega’s.’
De gemeente Groningen antwoordde haar zich in verbinding te stellen met de beheerders van de voormalige bankinstelling ‘Lippmann’. De beheerders van ‘Lippmann’ bevestigden op 15 december 1945 het schrijven van mejuffrouw Abrahamse, wonende aan de Westersingel 46a in Groningen, waaruit bleek dat tijdens de bezetting voor haar rekening een bedrag van f 3891,30 was gestort door de gemeente Groningen.
De beheerders stelden dat ‘zolang er geen duidelijk inzicht was verkregen in de interne administratie van de instelling aan welke het overgrote gedeelte van de aan dit concern toevertrouwde waarden werd afgedragen, het praktisch niet mogelijk was en ook niet verantwoord zou zijn daaromtrent nadere inlichtingen te verschaffen en/of gevolg te geven aan de talloze verzoeken om teruggave daarvan.’ Na de oorlog moesten namelijk enkele honderden miljoenen guldens weer worden verdeeld en waren er 160.000 procedures aanhangig gemaakt.
De staat gaf een garantie en wilde vijfenzeventig procent van de bedragen uitkeren onder de voorwaarde dat afstand werd gedaan van alle overige aanspraken en rechten. Dat werd niet als een voordeeltje gezien, maar om een spoedige afhandeling van de aanvragen te bespoedigen. ‘Het aan de gang zijnde onderzoek zal ongetwijfeld nog geruime tijd vorderen en het heeft daarom in de gegeven omstandigheden geen zin verzoeken met die strekking tot ons te richten.’ Zo luidde het voorlopige antwoord van ‘Lippmann’.
Over de uitbetaling ontstond vervolgens juridisch geharrewar met het Centraal Adviesbureau voor Publiek Recht en Administratie, dat betwijfelde of de gemeente wel verplicht was geweest de uitbetalingen te doen aan ‘Lippmann’. Volgens het adviesbureau was dat niet eerder het geval dan dat mejuffrouw Abrahamse onder overlegging van haar ‘attestatie de vita’ zich om betaling tot het college had gewend.
‘Of aan de voorwaarde dat zij op de betalingstijdstippen nog in leven was, is uw college destijds niet gebleken’, zo schreef directeur mr. Th.G. Donner. Het college werd verzocht het besluit van 27 februari te herzien en alsnog tot uitbetaling over te gaan. B en W konden niet meegaan in de redenering van het adviesbureau en verschool zich achter de Duitse wettelijke bepalingen.
Gesteld werd dat de gemeente verplicht was het pensioen of wachtgeld uit te keren aan ‘Lippmann’, ook zonder het overleggen van een bewijs dat de persoon in kwestie nog in leven zou zijn. Aangevoerd werd dat de gemeente indertijd het bedrag rechtsgeldig had overgemaakt, en het haar niet vrijstaat dit nu alsnog aan mejuffrouw Abrahamse uit te keren.
De gemeente Groningen ging zelf ook in de slag met de L.V.V.S., Liquidatie Van Verwaltung Sarphatistraat – de (roof) bank van Lippmann, Rosenthal & Co. – om de gelden van 23 Joodse ambtenaren, die over de periode van 1942 tot aan 31 maart 1945 aan ‘Lippmann’ waren overgemaakt, terug te krijgen.
De gemeente stuurde op 26 februari 1948 een brief naar de beheerdersvereffenaars van ‘Lippmann’ in de persoon van mr. Th. P. J. Mastenhoff en J. D. K. Roos om duidelijkheid te krijgen over de stortingen bij ‘Lippmann’ ten gunste van Joodse ambtenaren.
Er werd een bedrag van f 10.583,20 geclaimd namens E. Abrahams en de heren R. Fried en S. Achttienribbe. De verificateur van gemeentefinanciën gaf B en W in overweging alle vorderingen wegens het storten van gelden in de bezettingstijd ten behoeve van Joodse ambtenaren bij ‘Lippmann’ te doen vaststellen en vervolgens bij L.V.V.S. in te dienen.
En ook alle nog niet teruggevorderde koopsommen in de bezettingstijd betaald door de gemeente bij de aankoop van vaste goederen van Joodse ingezetenen. Uit de bijlage van de verificateur op 10 maart 1950 met betrekking tot de staat van uitkeringen aan Joodse ambtenaren, gestort bij ‘Lippmann’ en hetgeen was teruggevorderd van de Liquidatie Van Verwaltung Sarphatistraat 47-55 (L.V.V.S.) in verband met Rechtsherstel bleek, dat van de leerkrachten in vaste dienst J. Godfried van de Westerbadstraat 31 op 10- 09-1943 in Auschwitz was overleden.
Meyer van Hal van de Oude Kijk in ‘t Jatstraat 69a, bleek bij de bevrijding in leven te zijn en op 2 juni 1945 naar Amsterdam te zijn afgevoerd. Onderwijzeres B. Wallage van de Westerkade 13 was volgens een opgave op 12 maart 1943 naar Duitsland afgevoerd. J. Wijnberg van de Alexanderstraat 14 bleek volgens een opgave op 9 maart 1943 ook naar Duitsland te zijn afgevoerd.
In deze vier gevallen moest nog worden nagegaan, welke bedragen bij de L.V.V.S voor deze personen waren gestort. Van de personen in dienst van bedrijven bleek meteropnemer-geldophaler M. van Coevorden op 9 april 1943 ook naar Duitsland te zijn afgevoerd.
Van de ambtenaren in dienst van de gemeente Groningen was L. de Groot van de P. Hendrikszstraat 77 en werkzaam op het magazijn van het Crisis-Comité, voor extra hulp aan werkloozen, kleeding, schoeisel, dekking, van de dienst Sociale Zaken op 31 december 1942 afgevoerd naar Westerbork. De uitkering van A. Wijnberg van de IJsselstraat 64, administratief ambtenaar bij Sociale Zaken, was op 1 mei 1943 vervallen.
Al met al bleek de gemeente Groningen een vordering op de L.V.V.S. te hebben van zo’n f 58.000, -. Daarop werd 75 procent uitgekeerd. Er zou evenwel nog een afzonderlijke afrekening volgen met betrekking tot de vordering van de gemeente Groningen over de in 1942 van de weduwe R. Levie-Davidson aangekochte beklemming van percelen grasland (f 13.320, -) aan de Winsumerweg. Tijdens de bezetting werd van H. Meyer een boerenbehuizing (f 21.107,61) aan de Paterswoldseweg 85 in Groningen en van J. Israëls een perceel land (f 10.951,30) aangekocht. De vordering van de gemeente Groningen werd uiteindelijk vereffend.
Zijn naam is al even gevallen: Cort van der Linden, de oorlogsburgemeester van de gemeente Groningen die ontoelaatbaar lang is aangebleven. Hij roept de vraag op of een burgemeester die geen lid was van de NSB niet net zo schuldig is als een NSB-burgemeester, die in het verlengde van zijn ambt heeft meegewerkt aan de anti-Joodse maatregelen.
Het onderwerp is actueel geworden, nadat de gemeente Hoogeveen oorlogsburgemeester Jetze Tjalma als ‘foute’ burgemeester heeft ontmaskerd en hem zijn ereburgerschap heeft ontnomen en ook zijn naam van het gelijknamige park en brandweerkazerne heeft verwijderd.
Het lijkt erop dat Cort van der Linden de dans is ontsprongen, toen hij door de Duitsers in september 1942 werd ontslagen en meende te moeten onderduiken. Hij werd een half jaar later vervangen door landbouwer en NSB’er Tammens, een rijke hereboer.
Toch blijft de vraag of de naam van Cort van der Linden in navolging van de gemeente Hoogeveen niet uit het publieke domein dient te worden gehaald en een ‘foute’ aantekening verdient in het Gulden Boek, waar hij staat vermeld als ereburger. Hij kwam de Duitsers een eind tegemoet. Hij schreef weliswaar een protestbrief tegen de Jodenvervolging, maar bleef desondanks aan in zijn functie en liep niet weg.
Het kwalijkst is wel dat zijn naam prijkt onder een advertentie in Noordelijke kranten op 10 februari 1941, waarin hij zijn Joodse stadgenoten oproept tegen betaling van een gulden aan leges hun persoonsgegevens op te geven. Vervolgens overhandigde hij de lijsten met 3064 namen in vijfvoud aan de Duitsers, wat de deportatie uiteindelijk vergemakkelijkte. ‘Hij die door zijn schuld niet aan de op hem rustende verplichting tot aanmelding voldoet, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren’, staat erbij.
Angst voor straf en het feit dat de maatregelen door de eigen burgemeester werd afgekondigd zullen ervoor hebben gezorgd, dat vrijwel iedereen zich aanmeldde. Met deze registratie beseften velen opeens, dat ze met een Joodse grootouder en al lang niet meer bewust Joods levend, toch Jood waren. De Duitsers kregen met deze registratie moeiteloos een overzicht van de Joodse bevolking in handen. De lijst met anti-Joodse maatregelen die daarop volgde, is indrukwekkend.
Jan 1941 – bioscopen voor Joden gesloten.
Febr 1941 – Joden mochten geen studie aan de universiteit beginnen en ze mochten geen bloeddonors meer zijn.
April 1941 – Joden moesten hun radiotoestel inleveren.
Mei 1941- Joden in een groot aantal vrije beroepen (artsen, advocaten etc. mochten alleen nog aan Joodse patiënten/cliënten diensten bewijzen.
15 mei 1941- Joden uit alle orkesten.
Juni 1941- Joden werd het verboden in zee-, strand – en zwembaden of in overdekte badinrichtingen te baden.
Juli 1941- per l september moesten alle Joodse leerlingen de openbare en bijzondere scholen verlaten hebben.
1941- openbare instellingen voor tijdverdrijf, ontspanning, voorlichting verboden voor Joden; verbóden voor Joden om aan markten, veilingen en goederen en beurzen deel te nemen. (Deze maatregel heeft de Joden in de buurt zwaar getroffen, velen van hen stonden met hun handel op de markt.) Verblijf in hotels/pensions werd voor Joden verboden; vergunning verplicht als Joden wilden verhuizen of buiten hun verblijfplaats reizen.
1941 – Joden mochten geen nieuwe niet-economische verenigingen oprichten of daar lid van zijn, tenzij deze uitsluitend Joodse leden telde; niet-Joden mochten niet langer bij Joden in de huishouding werken; ‘Arisering’ van het bedrijfsleven. Winkels werden gewoon door de Duitsers gesloten en de inboedel verkocht.
29 april 1942 – bekendmaking dat voortaan de Jodenster moest worden gedragen. In Groningen werd deze vanaf 3 mei verplicht.
22 juni 1942 Joden moesten hun fietsen inleveren.
30 juni 1942 verbod voor Joden om onder andere nog als straatventer werkzaam te zijn. Degene die in de buurt hun handel nog bij de straat trachtten te slijten, waren nu ook van hun inkomsten berooid. Joden mochten in niet-Joodse zaken slechts tussen drie en vijf uur ‘s middags inkopen doen; verbod voor joden om publieke telefooninstallaties te gebruiken, spoorwegemplacementen te betreden, openbare en particuliere vervoersmiddelen te gebruiken; verbod voor Joden om zich op te houden in huizen van niet-Joden, de verplichting om van acht uur ’s avonds tot zes ’s ochtends in hun eigen woningen te verblijven.
De Joden zagen hun bestaan van dag tot dag onzekerder worden door deze maatregelen. Men wist niet waar dit alles toe zou leiden. Ondanks angst en onzekerheid bleef men het beste hopen. De oorlog zou niet lang duren. Zolang hield men het nog wel vol.
Zo waren de meeste Joden begin ’42 werkloos doordat ze hun winkels hadden moeten sluiten en niet meer op de markten mochten komen. De isolatie van de Joden van de rest van de bevolking had zich geruisloos voltrokken. Ze waren teruggedreven op een eiland te midden van hun omgeving. De lijn in de diverse opeenvolgende maatregelen zal velen ontgaan zijn. Deze leidde regelrecht naar deportatie van de gebrandmerkte Joden.
Werklozen moesten te werk worden gesteld, dat was in de crisisjaren ook al het geval. Het besluit om werkkampen voor Joden in te richten, was al in oktober 1941 door Seyss-Inquart genomen. In juni 1942 werden in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe alle Joodse mannen tussen 18 en 55 jaar opgeroepen ter keuring voor de werkkampen.
In Groningen gebeurde die keuring in de oude HBS aan de Violenstraat. Er werden 880 mensen goedgekeurd en 16 afgekeurd. Nadat de lijst werd voorgelegd aan de Joodse Raad, die er de nodige onmisbare afhaalde, kregen. De meesten kregen algauw een oproep voor het werkkamp. Op 10 juli 1942 vertrokken 850 mannen naar de diverse werkkampen, uitgeleide gedaan door duizenden mensen. Verzet was er niet.
Het verhaal van amateurhistoricus Robbie Oosting in Veendam zou het verhaal van een Groninger kunnen zijn, die meent dat oud-burgemeester Cort van der Linden ten onrechte ereburger is geworden. Oosting voerde al langere tijd actie tegen de naamgeving van een sporthal in Veendam die is vernoemd naar de oorlogsburgemeester Johan Anne Hoogkamp. Het stoort hem dat het gemeentebestuur tijdens dodenherdenking met een keppel op vooraan loopt naar het Joods monument.
Dan denk ik: ‘Hoe hypocriet kun je zijn als je aan de andere kant een man vereerd die zijn bijdrage heeft geleverd aan het feit dat de Joden in Veendam zijn weggehaald.’
Professor dr. Peter Romijn van het NIOD, het instituut voor oorlogs-, holocaust – en genocide studie in Amsterdam heeft op basis van documenten die Oosting aan hem heeft gestuurd een beeld gekregen van een burgemeester, zoals er velen zijn geweest tegenover de Duitse bezetter en de nieuwe machtshebbers afwachtend, voorzichtig, coöperatief en dan als de bevrijding weer nadert de andere kant opgaan.
Zijn medewerking aan anti-Joodse acties en gedwongen tewerkstelling vormde volgens Romijn bepaald geen uitzondering. ‘Verreweg de meeste van zulke burgemeesters konden in functie blijven, het zijn de twijfelgevallen die in hun directe omgeving (stad, dorp, streek) controversieel gebleven zijn.
Vrijwel alle burgemeesters hebben op de één of andere manier meegewerkt aan de anti-Joodse maatregelen, maar een paar hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheden die hun ambt bood om Joden te waarschuwen of om onderduik mogelijk te maken. Het beeld is al met al niet vrolijk’, aldus Romijn.
Uiteindelijk heeft Oosting niet zijn zin gekregen. De gemeente Veendam liet de naam voor wat het was en verschuilde zich achter een rapport van professor Doeke Bosscher van de Rijksuniversiteit in Groningen. Volgens Bosscher was de burgemeester destijds niet berispt (zonder openbaarmaking), omdat hij mee zou hebben gewerkt aan de Jodendeportaties maar om hele andere redenen, zoals het meewerken aan de invordering van rijwielen en het oproepen van arbeidskrachten voor de ‘Wehrmacht’.
Volgens de professor mocht worden aangenomen dat Hoogkamp niet besefte, dat de ‘werkverruiming in het oosten’ het voorwendsel was voor de systematische moord op de Joden. De slachtoffers hadden daar zelf volgens hem ook nog geen duidelijk vermoeden van toen zij zich op het station van Veendam moesten melden om naar het doorgangskamp Westerbork te worden gestuurd.
Oosting was het niet met de professor eens. Hij meende dat Bosscher de geschiedenis had kunnen herschrijven door uit het belastende oorlogsdossier van de burgemeester te concluderen, dat hij ontslagen had moeten worden.
De bevindingen van de professor schuren wel. Ieder weldenkend mens kan toch wel nagaan dat als je burgers gedwongen ‘op emigratie’ worden gesteld er echt iets mis is. Het minste wat je dan had kunnen doen, is je functie neerleggen als een vorm van protest tegen het feit dat je burgers om dubieuze redenen uit hun huizen worden gehaald, hun baan wordt ontnomen en met een gecorrumpeerd politieapparaat uit je stad worden gedreven.
Cort van der Linden liet zich allesbehalve onbetuigd. In 1940 ontsloeg hij twee communistische raadsleden en een Joods raadslid. Hij zou hebben willen aftreden, maar verschuilt zich achter de Groninger opperrabbijn Dasberg, die hem zou hebben verzocht aan te blijven en die uiteindelijk werd vermoord in Bergen-Belsen.
De inmiddels overleden arts Eli Cohen getuigde in een interview ervan dat ook tijdens de Hoge Feestdagen, Joods Nieuwjaar en Grote Verzoendag in de oorlogsjaren de synagoge afgeladen vol zat. Hij zei: ‘De meeste Groninger Joden, ook zij die nergens meer iets aan deden, gingen dan naar synagoge. Op deze dagen was de synagoge echt een plaats van samenkomst, niet alleen een plaats om te bidden, maar ook om elkaar te zien en elkaar te spreken.’
Volgens Cohen werd op 8 juli 1942 voor de laatste keer in de synagoge om hulp, steun en leiding gebeden. Twee dagen later werden de Joodse mannen tussen 18 en 55 jaar opgeroepen zich voor de werkkampen te melden. Dat gebeurde dus in de tijd van burgemeester Cort van der Linden, die het nodige werk voor de Duitsers had uitgevoerd.
‘Arbeitseinsatz onder politietoezicht’, aldus de Duitsers. Het bericht liet de Joodse gemeenschap niet onberoerd. Gevoelens van onrust en angst gingen door de mensen heen. Niemand was toen volgens Cohen op de hoogte van de ‘Einsatzgruppen’, die toen al langer dan een jaar Joden executeerden, in een aantal dat meer dan anderhalf miljoen slachtoffers zou gaan tellen.
De laatste hoop werd gevestigd op opperrabbijn Dasberg, die echter geen redenen zag de Duitsers te wantrouwen. Hij gaf slechts door wat de Duitsers hem hadden gezegd. Wanhopig keken de Joden volgens Cohen rond. Vertwijfeld vroegen ze zich af, waartoe dit zou leiden. ‘Niemand weet wat zij die avond, de laatste keer dat de sjoel de verzamelplaats was voor alle Groninger Joden, gedacht, gevoeld, gezegd of ervaren hebben.’ De Joodse gemeenschap bleef onbeschermd achter, toen de vele honderden Joodse mannen onder begeleiding deden wat hen was opgedragen.
De Duitsers gingen volgens hem geraffineerd aan het werk, want met het verwijderen van deze mannen werden ook eventuele bronnen van verzet uitgeschakeld. Maar wat bleef er over als van Joodse kant was gezegd om te gaan en van niet-Joodse kant slechts enkele schuilplaatsen werden aangeboden.
De meerderheid dacht volgens Cohen niet aan onderduiken, of (passief) verzet. De deportaties gingen door tot in april 1943 en toen was naar zijn mening ‘Groningen leeg van de Joden’, die er geboren en getogen waren, die zich ‘Groningers met Groningers voelden.’
Cohen: ‘Hun weggaan was definitief, nooit zouden de Groninger Joden terugkeren, zij werden vermoord vanwege de waanideeën, vanwege de arrogantie van het Duitse volk, dat zichzelf het ‘Herrenvolk’ durfde te noemen. En zij gingen; naar de gaskamers in Auschwitz. De vaders, moeders en kinderen, de mannen, vrouwen, zoons en dochters, omdat het Duitse volk de waanzinnige theorieën geloofde dat wij, Joden, een ziekmakend element in de menselijke samenleving zouden zijn, dat wij, Joden, minderwaardig bloed zouden hebben.’
Volgens hem was iedereen er na de oorlog wel van doordrongen, dat het onzin was geweest. Maar was de tol, die moest worden betaald onmenselijk hoog geweest. Cohen had zelf ook de tol moesten betalen. Hij verloor zijn vrouw Aaltje van der Woude en hun zoon Aron. Toen al stelde hij dat Groningen tot die steden behoorde, waar het hoogste percentage Joden was vermoord.
Opmerkelijk in dit verhaal is een uitspraak van de advocaat van NSB-burgemeester Tammens, mr. dr. Hesse, die onder meer verklaarde dat door het optreden van Tammens grote razzia’s waren uitgebleven en Groningen bij zijn aantreden al zo goed als ‘Judenrein’ was gemaakt.
Daar waar Cort van der Linden vrijuit ging, werd Tammens veroordeeld tot zeven jaar internering met aftrek, ontzetting uit de kiesrechten, en verbeurdverklaring van zijn vermogen tot tienduizend gulden. Een schijntje voor de kapitaalkrachtige landbouwer die op 18 april 1952 weer op vrije voeten kwam, en bij zijn vrouw en dochter aan de Kraneweg in Groningen introk.
Cort van der Linden keerde in april 1945 terug als burgemeester en stond goedgemutst op het bordes met majoor Joe Bonnie die van april tot juni ‘45 de stad mee bestuurde om het bevrijdingsfeest met de Canadezen mee te vieren. Waarschijnlijk stond hij daar met gemengde gevoelens, omdat hij liever burgemeester van Den Haag zou zijn geworden. De benoeming ging aan zijn neus voorbij, omdat zijn voordracht buiten koningin Wilhelmina om was gelekt in de krant. Zij was daarover zo slecht te spreken, dat ze zijn benoeming tegenhield.
In de krant van toen was te lezen dat op de Grote Markt het enthousiasme ten top was gestegen. ‘Vreugdekreten en vreugdeschoten daverden tegen het systeem van de oude Martinitoren. Er was slechts een moment stilte, toen onze burgemeester, de heer Cort van der Linden op het bordes verscheen.’ Hij sprak enkele woorden van gelukwens tot de bevolking en in het Engels tot haar bevrijders:
‘Only now that the whole of the Netherlands is entirely free again Groningen can feast properly. However we do not forget that it is you whom we owe our liberation. For you too the end of the war is in view. The moment is approaching on which you can dedicate yourselves to works on peace again. We thank you for your courage. With you we celebrate the feast of the liberation. Long live the solidarity between the free peoples!’
(Aan de geallieerde soldaten in Groningen. Nu Nederland in zijn geheel weer vrij is, kan Groningen pas goed feest vieren. Wij vergeten echter niet, dat wij onze bevrijding aan U danken. Ook voor U is thans het einde van den oorlog in zicht. Het ogenblik nadert, waarop gij U weer aan werken des vredes kunt wijden. Wij danken u voor uw moed en vieren met U het feest der bevrijding. Leve de solidariteit tussen de vrije volkeren.)
Na driekwart eeuw is de Tweede Wereldoorlog bij velen nog niet voorbij en wordt naar antwoorden gezocht op de vele vragen die er nog zijn. Pointer levert daar een waardevolle bijdrage aan.
Als de gemeente Groningen opnieuw met een krans op 4 mei voor het Joods monument staat zonder daar de bestuurlijke consequenties met terugwerkende kracht uit te hebben getrokken, kan op zijn minst de leges gelden, die de Joodse Groningers hebben betaald voor hun registratie, worden besteed aan een goed doel of een blijvende, maar trieste herinnering aan een Joods ontruimingsproces.
De fl. 3064, – van toen zou omgerekend naar nu zo’n € 26.000, – bedragen. Een schijntje vergeleken bij het leed dat is aangericht.