'Waarom heeft ze haar mond dicht? Waarom zitten haar handen zo in elkaar? Waarom ligt ze onder een dekentje? Waarom heeft ze haar ogen dicht? Waarom kan ze niet meer praten?' Mijn vierjarige dochter leunt over de kist. Ik had haar van tevoren verteld dat iemand die dood is er een beetje uitziet als een pop. 'Oh dan kan ik met haar spelen!' riep ze enthousiast. Ik hield mijn hart vast, ze zou zich toch niet ongepast gedragen? Maar ze bleek de situatie feilloos aan te voelen, hing stilletjes tegen me aan, zich bewust van de zwaarte in de lucht. Fluisterend stelde ze vragen, sloop om de kist heen, tilde het gordijn eronder op. 'Mag ik haar aaien?' vraagt ze. Ik knik. Een kleuterhandje op dode haren.
Serene sfeer
Vier dagen eerder zag ik mijn vader in het rouwcentrum dezelfde haren beroeren. Hij mompelde dat ze geen pony had. Ze droeg altijd een pony, dus dat moest in de kist ook. Details blijken essentieel in tijden van rouw. We dronken smakeloze koffie tussen waxinelichtjes en zandkleurige geverfde muren, het rouwcentrum had haar best gedaan de dood een serene sfeer te geven. Mijn vader zuchtte, mompelde vertwijfeld hoe het nou toch kon dat ze dood was, vertelde flarden van de dramatische nacht. Dat ze uit bed was gevallen, hij haar niet meer kon tillen terwijl ze toch zo licht was, de ambulancebroeders die vroegen om haar sofinummer, de brancard die niet naar boven kon, het tasje dat hij voor haar inpakte, de spoedeisende hulp waar hij te horen kreeg dat ze in de ambulance was overleden.
“Vallen bier en bitterballen ook onder de polis?” vraag ik voorzichtig
Als ik die ochtend nietsvermoedend een gesprek voer met de peuterjuf van mijn dochter, trilt mijn telefoon onafgebroken. Een uur later omhels ik mijn vader, zet koffie, doe boodschappen, smeer broodjes, zoek borden en bestek. Het huis is mij nog steeds vreemd. Want het was van haar. Net als de aanwezige vriendinnen, de zus en zwager en de buren. Een man met het logo van een uitvaartorganisatie op zijn pak vertelt over polisvoorwaarden en vraagt of er cake of krentenwegge geserveerd zal worden bij het condoleren. 'Vallen bier en bitterballen ook onder de polis?' vraag ik voorzichtig, maar alcohol en crematoria blijken niet goed samen te gaan. Ik schrijf teksten voor de rouwkaart, type mijn naam en die van mijn zusje tussen de nabestaanden. Later hoor ik dat mensen dat vreemd vinden, ze was tenslotte niet onze moeder.
Drie oma’s
Tien jaar nadat mijn ouders uit elkaar gingen, vertelt mijn vader op de crematie over zijn liefde voor haar, over de gehoopte toekomst, over dromen, over de tumor die het allemaal kapot maakte. Het is pijnlijk op veel fronten. Tien jaar geleden huilde ik om het verdwijnen van mijn ouderlijk huis, om het besef dat mijn toekomstige kinderen nooit bij opa én oma zouden logeren, omdat ik het gevoel had dat mijn wortels uit de grond waren gerukt. Nu kijk ik in een piramidevormig crematorium naar een kist bedekt met bloemen en snik om het leven, de liefde, het lot, om mijn vader als een kind zo kwetsbaar. Het was niet gemakkelijk, maar we vonden een weg de afgelopen jaren. Er groeiden nieuwe wortels, ik kreeg een eigen gezin met kinderen die het heel normaal vonden om drie oma’s te hebben.
Echte gesprekken
Een week na de crematie zitten we op het bankje in het park. Om ons heen spelende kinderen, een natuur in volle bloei. 'Ze was hier zo graag bij geweest', zegt mijn vader. Ik wil hem afleiding bieden, een uitje, vrolijke kinderstemmen. Maar een overleden geliefde mis je niet alleen tijdens donkere nachten en kille ochtenden. Je mist haar ook als de zon schijnt. 'Ik hoop dat ze nog ergens is', zegt hij. Misschien is het enige mooie aan de dood dat het echte gesprekken oplevert. Dat maskers afvallen. Ik probeer niet langer de pijn en het verdriet weg te nemen, een antwoord te hebben op de waarom vraag. Ik probeer er alleen maar te zijn. Ook toen mijn dochter de vraag der vragen stelde – 'waar ga je heen als je dood bent' – bleef ik stil. Na even nadenken wist ze het antwoord zelf. 'Achter de maan. Daar kan je ons het beste zien.'