Het leek rond 1998 zo veelbelovend: een ‘rodewijnpil’ die de kans op hartinfarcten en vaatziekten vermindert. Natuurlijke stoffen in rode wijn zouden die gunstige werking hebben en arts-assistent Pierre van Golde ontwikkelde bij Ziekenhuis Eemland (nu Meander Medisch Centrum) een methode om ze van de alcohol te isoleren. ‘We kwamen er echter al vrij snel achter dat het commercieel niet wat zou worden’, zegt internist Albert van de Wiel bijna twintig jaar later. ‘Het is gebleven bij een mooie droom.’
‘De stofjes, zogeheten flavonoïden die vooral in de schil van de druif zitten, hebben wel degelijk positieve effecten. Aderen slibben daardoor minder snel dicht en ze gaan het ontstaan van bloedproppen tegen. De concentratie in wijn is echter relatief gering’, legt Van de Wiel uit. ‘Wil je er therapeutisch echt iets mee kunnen, dan zijn veel hogere concentraties nodig. Die stop je niet zomaar even in een tabletje of een poedertje. In elk geval was het onvoldoende om te claimen dat zo’n rodewijnpil goed zou zijn voor de gezondheid, en bovendien interessant voor ons als ondernemers. Mensen drinken dan liever gewoon een glas wijn dan dat ze een capsule met dat spul slikken.’
Franse paradox
Aanleiding voor het onderzoek was een opmerkelijk verschijnsel. Van de Wiel, zelf gepromoveerd op het effect van alcohol op de lever en het immuunsysteem: ‘In Frankrijk kwamen, vergeleken met andere landen, opvallend weinig vaatproblemen en hartinfarcten voor, terwijl de Fransen juist relatief veel verzadigde vetten consumeerden. Een verklaring voor deze ‘Franse paradox’ werd gezocht in het gegeven dat ze meer rode wijn dronken. Studies dat matige wijndrinkers minder kans op hart- en vaatziekten hadden dan niet-drinkers of veeldrinkers leken dat inderdaad te bewijzen. Dat intrigeerde ons.’
Het kwam niet alleen door de alcohol, ontdekten Van de Wiel en Golde. 'Dat verband met minder hart- en vaatziekten was er namelijk niet of minder uitgesproken bij bierdrinkers en consumenten van sterke drank’, aldus Van de Wiel. 'Dat bracht ons op het spoor van de natuurlijke stofjes, anti-oxidanten zoals die ook voorkomen in uien, knoflook, thee, bladgroente en chocolade. Pierre vond voor zijn onderzoek een vriesdoogtechniek uit, waarop hij patent kreeg. Door alcohol te verdampen bleven alleen die natuurlijke stoffen in intacte vorm over om ze apart te bestuderen.’
Elk wijnseizoen anders
Van de Wiel en Van Golde polsten aanvankelijk een paar grote Amerikaanse farmaceutische bedrijven of ze belangstelling hadden. ‘Wilden we die piraltine op grote schaal uitrollen, dan hadden we daar een partner met een heel apparaat voor nodig. Twee doktertjes uit Amersfoort alleen komen niet zover. Voor een medicijn, zo bleek, zou er nog heel wat moeten gebeuren aan onderzoek en bewijslast, de industrie durfde het niet aan. Een probleem was ook dat in die wijnpoeder zo’n honderd verschillende stoffen zaten. Elk wijnseizoen is de samenstelling daarvan een tikkeltje anders, dat maakte het lastig om er echt wat mee te doen.’
Maaltijden met wijn waren onderdeel van Van Golde’s studie. ‘Vrijwilligers waren er genoeg’, herinnert de toenmalige arts-assistent zich. Zo’n zestig collega’s van Ziekenhuis Eemland meldden zich als proefpersoon aan. Ze moesten voor een objectief oordeel wel gezond zijn en geen medicijnen gebruiken. Van de Wiel: ‘We hebben ze verwend. Het onderzoek had ’s avonds na werktijd plaats. Bij het Berghotel in Amersfoort haalden we het eten, de wijn kochten we in de supermarkt. Een fatsoenlijk wijntje schonken we, het was geen slobberaar van 2,95. Gezellig was het zeker. We moesten het ook wel een beetje leuk maken, want het is geen pretje om voor en na de maaltijd en om de twee glazen wijn geprikt te worden voor bloedonderzoek. De laborant had het nog het zwaarst, hij moest al die bloedbuisjes afnemen. En ook Pierre moest het hoofd helder houden.’
Een op de honderd
Van Golde, tegenwoordig zelfstandig bedrijfsarts, en Van de Wiel kijken nuchter terug. ‘Van honderd goede ideeën wordt er in de farmaceutische industrie één een commercieel succes. De benaderde bedrijven zagen er evenmin commercieel voordeel in om de wijnpil als voedingssupplement aan te bieden.’
In 2004 kreeg Van Golde de doctorsbul. Het onderzoek heeft de twee artsen ‘in Amersfoort en daarbuiten een zekere reputatie bezorgd’, zegt Van de Wiel. ‘Vooral toen we ermee bezig waren en de eerste jaren erna werden we er geregeld op aangesproken. Het blijft een leuke studie. Het interesseert mensen nog steeds wanneer ze zelf met voeding hun gezondheid gunstig kunnen beïnvloeden en dan bovendien het nuttige met het aangename kunnen combineren. Wijn spreekt aan, net als chocolade. Te veel ervan nemen is niet goed, zoveel is duidelijk, maar wijn en chocola zijn wel lekker en als dat dan ook nog enigszins gezond is, is dat mooi meegenomen.’