Tijdens een vakantie in Normandië zag journaliste Anke Manschot, schrijfster van De sprong op Normandië, voortdurend beelden van jonge soldaten die met parachutes uit vliegtuigen sprongen, op de stranden vochten en langs heggen slopen. In haar fantasie rijpte langzaam een verhaal over twee Amerikaanse parachutisten die de invasie van Normandië meemaken, én het idee om dat verhaal te gieten in de vorm van een historische jeugdroman. Tot haar verbazing bleek die er nog niet te zijn. ‘Misschien durfden jeugdboekenschrijvers het niet aan omdat het een hels moeilijk onderwerp is, waar je ook nog veel militaire kennis voor nodig hebt,’ oppert de schrijfster. ‘Al die informatie moet je in een lekker leesbaar verhaal zien te verwerken, met een lach en een traan, dat ook weer niet te bloederig mag worden. Ik vond dat een gigantische klus en dacht geregeld dat het boek nooit af zou komen. Dan sprak ik mezelf maar weer streng toe: kom op, meedoen aan een invasie is duizend keer lastiger dan er een boek over schrijven!’
Is de Tweede Wereldoorlog een onderwerp dat de jeugd van nu nog wel aanspreekt?
‘Dat denk ik wel. Toen ik als toerist de invasiestranden, oorlogsmuseums en andere herdenkingsplaatsen in Normandië bezocht, viel me op dat er heel veel jongeren rondliepen, druk bezig met foto’s te maken, vaak vergezeld van een vader of leraar die van alles uitlegde.
Uit onderzoek van historicus Erik Somers onder tien Nederlandse oorlogsmuseums is gebleken dat de bezoekersaantallen in tien jaar tijd met 76 procent zijn gestegen en dat het publiek merendeels jong is. Kamp Westerbork ontvangt jaarlijks gemiddeld 27.000 tieners.
Voor de presentatie van De sprong op Normandië in het Airborne Museum in Oosterbeek hadden we 31 jongeren uitgenodigd tussen twaalf en veertien jaar. Toen ik hun vroeg of ze nog ideeën hadden voor mijn volgende jeugdboek kwamen ze enthousiast met allemaal onderwerpen aanzetten die met de Tweede Wereldoorlog te maken hadden, bijvoorbeeld een roman die afwisselend vanuit een Amerikaanse en een Duitse soldaat wordt verteld.’
Waarom is het belangrijk deze verhalen te blijven vertellen?
‘Ik vind het zo heldhaftig om letterlijk in een oorlog te springen. Deze jongens deden dat destijds ook nog eens vrijwillig. Het gevecht voor onze vrijheid is een enorme opoffering geweest voor onze bevrijders en hun families en vrienden. In de Tweede Wereldoorlog sneuvelden er alleen al meer dan 400.000 Amerikaanse soldaten. Pas las ik dat als iemand sterft er gemiddeld twintig mensen heel veel verdriet hebben. Reken dus maar uit hoeveel Amerikanen destijds in de rouw waren. En dan hebben we het nog niet over de Britse en Canadese soldaten. We zouden deze gevallenen óók moeten herdenken op 4 mei. Ik heb er Gerdi Verbeet, voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, al op aangesproken.’
Heb je veel research moeten doen?
‘Ja! Toen ik met mijn boek begon, wist ik niet eens het verschil tussen een sergeant en een luitenant of tussen een mortier en een bazooka. Zo wist ik ook niet dat het woord “officier” een verzamelnaam is en dat zowel een luitenant, een kapitein, een majoor, een kolonel en een generaal dus allemaal officieren zijn. Of dat de Amerikaanse soldaten maandenlang in Zuid-Engeland waren gelegerd voordat ze eindelijk het vasteland van Europa gingen bestormen.
Om feiten te verzamelen heb ik 24 non-fictieboeken en talloze soldatenbrieven gelezen, me suf gegoogeld en diverse documentaires, YouTube-filmpjes en speelfilms bekeken, zoals Band of Brothers en natuurlijk Saving Private Ryan. Daarnaast heb ik veel mensen gesproken: ik heb vijf militair deskundigen en twee parachutisten het hemd van het lijf gevraagd en vragen gesteld aan medewerkers op Amerikaanse archieven en zelfs aan Amerikanen op straat. Zo heb ik aan een oudere man uit Californië gevraagd welke drankjes mensen uit een arm gezin daar in de oorlog dronken, want mijn hoofdpersoon is in die staat geboren en getogen. Hij wist het nog precies: mint julep en lemon juice.
Ik ben zelfs een keer meegegaan naar de schietvereniging waar een man uit mijn buurt lid van is. Daar heb ik geschoten met een karabijn uit de Tweede Wereldoorlog, een pistool en een revolver. Vooral het schieten met een pistool vond ik doodeng. Als je dit wapen verkeerd vasthoudt, kan je duim eraf vliegen.’
Jongeren zijn tegenwoordig wel wat gewend qua geweld op televisie, maar toch: schrijven voor de jeugd over oorlog en alles wat daarbij hoort, betekent ook keuzes maken over wat je wel en niet beschrijft. Welke afwegingen heb je daarbij gemaakt?
‘In mijn boek komt één verkrachting door een Amerikaanse soldaat voor, maar ik beschrijf het bewust summier. In een boek voor volwassenen was ik er waarschijnlijker gedetailleerder op ingegaan. Ik vond het echter wel nodig het te vermelden, want tussen 6 juni en oktober 1944 zijn er in Frankrijk 152 aangiftes van verkrachting door Amerikaanse soldaten gedaan. Het topje van de ijsberg natuurlijk. In geen enkel soldatenboek kwam ik dit tegen, maar een Amerikaanse hoogleraar Mary Louise Roberts wijdde er een heel boek aan: What soldiers do. Sex and the American GI in World War II France, verschenen in 2013. Nou, dat werd haar niet in dank afgenomen. Ze kreeg zelfs haatmail.
Duitse en ook geallieerde soldaten hebben soms de penis van de vijand afgesneden en in de mond van het slachtoffer gestopt. Zo’n luguber detail hoort niet in een jeugdboek. Verder heb ik grof taalgebruik vermeden. Slechts één keer laat ik een sergeant ‘godverdomme’ zeggen, maar mijn hoofdpersoon Dave krimpt dan wel ineen. Een tijdje geleden keek ik naar Full Metal Jacket, een Amerikaanse oorlogsfilm over Vietnam. Het taalgebruik van de Amerikaanse soldaten was hierin zo grof – dat kan niet in een jeugdboek, vind ik. Ook wat seks betreft was ik voorzichtig. Ik suggereer dat mijn hoofdpersoon Dave met zijn vriendin naar bed gaat als hij met verlof is, maar ik beschrijf die vrijage niet. Laten de lezers zelf maar fantaseren wat er al dan niet is gebeurd.
Verder heb ik geaarzeld of ik kon schrijven over roken en het uitdelen van sigaretten. Uiteindelijk heb ik ervoor gekozen dat wel te doen, al laat ik mijn hoofdpersoon bewust niet roken. In de epiloog wordt verteld dat ze destijds niet wisten hoe ongezond roken is. Die boodschap vond ik toch wel belangrijk.’
Als journalist was je altijd gericht op de feiten. Was een historische roman een bewust gekozen ‘middenweg’ tussen non-fictie en fictie?
‘Ik denk het wel. Ik zie me niet gauw een roman over pesten of een vechtscheiding schrijven. Een historisch onderwerp geeft me toch meer houvast. En elke keer dat ik een leuk detail in een boek of soldatenbrief aantrof, een pareltje, was ik blij. Zo las ik dat Amerikaanse soldaten die in oorlogstijd met z’n tweeën in een schuttersputje sliepen, in hun slaap de maat naast hen nogal eens betastten omdat ze dachten dat het hun geliefde was. Of dat een heleboel soldaten vlak voor D-Day naar een aalmoezenier gingen om over hun angsten te praten. Van een zo’n zin maak ik met het grootste gemak een hele scène.
Het moeilijkste van het schrijven was dus niet het fictieve deel, maar de historische en militaire details – die moeten kloppen. De door mij geraadpleegde bronnen waren helemaal niet eenduidig. Dat was af en toe best gekmakend. Zo beschrijft een gerenommeerde Britse historicus de bevrijding van een plaatsje in Normandië totaal anders dan het op een plaquette bij de kerk aldaar staat.
Het schrijven van een roman is wel bevredigender dan het schrijven van een artikel. Je kunt vrijer associëren en wordt soms zelf verrast. Zo werd een indiaanse soldaat in mijn boek een brutaaltje. Dat gebeurde vanzelf. Een andere soldaat werd een moederskindje, die in zijn vrije tijd niets liever doet dan puzzels van kastelen leggen. Dat verzon ik niet, het voelde alsof de personages mij zelf vertelden hoe ze in elkaar zaten. Er speelde zich ook vaak een film in mijn hoofd af. Ik hoefde het alleen maar vast te leggen. Toen mijn hoofdpersoon en andere Amerikaanse soldaten tijdens de bevrijding van Eindhoven door achtertuinen slopen, zag ik in mijn fantasie daar een waslijn hangen met wit damesondergoed, en een enorme bh waar wel twee meloenen in passen. Logisch dat die jonge soldaten erdoor worden afgeleid. Als je die alinea dan hebt opgetikt, geeft dat echt een goed gevoel.’